Deel 1 – Historie van de EU
De basisgedachte van de Europese Unie was ‘nooit meer oorlog’ n.a.v. de eerste en tweede
wereldoorlog. Na WOII is het de Europese Unie gelukt om (tot nu) de langste vrede ooit te bewaren
tussen de landen van de EU. Oorlog en handel zijn nauw met elkaar verbonden, handelsoorlogen
ontaarden regelmatig in echte oorlog. Juist daarom is er gekozen voor economische integratie, ook
omdat economische theorieën onderschrijven dat dit tot economische groei leidt i.t.t.
protectionisme.
De verdragen waar de EU op steunt
EGKS (1951): kolen en staal zijn de basisindustrieën voor oorlog. De EGKS heeft daarvoor een
gemeenschappelijke markt gecreëerd, waardoor landen er niet meer zelf over beschikken.
EURATOM en EEG (1957): vreedzame toepassing van kernenergie en economische gemeenschap
en daarmee samenhangend de instelling van een interne markt.
Europese Akte (1986) en Verdrag van Maastricht (1992, = VEU): de EEG wordt nu de Europese
Gemeenschap (en gaat over veel meer dan enkel de economie!).
Verdrag van Lissabon (2007): de EU zoals we hem nu kennen stamt uit dit jaar, waaronder de
verdragen het VEU en VWEU.
De Europese rechters
Net als de ontwikkeling van de verschillende verdragen, is zo’n zelfde ontwikkeling te zien bij de
Europese rechters. Omdat landen hun nationale bevoegdheden hebben overgedragen, kan het Hof
van Justitie ook daadwerkelijk bindende beslissingen nemen. Regelmatig wijst het Hof lidstaten op
het geldende recht van de EU, waar deze lidstaten zich aan zouden moeten houden. Europees recht
is voor een groot deel rechtersrecht.
Deel 2 – Bronnen en besluitvorming
Rechtsbronnen
Primair recht: het VWEU en het VEU
= de basis van het EU-recht tussen de lidstaten, waarbij op grond van deze verdragen het secundair
recht kan worden gevormd door de organen van de Europese Unie.
Secundair recht: verordeningen, richtlijnen, besluiten en andere Europese regelgeving
= dit kan ontstaan buiten de wil om van een staat, omdat de EU een supranationaal karakter heeft en
bij meerderheid van stemmen beslist.
o Verdragen vormen de kern (primair recht)
Het EU-verdrag en het VWEU, zij vormen tezamen de Europese ‘grondwet’.
Daarnaast bestaat er nog een handvest van de grondrechten.
Het Euratomverdrag
De wijzigingsverdragen, zoals het Verdrag van Lissabon. Je verwijst niet naar
zelfstandige verdragen, de wijzigingen zijn verdisconteerd in het VEU / VWEU.
o Verordeningen (secundair)
Volgens artikel 288 VWEU zijn verordeningen wetten van algemene strekking, die verbindend
in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten zijn. Verordeningen
worden dus meteen toegepast in de Nederlandse rechtsorde, wordt niet omgezet (zoals de
AVG).
o Richtlijnen (secundair)
Uit artikel 288 VWEU blijkt dat richtlijnen bindende resultaatsverplichtingen aan lidstaten
zijn. Lidstaten hebben vrijheid t.a.v. ‘vorm en middelen’. Deze richtlijn moet wel worden
, omgezet naar nationale wetgeving binnen een bepaalde omzettingstermijn. Als je meer
ruimte aan de lidstaten wil geven, gebruik je een richtlijn, ook is het soms overzichtelijker
voor NL-recht.
o Besluiten (secundair)
Artikel 288 VWEU beschrijft een besluit als rechtstreeks verbindend, maar is over het
algemeen concreet gericht ten aanzien van een specifieke (groep) adressant(en).
o Internationale overeenkomsten (secundair)
Dit zijn overeenkomsten gesloten tussen de EU en derde landen. EU-instellingen en lidstaten
zijn gebonden aan deze overeenkomst, denk aan het verdrag met het VK.
o Aanbevelingen, adviezen, etc. (soft law)
Deze bron is niet bindend, maar is bedoeld om richting te geven (bv. interpretatie van
regels).
Totstandkoming van het EU-recht
De actoren bij de totstandkoming van de Europese wetgeving zijn:
De Commissie: zij hebben het exclusieve recht van initiatief (art. 17 lid 2 VEU + art. 293 VWEU).
Zij behartigen het belang van de Europese Unie, niet van de lidstaten. Bij het voorstel zit altijd
een Memorie van Toelichting, het voorstel kan de Commissie te allen tijde intrekken, totdat het
is aangenomen.
De Raad en het Europees Parlement: zij beslissen uiteindelijk over de voorstellen van de
commissie. Het Europees Parlement heeft een vetorecht.
Het initiatief voor Europese regelgeving ligt altijd bij de Commissie. Er zijn verschillende
wetgevingsprocedures. Welke procedure van toepassing is, hangt af van het onderwerp. De opties
zijn:
Gewone wetgevingsprocedure co-decisie/medebeslissing, art. 294 VWEU)
> Deze procedure begint met een eerste lezing, bij overeenstemming tussen de Raad en het
EP is het voorstel aangenomen, anders volgt er een tweede lezing. Wanneer het voorstel dan
weer wordt verworpen, start de fase van bemiddeling. Hier wordt een compromis
voorgesteld door een comité van vertegenwoordigers uit de Raad en het EP, dan volgt er een
derde lezing.
Bijzondere wetgevingsprocedures (vb. is raadpleging, art. 289 lid 2 VWEU)
> Bij de raadpleging geeft het Europees Parlement alleen advies, de Raad is niet gebonden
aan het advies. De Raad moet wel netjes wachten totdat het advies is gegeven. Maar op een
klein aantal terreinen (zoals mededinging) komt raadpleging voor i.t.t. vroeger.
Wanneer en waarover stelt de EU geldige regels vast?
Europese regelgeving komt op een geldige wijze tot stand indien aan alle volgende stappen voldaan
is:
1. Attributiebeginsel / toereikende rechtsbasis
De verdragen bepalen de verschillende bevoegdheden aan de EU toe, zie artikel 5 lid 2 EU-
verdrag. Dit is een beginsel waar niet van kan worden afgeweken. Er zijn drie soorten:
i. Exclusieve bevoegdheid (art. 2 en 3 VWEU): alleen de EU mag regels stellen
ii. Gedeelde bevoegdheid (art. 4 VWEU): zowel de EU als de lidstaat mogen regels
stellen
iii. Coördinerende bevoegdheid (art. 6 VWEU): de EU mag ondersteunend handelen
2. Evenredigheidsbeginsel / proportionaliteitsbeginsel
De regelgeving van de EU gaat niet verder dan noodzakelijk is, zie art. 5 lid 4 VEU
3. Subsidiariteitsbeginsel
De EU stelt alleen regelgeving vast, indien de kwestie niet door de lidstaten geregeld kan
worden, zie artikel 5 lid 3 VEU. Het Hof toetst terughoudend hierbij.
, 4. Correcte rechtsbasis (de EU moet een grondslag kiezen die het beste erbij past)
5. Toereikende motivatie (waarom is een onderwerp gereguleerd en hoe, zie art. 296 VWEU)
6. Publicatie (regelgeving is pas geldig wanneer het openbaar is gemaakt, zie art. 297 VWEU)
7. Geen strijd met hoger recht (primair recht eerst, daarna int. ovk’s en daarna secundair recht)
EU is wel democratisch EU is niet democratisch
Het Europees Parlement is rechtstreeks De bevolking is weinig betrokken bij besluiten
gekozen
Het Europees Parlement heeft vetorecht Het Europees Parlement heeft geen recht van
initiatief
Checks and balances tussen het Europees Raadplegingsprocedures gelden soms nog
parlement en de Raad van Ministers
De Raad is democratisch gelegitimeerd Informele wijze van overleg binnen triologen
indien een wetsvoorstel verworpen wordt
Gele en oranje kaarten bij beoordeling
subsidiariteit door nationale parlementen
Deel 3 – De Europese rechtsorde
Voorrang en autonomie van het Europees recht
Een basisbeginsel van de Europese rechtsorde is voorrang, blijkend uit twee arresten:
Arrest Van Gend & Loos: autonome Europese rechtsorde + directe werking
Het bedrijf Van Gend & Loos probeert ureumformaldehyde vanuit Duitsland naar Nederland
in te voeren. Over dit product wordt een recht van 8 percent geëist door Nederland vanwege
de invoer, dit is echter strijdig met artikel 30 VWEU (destijds EEG Verdrag). Het HvJ oordeelt
over de vraag of het EEG-verdrag dat geschonden is, directe werking heeft.
De EU is opgericht door de lidstaten met de bedoeling een nieuwe rechtsorde te creëren. Het
gevolg hiervan is dat er een autonome Europese rechtsorde ontstaat. Autonome wil zeggen
dat het er niet toe doet of de nationale rechtsorde monistisch of dualistisch van aard is. De
lidstaten hebben een deel van hun soevereiniteit aan de Europese rechtsorde overgedragen.
Niet alleen de lidstaten, maar ook onderdanen kunnen rechten en plichten ontlenen
daaraan.
Arrest Costa/ENEL: Europees recht heeft voorrang
Een Italiaanse rechter stelt een prejudiciële vraag aan het Hof m.b.t. een zaak waarbij
Europees recht van belang is. De Italiaanse regering stelt dat de Italiaanse rechter zich moet
houden aan het nationale recht en geen gebruik mag maken van het EEG Verdrag omdat dit
een verdrag tussen staten zou betreffen en omdat nationale wetgeving voorgaat. Het Hof
moet dan de vraag beantwoorden of het EU-recht voorrang heeft ten opzichte van het
nationale recht.
Het HvJ herhaalt dan hun oordeel over Van Gend & Loos, maar zegt daarnaast ook nog dat
Europees recht voorrang heeft boven nationaal recht. Door het overdragen van de
soevereiniteit is een rechtstelsel in leven geroepen dat bindend is voor staten en
onderdanen. Een lidstaat kan niet tegen het recht van de EU ingaan als de nationale
wetgeving jonger is.
Doorwerking van het Europees recht
De normale gang van zaken is dat een Europeesrechtelijke regel bestaat uit primair recht (VEU en
VWEU) en secundair recht (nadere regels over de verdragsbepaling uit bv. het VWEU). Sommige
regels van secundair recht zijn rechtstreeks toepasselijk, andere regels moeten worden omgezet naar