Werkgroep 1
Kennisclip Blaauboer/Berlips
Absolute rechten = rechten die je kunt handhaven tegen eenieder, rechten op goederen
Relatieve rechten = rechten die je kunt inroepen tegen de wederpartij op grond van contract of OD
HR Blaauboer/Berlips: had Blaauboer een absoluut recht (in te roepen tegen nieuwe eigenaar) of een
relatief recht (in te roepen tegen Berlips)? Een absoluut recht kan slechts ontstaan als de wet
hiervoor een grondslag geeft. Is er niet aan de eisen voldaan, dan ontstaat er geen absoluut recht
maar een relatief recht. Het ‘recht van bestrating’ viel niet onder een van de absolute rechten uit de
wet en daarnaast was de verplichting niet ingeschreven in de openbare registers.
Kennisclip natrekking en vermenging
Wat zijn de zakenrechtelijke gevolgen van afscheiding van een nagetrokken zaak?
Romeins recht Nederlands recht
D. 41, 1, 7, 10 3:4 jo. 5:3 en 5:4 BW
Eigenaar op moment van verbinding Eigenaar op moment van verbinding
Geen eigenaar van deel bij afscheiding, slapend Ook eigenaar bij afscheiding
eigendomsrecht van de ander ontwaakt.
Actie revindicatie was ook slapend, actio ad Eigendomsrecht van de ander gaat definitief
exhibendum laat het slapende eigendomsrecht teniet.
ontwaken.
Tekst I
Instituten van Justinianus 4,6,1
Omnium actionum, quibus inter aliquos apud iudices arbitrosve de qua re quaeritur, summa divisio in
duo genera deducitur: aut enim in rem sunt aut in personam. namque agit unusquisque aut cum eo
qui ei obligatus est vel ex contractu vel ex maleficio, quo casu proditae actiones in personam sunt, per
quas intendit adversarium ei dare facere oportere, et aliis quibusdam modis: aut cum eo agit qui
nullo iure ei obligatus est, movet tamen alicui de aliqua re controversiam. quo casu proditae
actiones in rem sunt. veluti si rem corporalem possideat quis, quam Titius suam esse affirmet, et
possessor dominum se esse dicat: nam si Titius suam esse intendat, in rem actio est.
Alle acties waarmee tussen partijen ten overstaan van een rechter of scheidsrechter over enigerlei
zaak een geschil wordt opgeworpen, laten zich in een hoofdindeling tot twee typen herleiden: zij zijn
namelijk zakelijk of persoonlijk. Iemand procedeert immers steeds met de persoon die jegens hem
uit contract of uit delict verbonden is; in dit geval zijn de acties die ingevoerd zijn persoonlijk, en de
eiser stelt daarin dat de wederpartij hem behoort te geven, of behoort te geven en te doen of een
andere rechtsbewering. Of hij procedeert tegen degene die jegens hem uit geen enkele
rechtsbetrekking verbonden is, wanneer hij desondanks tegen iemand over enigerlei zaak een geschil
wil aanspannen; in dit geval zijn de acties die gevoerd zijn zakelijk. Een voorbeeld: als iemand een
lichamelijke zaak bezit waarvan Titius beweert dat deze hem toebehoort, maar de bezitter stelt dat
hij zelf eigenaar is: als Titius dan in rechte beweert dat deze hem toebehoort, is er een zakelijke actie.
1. Wat is het onderscheid tussen persoonlijke en zakelijke acties?
Persoonlijke acties zijn acties die ingesteld kunnen worden tegen de wederpartij, zakelijke acties zijn
acties die ingesteld kunnen worden tegen een willekeurige derde over enigerlei zaak.
Het verschil zit dus in de rechtsbetrekking die nodig is voor persoonlijke acties.
2. Met welke tweedeling in het huidige recht komt dat overeen?
,De tweedeling tussen absolute (goederenrecht) en relatieve rechten (verbintenissenrecht):
Absolute rechten = rechten die je kunt handhaven tegen eenieder, rechten op goederen
Relatieve rechten = rechten die je kunt inroepen tegen de wederpartij op grond van contract/OD
3. Wat is het verschil tussen de Romeinse indeling en de huidige Nederlandse indeling?
De Romeinen kenden het formulastelsel met de dagvaardingsprocedure. Alleen indien je een actie
had, kon je je recht halen. In de Nederlandse indeling heb je geen actie nodig daarvoor, alhoewel wij
wel een gesloten stelsel van absolute rechten. Het Romeinse recht kent een gesloten stelsel van
subjectieve rechten (absoluut + relatief), omdat je alleen recht erop had als er ook een actie was.
In het Romeinse recht wordt gedacht vanuit het procesrecht, terwijl in het Nederlandse recht wordt
gedacht vanuit het subjectieve recht zelf.
4. Stel dat ene Claudius eigenaar is van een landgoed. Hij verkoopt en levert dit landgoed aan
Tulia. Bij de verkoop spreken Claudius en Tulia af dat Claudius een voorkeursrecht heeft als Tulia
landgoed wil vervreemden. Dit houdt in dat Tulia verplicht is om het landgoed aan Claudius aan te
bieden tegen de prijs waarvoor zij het landgoed aan een ander wil verkopen en leveren. Als Claudius
dit bedrag aan Tulia betaalt, moet Tulia de grond aan Claudius in eigendom overdragen. Enige tijd
later vindt Tulia een nieuwe koper voor het landgoed: Xenos. Xenos wil 10.000 sestertiën betalen
voor het landgoed. Claudius hoort dit, en betaalt gelijk 10.000 sestertiën aan Tulia. Tulia negeert
deze betaling echter, en levert het landgoed aan Xenos. Tegen wie kan Claudius een actie instellen?
Het voorkeursrecht is een persoonlijk recht, het vloeit voort uit een verbintenis. Een persoonlijke
actie moet ingesteld worden tegen de wederpartij, in casu Tulia.
Tekst II
D. 41,1,7,10 (Gaius 2 rerum cottidianarum sive aurerorum)
Cum in suo loco aliquis aliena materia aedificaverit, ipse dominus intellegitur aedificii, quia omne
quod inaedificatur solo cedit. Nec tamen ideo is qui materiae dominus fuit desiit eius dominus esse:
sed tantisper neque vindicare eam potest (…).ergo si aliqua ex causa dirutum sit aedificium, poterit
materiae dominus nunc eam vindicare (…) agere.
Wanneer iemand op zijn eigen grond met andermans materiaal heeft gebouwd, wordt hij geacht zelf
eigenaar te zijn van het gebouw, aangezien alles wat op de grond gebouwd wordt de grond volgt.
Niettemin houdt degene die eigenaar van het materiaal was daardoor nog niet op eigenaar ervan te
zijn. Vooralsnog is hij echter niet in staat het materiaal met de eigendomsactie op te eisen (…). Als
een gebouw om enigerlei reden is neergehaald, zal de eigenaar van het materiaal dit derhalve direct
daarna met de eigendomsactie kunnen opeisen (…).
1. Wie is eigenaar van het gebouw? Op welke wijze heeft diegene de eigendom van het gebouw
gekregen?
De eigenaar van de grond is de eigenaar van het gebouw, omdat volgens natrekking alles wat
verbonden is met de grond nagetrokken wordt door de grond (D. 6,1,39).
Natrekking is een originaire wijze van eigendomsverkrijging
2. Welk adagium is van toe passing op deze tekst?
Superficies solo cedit = de eigendom van de met het grond verbondene komt toe aan de eigenaar
van de grond
3. Wie is eigenaar van de materialen?
Voordat de materialen gebruikt zijn, zijn ze eigendom van de ander
4. Kan deze eigenaar de materialen met een zakenrechtelijke actie opeisen zolang de materialen
met de grond verbonden zijn? Zo ja, welke?
, De actio ad exhibendum is een actie tot afscheiding van het bestanddeel. Als vervolgens de
materialen zijn afgescheiden van de grond, kunnen via de reivindicatio de materialen worden
opgeëist door de eigenaar van de materialen.
5. Welke actie kan hij instellen als de materialen zijn losgemaakt?
De eigenaar van de materialen kan na de afscheiding de materialen opeisen met de reivindicatio,
omdat het slapend eigendomsrecht is ontwaakt na de afscheiding.
6. Wie is naar Nederlands recht eigenaar van het gebouw? Noem het relevante wetsartikel.
De eigenaar van de grond wordt eigenaar van het gebouw volgens 5:20 lid 1 sub e, indien het
gebouw duurzaam met de grond is verenigd.
7. Wie is naar Nederlands recht eigenaar van de materialen, voordat ze zijn losgemaakt uit het
gebouw?
De eigenaar van het gebouw en de grond, omdat door natrekking het eigendomsrecht van de
eigenaar van de materialen definitief teniet gaat en door natrekking deze materialen tot het gebouw
behoren.
8. Wie is naar Nederlands recht eigenaar van de materialen, nadat ze zijn losgemaakt uit het
gebouw?
De eigenaar van het gebouw, omdat door natrekking het eigendomsrecht van de eigenaar van de
materialen definitief teniet is gegaan. Er ontstaat naar Nederlands recht géén slapend
eigendomsrecht.
Tekst III (Tekentekst)
D. 6,1,67 (Scaevola 1 responsorum)
A tutore pupilli domum mercatus ad eius refectionem fabrum induxit: is pecuniam invenit: quaeritur
ad quem pertineat. respondi, si non thensauri fuerunt, sed pecunia forte perdita vel per errorem ab
eo ad quem pertinebat non ablata, nihilo minus eius eam esse, cuius fuerat.
Iemand die van de voogd een huis van diens pupil heeft gekocht, heeft er een timmerman
binnengelaten om het te herstellen. Deze heeft er geld gevonden. De vraag wordt opgeworpen aan
wie dit toebehoort. Ik heb geantwoord: als de munten geen schat vormen, maar geld dat toevallig is
verloren of per vergissing door hem aan wie het toebehoorde niet was meegenomen, is het nog
steeds van degene van wie het is geweest.
1. Waarom zouden de munten in deze tekst geen schat vormen?
Een schat is volgens Paulus (D. 41,1,31,1): een schat is oudtijds weggelegd geld waaraan men geen
herinnering meer heeft, zodat het geen eigenaar meer heeft.
In deze casus is de eigenaar echter wel bekend, namelijk de vorige bewoner.
2. Wie zal er volgens Scaevola eigenaar van de munten zijn?
Volgens Scaevola zal dat de vorige bewoner zijn, het is geld dat toevallig is verloren of per vergissing
door hem aan wie het toebehoorde niet was meegenomen.
3. In welke situatie zouden de munten wel een schat kunnen vormen?
1) Als de eigenaar niet meer te achterhalen zou zijn of 2) als er geen herinnering meer aan is omdat
het al zo lang opgeborgen is.
4. Wie is in dat geval eigenaar van de munten? Beantwoord deze vraag naar Romeins recht en
naar Nederlands recht! Verwijs naar de wet!
Romeins recht: het uitgangspunt is de vinder, maar de timmerman heeft het geld gevonden op de
grond van de ik-figuur. Volgens keizer Hadrianus wordt indien een schat op andermans grond wordt