Inleiding tot de rechtswetenschap –
Samenvatting
Week 1 – Recht als prescriptief systeem
Descriptieve en normatieve regels/kennissystemen
A. Descriptief = feitelijke, gebaseerd op regels die vaststaan en op de werkelijkheid, vaak wordt
er gebruik gemaakt van empirisch onderzoek.
B. Normatief/prescriptief = hoe de wereld zou moeten zijn, normen en waarden. Er zijn vier
normatieve systemen:
i. Godsdienst: hoe ben ik een goed mens volgens God?
ii. Moraal: hoe ben ik een goed mens?
iii. Fatsoen: etiquetteregels
iv. Recht: hoe ben ik een goed mens volgens het recht?
Het recht heeft twee doelen: geschillen voorkomen en beslechten d.m.v. gedrag
ordenen en handhaven om zo een rechtvaardige samenleving te krijgen.
Verschil tussen Recht en de rest is dat het verplicht wordt door de overheid, je hebt
geen eigen keus in het al dan niet gehoorzamen aan de rechtsregels.
De scheiding tussen het recht en de moraal/godsdienst zorgt voor de mogelijkheid
zelf te bepalen wat het zijn van een goed mens inhoudt en daarnaast ook voor
rechtszekerheid en rechtsgelijkheid, omdat het recht niet beïnvloed kan worden
door iemands persoonlijke levensopvattingen (Arrest bedrogen echtgenoot).
De rechtsbronnen en het natuurrecht
A. Natuurrecht = fundamentele rechtsnormen die, onafhankelijk van de menselijke erkenning,
van nature altijd gelden. Het gebruik van natuurrecht kan echter voor rechtsonzekerheid en
ongelijkheid zorgen, omdat een rechter andere natuurlijke rechtsnormen kan onderschrijven
(denk aan het homohuwelijk).
B. Rechtsbronnen = Het positief/objectief recht, bestaande uit vier onderdelen:
i. Verdrag
Geschreven recht, bedoeld om geldend recht te zijn
ii. Wet
iii. Gewoonterecht
iv. Jurisprudentie (aanvulling op de wet)
Subjectief recht = de bevoegdheid die men aan een objectief recht ontleent.
Rechtspositivisme = de stroming die meent dat recht niet een in de natuur verankerd
gegeven is, maar zuiver een menselijke creatie. Geldend recht bestaat volgens deze
stroming alleen uit de vier menselijke rechtsbronnen Rechtszekerheid
Natuurrecht en positief recht staan haaks op elkaar, net als de natuurrechtsleer en het
rechtspositivisme (aanhangers van het natuurrecht erkennen vaak wel dat positief recht
bestaat, maar vinden dat dit ongeldig is wanneer dit tegen het natuurrecht ingaat).
Rechtspositivisten erkennen het natuurrecht niet als rechtsbron.
Het recht bevat normen én waarden. Normen liggen vast in rechtsregels, waarden liggen onder
andere vast in de beginselen van ons rechtssysteem (zoals rechtszekerheid en rechtsgelijkheid).
,Het recht (genus) kan onderverdeeld worden in verschillende soorten species. Denk hierbij aan
publiek/privaat, formeel/materieel, geschreven/ongeschreven, objectief (law)/subjectief (right),
nationaal/internationaal
De rechtsgebieden
Staatsrecht = organisatie v/d staat, de organen v/d staat en de bevoegdheden van die
organen.
o Organieke wetten: Grondwet is summier en attribueert vooral, resultaat is organieke
wetgeving, zoals de Wet op de Raad van State, of de Ambtenarenwet.
o Gewoonterecht: vertrouwensregel, kabinetsformatie
Bestuursrecht = rechtsverhouding tussen burger en overheid.
Strafrecht = bepaalde gedrag wordt bedreigd met een straf (art. 9 Sr belangrijke sancties)
o Gedragingen alleen strafbaar op grond van een wettelijk voorschrift: 16 Gw, 1 Sr.
Burgerlijk recht = regelt de juridische betrekkingen tussen personen onderling
Publiekrecht = verticaal, privaatrecht = horizontaal, behoren net als de rechtsgebieden tot de
klassieke indeling van het recht.
functioneel rechtsgebied = omvat alle rechtsregels die relevant zijn voor een bepaalde
maatschappelijke activiteit, ongeacht tot welk klassiek rechtsgebied die regels behoren. De
beoefenaar van een functioneel rechtsgebied komt dan ook met alle klassieke
rechtsterreinen in aanraking.
Week 2 – Rechtssubjecten, overheden en hun bevoegdheden
Rechtsregel: - kent aan rechtssubjecten
- bij rechtsfeiten/omstandigheden subjectieve rechten/verplichtingen toe.
Rechtssubjecten
1. Natuurlijke personen, artikel 1:1 lid 1 BW
Bij de dood eindigt de rechtssubjectiviteit
2. Rechtspersonen
a. Privaatrechtelijke rechtspersoon, artikel 2:3 BW
i. BV’s en NV’s: spelen rol in het bedrijfsleven
ii. Stichtingen: spelen rol bij bijvoorbeeld welzijnswerk.
iii. Verenigingen: belangrijk voor gemeenschappelijke belangen, met leden.
b. Kerken = rechtspersoon op basis van godsdienst, artikel 2:2 BW
c. Overheden = krachtens het publiekrecht ingesteld, artikel 2:1 BW
Zelfstandig drager van rechten en plichten, natuurlijk persoon treedt op als de
vertegenwoordiging van die rechtspersoon.
Eigen vermogen, volledig gescheiden van het vermogen van de leden.
Rechtsobjecten
= iets waar een recht of plicht op kan rusten, zoals artikel 5:1 over eigendom op zaken gaat
Artikel 3:2a lid 1 BW = Dieren zijn geen zaken, lid 2 zegt wel dat het rechtsobjecten zijn.
1) Rechtsfeit 2) Rechtsgevolg
Opbouw van een algemene gedragsregel, geschematiseerd:
rechtsfeit: iemand is echtgenoot van een ander rechtsgevolg: hij is die ander hulp, getrouwheid en
bijstand verschuldigd (1:81 BW)
1) Rechtsfeit
,= een omstandigheid waaraan het recht gevolgen verbindt
i. Blote rechtsfeiten
= Rechtsfeit zonder actieve menselijke handeling, zoals de dood en de geboorte.
ii. Feitelijke handeling met rechtsgevolg
= Menselijke handelingen waaraan het recht gevolgen verbindt, zonder dat daarbij de
bedoeling van het rechtssubject van belang is (zoals de (on)rechtmatige daad).
iii. Rechtshandeling
= het bewust uitoefenen van een bevoegdheid om eigen of andermans rechten en plichten te
veranderen.
Privaatrechtelijke rechtshandeling: ieder rechtssubject beschikt over zelfbinding en
autonomie, waardoor je alleen jezelf plichten kunt opleggen. Tegenover die plichten
staat echter vaak wel een prestatie, een recht, van een ander.
Vaak dus meerzijdig, denk aan de overeenkomst. Kan ook eenzijdig zijn, bijvoorbeeld
bij het opmaken van een testament, het opzeggen van je arbeidsovereenkomst of
het erkennen van een buiten het huwelijk geboren kind
Publiekrechtelijke rechtshandeling: rechtshandeling verricht door een overheidsambt,
gericht op het eenzijdig binden van anderen, het veranderen van rechten/plichten van
een ander zonder dat daarvoor consensus nodig is.
2) Rechtsgevolg
= de juridische consequentie die de regel verbindt aan het feit dat aan de rechtsfeitomschrijving heeft
voldaan, de verandering van rechten/plichten van een rechtssubject
i. de iure, van rechtswege
= het rechtsgevolg treedt zonder officiële ambtshandeling in. (bij onrechtmatige daad via de
rechter constateert rechter alleen maar hetgeen de iure al gold)
ii. Ambtsvaststelling
= tussenschakel tussen rechtsfeit en rechtsgevolg. Een officiële constatering van bijvoorbeeld
belastinginspecteur of rechter zorgt ervoor dat rechtsgevolg in werking treedt.
Handelingsbekwaamheid
= natuurlijke personen die vernietigbare rechtshandelingen kunnen verrichten om de reden dat de
wetgever deze mensen tegen zichzelf in bescherming wil nemen.
1. De minderjarige, artikel 1:234 BW
Uitgangspunt is handelingsbekwaam, maar bij rechtshandelingen die voor minderjarigen niet
gebruikelijk zijn, is toestemming van de wettelijke vertegenwoordiger nodig.
! Uitzondering op 1:234 gegeven in artikel 1:235; Handlichting
2. Onder curatele gestelde, artikel 1:381 lid 2
= wanneer iemand tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn
veiligheid of die van anderen in gevaar brengt als gevolg van lichamelijke/geestelijke
toestand of door drank- en drugsmisbruik.
Uitgangspunt hierbij is handelingsonbekwaamheid, curator is wettelijke vertegenwoordiger.
De trias politica
= de leer van de machtenscheiding (bevoegdheidsspreiding) in combinatie met checks and balances.
Montesquieu was daarnaast aanhanger van het legisme (= positief recht wordt alleen door de
wetgever gemaakt). Rousseau vond dat het recht uitsluitend van het volk afkomstig moest zijn in de
vorm van de volonté générale, de algemene wil van alle burgers. Codificatiegedachte 19e eeuw.
De trias politica in Nederland
De wetgevende macht: de regering en Staten-Generaal tezamen, artikel 81 grondwet. S-
G bestaan uit TK (gekozen door het volk) en EK (gekozen via de provinciale staten)
, De uitvoerende macht: de regering, bestaande uit de koning en de ministers, artikel 42
lid 1 grondwet. Het kabinet bevat de ministers én de staatssecretarissen. Wetgeving van
de regering heten AMvB’s.
De rechtssprekende macht: vastgelegd vanaf artikel 112 grondwet. Beslechting van
geschillen in de vorm van een vonnis, juridische status wijzigen gebeurt in de vorm van
een beschikking. Rechter is onafhankelijk, binnen rechtsspraak ook geen hiërarchie.
Week 3 – De democratische rechtsstaat
Nederland als democratische rechtsstaat
1. Democratie:
o Directe vs. indirecte/representatieve democratie
o Evenredige vertegenwoordiging vs. districtenstelsel (1 zetel per district)
o Constitutionele monarchie vs. republiek
o Presidentieel stelsel vs. parlementair stelsel
Nederland heeft een parlementair stelsel en daarmee omwille van de
democratie ook de vertrouwensregel, in tegenstelling tot bijvoorbeeld
Amerika, waarbij de uitvoerende macht wordt gekozen door het volk.
Vertrouwensregel: Bij een conflict tussen Tweede Kamer en regering kan de regering aan het bewind
blijven, de kamer ontbinden en nieuwe verkiezingen uitschrijven. Indien echter na de verkiezingen de
nieuwe Kamer opnieuw haar afkeuring uitspreekt over het regeringsbeleid of een onderdeel daarvan,
kan de regering de Kamer vanwege het conflict niet nogmaals ontbinden, maar is dan zelf verplicht
om af te treden. (ontstaan door de kwestie Mijer en de Luxemburgse kwestie).
2. Rechtsstaat:
= De overheid is zelf gebonden aan de regels van het recht Rule of Law.
o Bevoegdheidsspreiding, op drie manieren:
a) Machtenscheiding
Vb. Rechter heeft geen macht over andere machten binnenskamers (71),
rechter geen macht over wetgevingsproces (120)
b) Checks and balances
Vb. de ongeschreven vertrouwensregel, rechters worden benoemd door de
uitvoerende macht (117 lid 1), controle uitvoerende macht op wetgevende
macht (87 lid 1)
c) Decentralisatie
Vb. Andere openbare lichamen mogen publieke bevoegdheden krijgen (134)
Territoriale vs. functionele decentralisatie
Autonomie (vanuit attributie) vs. medebewind (vanuit delegatie)
(artikel 124 lid 1 en lid 2 Gw)
o Legaliteitsbeginsel
= Elk overheidsoptreden moet berusten op de wet, dit dient de rechtszekerheid
o Grondrechten
Klassieke grondrechten: vrijheid, politiek, gelijkheid (wel afdwingbaar)
Sociale grondrechten: voorwerp van zorg der overheid (niet afdwingbaar)
o Onafhankelijke rechter
= Rechters worden voor het leven benoemd (117 lid 1) Fair oordeel
De rechterlijke macht