Tentamen vragen bewustzijn
Taak 1
1. Wat is het verschil tussen level consciousness en content consciousness? Benoem hierin
arousal en awareness en geef een voorbeeld van hoe je ‘level’ en ‘content’ kan meten
(maximaal 50 woorden).
2. Benoem 1 beperking/probleem voor het verkrijgen van eerste persoonsdata. En leg uit
waarom dit een probleem is.
3. Verbindt de 2 termen met de juiste hormonen (kies er 2 per term juist):
Je kan kiezen uit: serotonine, adrenaline, dopamine, testosteron, cortisol, oxytocine, choline,
TSH
Arousal –
Awareness –
4. Er is een discussie of mensen in een vegetatieve staat bewust zijn. Geef een voorbeeld van
een onderzoek en de resultaten en conclusie, waaruit blijkt dat mensen dan wel bewust zijn.
5. Noem 1 verschil tussen patiënten met een vegetatieve toestand en patiënten met een
minimale bewuste toestand
Taak 2
6. Vul de tabel verder in met de woorden: first-person data, 3rd person data, qualia,
awareness, hoe het voelt, wat het doet, kan voorkomen zonder de ander, kan niet voorkomen
zonder de ander, zombie heeft dit, zombie heeft dit niet
Fenomenaal bewustzijn Psychologisch bewustzijn
7. Geef een argument waarom ‘bewustzijn’ behandelt moet worden als een ‘wetenschappelijk
probleem’ en geef een ander argument waarom ‘bewustzijn’ behandelt moet worden als een
‘filosofisch probleem’.
8. Welke bewering is juist (Antwoord met de naam of namen van de juiste bewering(en),
minimaal 1 persoon heeft het juist)
Anna: “Moeilijke problemen bevatten meestal fenomenale aspecten”.
Tom: “Moeilijke problemen bevatten meestal psychologische aspecten”.
9. Noem 2 verschillen tussen awareness en consciousness?
Taak 3
10. Hieronder staat de uitleg van 3 verschillende types van introspectie. Schrijf het type
introspectie bij de uitleg.
a) Het verklaren van mentale toestanden
, b) Het ontleden van de mentale processen die ten grondslag liggen aan eenvoudige
cognitieve taken en het kan worden gebruikt om inzicht te krijgen in de componenten
van het bewustzijn en de perceptie
c) Wat voel ik en wat ervaar ik?
11. Benoem een van de twee soorten reconstructiefouten die kan optreden tijdens introspectie.
12. Vul de juiste methodes in voor het verkrijgen van IVR in het volgende verhaal. Elke
methode mag maar 1 keer gebruikt worden. Kies uit de volgende methodes: hardop denken,
thought sampling, Retrospectief rapport, event recording, agenda en groepsvragenlijsten.
Bij Maria passen ze verschillende methodes toe om een IVR van haar te verkrijgen. Als eerste
beginnen ze met 1…, hierbij noteert Maria hoe vaak een bepaalde gedachte optreedt en niet
de inhoud van de gedachte. Vervolgens moet ze toch naar het lab komen, want ze gaan 2…
uitproberen. Maria moet tijdens deze sessie haar gedachtes continu delen met de onderzoeker.
De dag erna doen ze een nieuw onderzoek, waarbij Maria alleen haar gedachtes moet
opnoemen als er een rood lampje gaat branden, deze methode heet 3…. Dan krijgt Maria als
huiswerk mee dat ze minimaal 2 keer per dag haar gedachtes moet opschrijven in een boekje,
over een half jaar moet ze dan terugkomen en gaat de onderzoeker dit analyseren, de
onderzoeker noemt deze methode 4… . Als Maria na een half jaar terugkomt, gaat de
onderzoeker haar vragen over haar gedachtes tijdens het opschrijven van haar gedachtes
gisteren, deze methode heet 5… . Tot slot vertelt de onderzoeker dat er afgelopen maand een
onderzoek heeft plaats gevonden, namelijk 6 … , waarbij 100 Maastrichtenaren een
vragenlijst hebben ingevuld over hun gedachten.
13. Benoem 1 beperking van visuele achterwaartse maksering en leg uit waarom dit een
beperking is voor het meten van onbewustzijn en bewustzijn.
14. Welke methode kan je het best gebruiken als je NCC voor bewustzijn wil meten met een
present onbewuste stimulus, met kortdurende stimuli, met grote stimuli en waarbij je veel
opties voor stimuli hebt?
Taak 4
15. Leg uit wat er bedoeld wordt met het ‘spotlighting-effect’ van aandacht, benoem hierbij
een uitgevoerd onderzoek.
16. Welke van de 2 aandachtssytemen bevindt zich bilateraal?
17. Leg uit wat de premotortheorie van aandacht inhoudt en waarom activiteit gevonden in
FEF hier een tegenargument voor geeft.
18. Wat is het verschil tussen de Biased competition theorie en de Filtertheorie (noem twee
verschillen)?
19. Benoem per onderstaande situatie het aandachtsfenomeen dat het beste aansluit:
a) Het vermogen om te focussen op één gesprek in een lawaaiige omgeving, zoals een
feest, terwijl je andere gesprekken negeert.
b) Tijdens hetzelfde feestje kun je je concentreren op je eigen gesprek en tegelijkertijd
horen wanneer iemand je naam noemt in een ander deel van de kamer en je daar op
focussen.