BLOK 1A: INLEIDING, RECHTSPOSITIE EN ORGANISATIE
Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is gebaseerd
op drie P’s: provise (voorzieningen), protect (beschermen) en participatie
(deelnemen).
Een aantal beginselen zijn van belang bij het jeugdrecht:
Subsidiariteitsbeginsel Artikel 8 EVRM (bij wet voorzien, een
geoorloofd doel en noodzakelijk in een
democratische samenleving)
Betrokkenheid Artikel 12 en 9 IVRK en artikel 799a Rv
Proportionaliteitsbeginsel Minst ingrijpende wijze zoals bijvoorbeeld
artikel 1.2 lid 6 Jeugdwet
Transparantie Duidelijkheid en begrijpelijkheid (bijv. artikel
1:255 lid 4 BW)
Noodzaak belang van kind Het kindsbelang neergelegd in artikel 3 jo. 9
IVRK
Het begrip “het belang van het kind” (art. 3 IVRK) bevat: alle maatregelen met
betrekking tot kinderen, ongeacht of deze genomen worden door openbare of
particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn, rechterlijke instanties,
bestuurlijke autoriteiten of wetgevende organen, het belang van het kind moet
de eerste overweging zijn. General Comment No. 14 biedt verdere
verduidelijking. De Hoge Raad heeft op 25 april 2008 overwogen dat het belang
van het kind niet automatisch zwaarder weegt dan andere belangen, de rechter
moet alle omstandigheden in overweging nemen.
Een minderjarige is iemand onder de 18 jaar die niet officieel meerderjarig is
verklaard (art. 1:233 BW). Een moeder van 16, met een kind, kan de
kinderrechter bijvoorbeeld vragen om haar meerderjarig te verklaren.
Minderjarige staan onder gezag (art. 1:245 BW) en hebben toestemming nodig
,om juridisch handelingen te verrichten (art. 1:234 BW). Er zijn ook bepaalde
handelingen die een minderjarige wel kan verrichten: een testament opstellen,
een arbeidsovereenkomst aangaan of een geneeskundige
behandelingsovereenkomst aangaan. Ten aanzien van rechtshandelingen geld
dat een minderjarige deze kan verrichten “binnen het maatschappelijk verkeer
als gebruikelijk beschouwd” (art. 1:234 lid 3 BW). Indien er geen toestemming is
verricht, is de handeling vernietigbaar. Indien de handeling in totaliteit niet is
toegestaan, is deze nietig. Minderjarige zijn in principe procesonbekwaam,
tenzij de wet anders bepaalt. Een minderjarige kan wel als belanghebbende
worden aangemerkt in een procedure. Echter, hoewel belanghebbende ook hoger
beroep in kunnen stellen tegen een beschikking, kan de minderjarige dat niet
zonde tussenkomst van een wettelijke vertegenwoordiger of een bijzondere
curator.
M.C. Furth, ‘Kindvriendelijke taal uit de zittingszaal’:
Sinds de ondertekening van het IVRK is er meer aandacht voor kindvriendelijke
taal. Rechters moeten rekeninghouden met drie onderdelen: bejegening,
transparantie en acceptatie.
Bejegening
Het is essentieel dat betrokkenen het gevoel hebben dat er naar hen
wordt geluisterd en dat zij eerlijk worden behandeld. Dat houdt in dat de
mening duidelijk moet worden weergegeven, zoals: “Jij vindt dat jouw
gedrag …”.
Transparantie
De procedure moet duidelijk worden uitgelegd en er moet inzicht worden
gegeven in beslissingen en de onderliggende argumenten, in begrijpelijke
taal zodat minderjarige ook de samenhang kunnen volgen, zoals: “De
Raad vindt dat de kinderrechter een juiste beslissing heeft genomen”.
Acceptatie
De rechtbank moet betrouwbaar en objectief overkomen, zoals: “Ik denk
dat jullie een lieve vader hebben die veel te bieden heeft. Maar ik wil
Ondanks dat het IVRK rechten bevat die iedere lidstaat moet toepassen, wordt in
de rechtspraak hier niet altijd veel mee gedaan:
M.M.C. Limbeek, Wat heeft het IVRK ons gebracht?’:
In het familie- en civiele jeugdrecht is het aantal zaken waarin het IVRK wordt
genoemd toegenomen. Rechters gebruiken vaak verdragsconforme uitleg en
erkennen de rechtstreekse werking. Bij strafzaken worden de artikelen 3 en 40
IVRK steeds vaker ingeroepen, maar de rol van het IVRK blijft bescheiden. Toch
zijn er uitspraken waar het IVRK van grote betekenis is, wat ruimte laat voor een
positieve ontwikkeling. Er is een stilstand ten aanzien van de het toepassen van
het IVRK, behalve in familie- en civiele jeugdrecht.
,HET HOORRECHT VAN DE MINDERJARIGE
Artikel 12 lid 1 IVKR : De Staten die partij zijn, verzekeren het kind dat in
staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht
die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die
het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind
passend belang wordt gehecht in overeenstemming
met zijn of haar leeftijd en rijpheid.
Artikel 809 Rv : In zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd die
welke het levensonderhoud van een minderjarige
betreffen die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft
bereikt, beslist de rechter niet dan na de minderjarige
van twaalf jaren of ouder in de gelegenheid te hebben
gesteld hem zijn mening kenbaar te maken, tenzij het
naar het oordeel van de rechter een zaak van kennelijk
ondergeschikt belang betreft. De rechter kan
minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaren nog niet
hebben bereikt, in de gelegenheid stellen hem hun
mening kenbaar te maken op een door hem te bepalen
wijze. Hetzelfde geldt in zaken betreffende het
levensonderhoud van minderjarigen die de leeftijd van
zestien jaren nog niet hebben bereikt.
Het hoorrecht van de minderjarige valt onder de reikwijdte van artikel 8 EVRM
(EHRM, 3 september 2015). Een schending van het hoorrecht is ook in strijd
met artikel 6 EVRM. Artikel 6 EVRM houdt in dat alle partijen worden gehoord en
dat er debat op tegenspraak is.
De Hoge Raad (1 november 2013) sluit zich hierbij aan en beslist dat in
familiezaken minderjarige van 12 jaar of ouder in de gelegenheid moeten worden
gesteld om hun mening kenbaar te maken, ook indien het horen niet tot een
ander oordeel zal leiden.
Er moet niet alleen naar deze mening worden geluisterd maar er moet ook
voldoende gewicht worden toegekend in overeenstemming met de leeftijd en
, rijpheid. Ook moet de minderjarige voldoende worden vertegenwoordigd in de
procedure (EHRM, 8 oktober 2020). Deze verplichting geldt niet voor kinderen
tot 12 jaar. Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft dat op 12 juli 2022 nogmaals
benadrukt.
DE PROCESPOSITIE VAN MINDERJARIGEN
De minderjarige is procesonbekwaam, tenzij de wet anders bepaalt. Op dit
moment is de heersende leer dat een minderjarige zelf niet in staat is om als
verzoeker of verweerder op te treden. Als een minderjarige toch een procedure
start, zal deze in de regel niet-ontvankelijk worden verklaard door de rechter. De
minderjarige moet in de procedure dus worden vertegenwoordigd door een
wettelijke vertegenwoordiger, zoals een ouder of een bijzondere curator.
Recentelijk is er echter een uitspraak geweest van het Gerechtshof Arnhem-
Leeuwarden op 19 december 2023, waarin een uitzondering is gemaakt op
deze heersende leer en een minderjarige jongen van 17 jaar toch ontvankelijk is
verklaard bij de civiele rechter, zonder wettelijke vertegenwoordiger. In deze
zaak ging het om de schending van privacy.
Op basis van jurisprudentie geldt het volgende:
Een minderjarige wiens verzoek tot benoeming van een bijzondere curator
is afgewezen, kan daartegen zonder te worden vertegenwoordigd een
rechtsmiddel aanwenden (Hoge Raad, 1 februari 2013).
Omdat een minderjarige een verzoek kan indienen tot benoeming van een
bijzondere curator, is het niet nodig dat zij zelfstandig (zonder wettelijke
vertegenwoordiger of bijzondere curator) procesbekwaam zijn (Hoge Raad,
5 december 2014).
De informele rechtsgang:
Een minderjarige mag zonder procesvertegenwoordiger en op een
informele wijze verzoeken om benoeming van een bijzondere curator.
Ook mag de minderjarige de rechter op een informele wijze vragen om een
beslissing betreffende: een hoofdig gezag, omgang en informatie en de
verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Indien een minderjarige, met
uitzondering van afwijzing van een verzoek van de bijzondere curator, in
hoger beroep wil kan dat niet zonder de wettelijk vertegenwoordiger of
een bijzondere curator (Hoge Raad, 29 mei 2015).