Deel 1 – Inleiding
Internationaal publiekrecht = regels die zien op gemeenschappelijke, overkoepelende belangen die we
aan overheden hebben toevertrouwd (res publica, ius gentium)
Belangrijkste kenmerken internationaal recht
Geen krachtig centraal gezag : er bestaat geen wereldoverheid, waardoor staten vaak zelf moeten
toezien op de handhaving van de regels.
Horizontaal karakter: internationale organisaties hebben meestal een intergouvernementeel
karakter, de besluitvorming daarbinnen is unaniem en gelijkwaardigheid speelt een grote rol. Er is
zelden sprake van bindende wetgeving en als er al sprake is van een rechtscollege, dan geldt een ‘opt
in’ systeem. Sinds kort ook meer internationale organisaties met een verticaal karakter:
Supranationaal = meer verticale werking waarbij het mogelijk is regels af te dwingen,
unanimiteit is niet nodig want de meerderheid beslist. Een rechtscollege zal werken op basis
van verplichte jurisdictie.
Bijzondere rechtsbronnen: gewoonterecht, verdragen, algemene rechtsbeginselen en besluiten van
internationale organisaties. Er bestaat dus een formele scheiding tussen nationaal en internationaal
recht, want zij hebben beide hun eigen rechtsbronnen. Ook zijn beide rechtsgebieden autonoom, ze
hebben in beginsel geen juridisch effect op het andere rechtsgebied.
Juridisch: internationaal recht is wel degelijk recht, het is te onderscheiden van politiek en willekeur.
Er is sprake van een “habit of obedience”, ook al is er geen strikte handhaving.
Over een crisissituatie is op verschillende manieren te oordelen. Het geloof en de moraal kunnen invloed
op zo’n oordeel hebben. Ook oordelen op basis van het recht is mogelijk door regels en jurisprudentie
toe te passen (denk aan de annexatie van de Krim).
Deel 2 en 3 – Bronnen van internationaal recht
Rechtsvorming
Er is geen wereldwetgever, waardoor het internationale recht op een andere wijze tot stand moet
worden gebracht. Er zijn meerdere opties:
1. Staten sluiten verdragen of erkennen internationaal gewoonterecht.
2. Internationale organisaties brengen besluiten of resoluties uit.
3. Internationale tribunalen doen uitspraken, alleen bindend als staten ermee instemmen m.u.v.
regels van ius cogens.
Artikel 38 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof geeft enkele rechtsbronnen: internationale
verdragen, gewoonte, erkende algemene rechtsbeginselen en “opvattingen van geleerde auteurs”. Dit
artikel is gedateerd, want ook besluiten van internationale organisaties horen erbij en opvattingen niet.
Uitspraken van internationale tribunalen behoren tot de subsidiaire rechtsbronnen. De uitspraken zijn
belangrijk, maar vooral voor de specifieke landen waar de uitspraak over gaat.
In beginsel staan alle rechtsbronnen naast elkaar in de normenhiërarchie (pariteit). Is er toch een
conflict, dan kan je eerst kijken of er sprake is van een algemeen rechtsbeginsel dat ius cogens bevat.
Anders gelden de lex specialis en lex posterior regels.
,Gewoonterecht
= als staten voor een langere periode dezelfde gedragingen uitvoeren: passief dulden of actief doen
Gewoonterecht moet voldoen aan twee eisen:
1. Usus: de algemene praktijk
Het gebruik moet door veel staten voldoende consistent worden toegepast. Het gebruik moet
dus uniform en omvangrijk zijn. Dit is een objectief element.
2. Opinio iuris: de rechtsovertuiging
Staten moeten het idee hebben dat het gewoonterecht van de staten vereist wordt. Het negeren
van de regel zal dus onrechtmatig gevonden moeten worden. Dit is een subjectief element. De
opinio iuris is vast te stellen door officiële verklaringen, uitlatingen van ministers, opmerkingen
van internationale organisaties en oordelen van tribunalen.
Vaak wordt gewoonterecht gecodificeerd, denk bijvoorbeeld aan het Weens Verdragenverdrag of bij de
equidistance principle over grenzen van water. Gewoonterecht wordt niet gediskwalificeerd wanneer dit
gebeurt, omdat er vaak een discrepantie bestaat tussen de gewoonte en de geschreven rechtsregel.
Verdragen
= overeenkomsten tussen twee of meer partijen die beheerst worden door het internationaal publiekrecht
Er zijn twee verschillende soorten verdragen:
1. Bilaterale verdragen = tussen twee staten
2. Multilaterale verdragen = tussen drie of meer staten
De basisregels voor het sluiten van een verdrag zijn vastgelegd in het Weens Verdrag inzake
Verdragenrecht (WVV). Dit verdrag geldt dus als lex generalis, specifieke verdragen genieten dus
voorrang vanwege de lex specialisregel. Het sluiten en de inwerkingtreding van verdragen geschiedt
volgens artikelen 6 tot en met 25 WVV:
Onderhandelingen: partijen moeten op hun eigen manier tot overeenstemming komen. Het is
mogelijk om bij een verdrag voorbehouden te maken (zie artikel 19 e.v. WVV).
Ondertekening: partijen ondertekenen het verdrag, dit staat niet gelijk aan de inwerkingtreding.
Bekrachtiging/ratificatie: staten krijgen de kans hun nationale procedure uit te voeren (artikel 14
WVV en artikel 91 lid 1 Gw).
Inwerkingtreding: het verdrag kan daadwerkelijk in werking treden (artikel 24 WVV). Soms stelt een
verdrag nadere regels over het moment na de ratificatie, zoals bij het Instituut over het
Internationaal Strafhof (minimum aantal partijen nodig, bv. ook bij klimaatakkoorden).
Toetreding: Partijen kunnen vaak later nog toetreden: zij sluiten zich dan later aan bij het verdrag.
Hiervoor moet wel een mogelijkheid zijn gesteld in het verdrag zelf.
In beginsel moeten verdragen worden nagekomen: pacta sunt servanda (artikel 26 WVV en
gewoonterecht). Verdragen kunnen echter ook nietig of vernietigbaar zijn na de inwerkingtreding:
o Vernietigbaar (artikel 46 – 50 WVV)
Bij dwaling (48 WVV), bedrog (49 WVV) en corruptie (50 WVV) of wanneer de persoon die
optreedt als vertegenwoordiger helemaal niet bevoegd is (46 en 47 WVV).
o Nietig (artikel 51 – 53 WVV)
Bij dwang (51 WVV), bedreiging met of gebruik van geweld (52 WVV) of wanneer er sprake is van
strijdigheid met een regel van ius cogens (53 WVV).
, Naast deze (ver)nietig(baar)heid van verdragen kunnen staten ook verdragen wijzigen en opzeggen.
Vanwege artikel 26 WVV zijn hier wel strenge regels voor. Wijzigingen kunnen alleen worden
aangebracht indien alle partijen instemmen (artikel 39 – 41 WVV). Voor opzegging zijn verschillende
opties mogelijk, dit gebeurt echter niet vaak:
Artikel 54 WVV: alle partijen stemmen in met de opzegging/terugtrekking (lex generalis)
Artikel 60 WVV: alle partijen hebben het recht op te zeggen wanneer het verdrag niet wordt
nagekomen. Bij een bilateraal verdrag (lid 1) mag er worden opgezegd of opgeschort (Gabcíkovo –
Nagymaros). Bij een multilateraal verdrag kan er wat minder (lid 2), er mag alleen geheel of
gedeeltelijk worden opgeschort, opzeggen mag alleen bij toestemming van alle partijen.
Artikel 62 WVV: partijen mogen bij een wezenlijke verandering van omstandigheden zich
terugtrekken. Verdragen worden in beginsel rebus sic stantibus gesloten, waardoor bij een
wezenlijke verandering teruggetreden kan worden. De drempel hiervoor is wel hoog.
Besluiten van internationale organisaties
Besluiten van internationale organisaties zijn besluiten genomen door bijvoorbeeld de Verenigde Naties.
Staten zijn bij de VN aangesloten en de besluiten die zij uitvaardigen zijn alleen bindend voor hun leden.
Deze besluiten zijn dus niet bindend voor de gehele internationale rechtsorde. De manier van
besluitvorming is daarnaast afhankelijk van het feit of de organisatie een supranationaal of
intergouvernementeel karakter heeft.
Algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen gelden voor alle actoren van het internationale recht. Tussen het
gewoonterecht en de algemene rechtsbeginselen bestaat veel overlap, er is ook geen strikt onderscheid
tussen deze twee te maken. Voorbeelden van algemene rechtsbeginselen zijn het beginsel van
aansprakelijkheid, van goede trouw, het verbod op genocide en ius cogens = dwingend recht. Een goed
voorbeeld van de werking van zo’n algemeen rechtsbeginsel is de zaak België vs. Senegal. Habré wordt
daar veroordeeld vanwege een schending van ius cogens.
Jurisprudentie
Jurisprudentie is geen officiële rechtsbron, maar een subsidiaire rechtsbron. Rechterlijke uitspraken
kunnen namelijk wel een hulpmiddel zijn voor het bepalen van andere rechtsregels (zie artikel 38 lid 1
sub d Statuut IGH). Een voorbeeld hiervan is de zaak Nicaragua vs. USA, waarbij het IGH een juridisch
kader voor het recht op zelfverdediging heeft opgesteld. Rechterlijke instanties maken ook vaak gebruik
van soft law = regels uit niet formele rechtsbronnen (zoals niet-bindende resoluties).
Bij internationaal recht is het vrij dubieus om rechtsregels te laten maken door een rechter. De rechter
zou dan recht scheppen voor hele staten, waardoor de rechter snel te ver gaat. Ook zijn deze
rechtsregels niet zo makkelijk aan te passen. Internationale rechters maken in de praktijk zeker wel
nieuwe regels, zoals de erkenning/interpretatie van gewoonterecht of de invulling van bepaalde termen.
Deel 4 – Subjecten van het internationaal recht
Rechtssubjectiviteit = de juridische bekwaamheid om officieel deel te nemen in het internationale
rechtsverkeer (= actoren). Alleen staten hebben volledige rechtssubjectiviteit, alle andere actoren
hebben maar beperkte rechtssubjectiviteit en kunnen dus minder rechtshandelingen verrichten. Welke
handelingen dit zijn, wordt bepaald in de statuten van de andere actoren (specialiteitsbeginsel).