1:
Ontwikkeling bij kinderen:
Een ander woord voor empathie is inlevingsvermogen. Empathie betekent dat je je kunt verplaatsen in een ander en dat je je
iets kan voorstellen bij de gevoelens van een ander. Een goede empathieontwikkeling zorgt er uiteindelijk voor dat sociale
relaties goed verlopen en dat je op gepaste manier op de ander kunt reageren. De basis voor de empathische ontwikkeling
wordt in het eerste levensjaar gelegd, doordat er interactie is tussen ouders en kind.
In het tweede levensjaar is er egocentrische empathie. Dit wil zeggen dat een kind zich probeert in te leven in een ander
kind, maar dat nog doet vanuit zijn eigen gevoelens en behoeften.
Vanaf het derde levensjaar kunnen kinderen zich steeds beter inleven in de gevoelens van anderen. Ze proberen ook steeds
meer te begrijpen waarom een ander kind verdrietig is. In deze fase spreek je van ingeleefde empathie.
Rond vierjarige leeftijd ontwikkelt zich persoonlijke empathie. Het kind kan zich nu inleven in de gevoelens en behoeften van
andere kinderen. Kinderen snappen dat een ander kind zijn eigen geschiedenis heeft. Het kind is in staat om zijn gedachten
onder woorden te brengen en begrijpt ook beter wat andere kinderen zeggen en doen.
Een kind gaat tijdens zijn ontwikkeling dus meer en meer begrijpen dat andere ook gevoelens en emoties hebben. Een kind
begrijpt ook dat die emoties kunnen verschillen van eigen emoties. Je noemt dit Theory of mind: het vermogen je een beeld te
vormen vanuit het perspectief van een ander. Als je beschrijft wat de ander denkt, voelt of ziet, dan maak je gebruik van Theory
of mind (Tom). Theory of mind is een noodzakelijke vaardigheid om empathisch te kunnen zijn, de ontwikkeling ervan loopt
constant door.
Hechting is de diepe, blijvende band die een kind ontwikkelt met zijn opvoeders. Baby’s van 0 tot 3 maanden gebruiken
specifiek gedrag- zoals lachen, huilen, brabbelen – om in contact te komen met andere. Dit heet gehechtheidsgedrag. In de
eerste levensjaren zijn kinderen kwetsbaar en afhankelijk van de verzorging en de bescherming van andere. Ze hechten zich
dan ook aan de volwassenen die hen dit bieden. Je noemt dit hechtingsfiguren.
In het begin heeft een baby een hechtingsfiguur. Je noemt dit exclusieve gehechtheid. Dit is meestal de moeder. Door de
band die het kind heeft met zijn opvoeder(s), voelt het veiligheid, geborgenheid en voldoening.
Scheidingsangst is de angst die sommige kinderen voelen als een ouders weggaat. Scheidingsangst noem je ook wel
verlatingsangst. Dit is het hevigst tussen de acht en achttien maanden. Scheidingsangst is een fase die te maken heeft met
angst hebben voor het onbekende. Ze missen dan mensen waarbij ze zich veilig en vertrouwd voelen. Het is belangrijk dat jij er
bent en veiligheid en geborgenheid biedt.
Kun je jezelf veilig voelen bij een belangrijk hechtingsfiguur en je hebt met die persoon een liefdevolle, betrouwbare relatie
opgebouwd? Dan spreek je van een veilige hechting. Dit heeft een positieve invloed op het aangaan en onderhouden van
sociale relaties. Het kind voelt zich meer geaccepteerd en het heeft een positievere zelfwaardering. Veilig gehechte kinderen
durven te experimenteren en maken zich beter los van hun ouders, omdat het kind weet dat de opvoeders altijd beschikbaar
zijn.
Ook de lach van een kind ontwikkelt zich in fasen. Een baby die jonger is dan 6 weken kan nog niet lachen, omdat de hersenen
nog niet goed genoeg ontwikkeld zijn. Ook hebben baby’s van die leeftijd nog geen controle over de gezichtsspieren. Soms lijkt
het alsof een jonge baby lacht. Die lacht komt niet bewust, maar onbewust vanuit de baby. Endogeen betekent van binnenuit.
De onbewuste lach van een baby noem je dan ook de endogene lach.
Een gestimuleerde lach is de lach van een kind, veroorzaakt door menselijk contact. Na 6 tot 8 weken kan een baby
gestimuleerd lachen. De baby reageert vooral omdat het iets bekends ziet of hoort. De sociale lach is de lach die een kind
gebruikt om in contact te komen met een ander persoon. Een baby van 10 weken lacht niet alleen omdat hij iemand herkent,
maar lacht ook met de ander mee en gebruikt lachen om contact te leggen. Dat is voor het eerst dat er echt contact ontstaat
tussen kind en verzorger.
Vanaf 20 weken ontstaat de exclusieve lach. Die is alleen bestemd voor mensen die het kind echt goed kent. Het kind lacht
niet meer naar iedereen. Met de exclusieve lach maakt de baby duidelijk dat hij de volwassenen vertrouwt.
De tekenontwikkeling is een beschrijving van stappen, die een kind doorloopt bij het tekenen. Die ontwikkeling verloopt voor elk
kind ongeveer gelijk. Kinderen jonger dan twee jaar maken nog gene echte tekeningen. Ze leren dat ze strepen kunnen
achterlaten, door bijvoorbeeld vla op de tafel te smeren. Het houdt het potlood met de vuist vast en de bewegingen worden
door de grove motoriek gestuurd. Rond het derde levensjaar tekent het kind voor het eerst gesloten vormen, de cirkel. Het
tekenen van een gesloten cirkel valt samen met een andere belangrijke ontwikkeling van een kind. Als een kind een gesloten
cirkel kan tekenen, ziet het ook verschil tussen zichzelf en de buitenwereld.
Na het tekenen van cirkels, tekenen kinderen echte figuren. Dit gebeurt als ze ongeveer 3 tot 4 jaar zijn. Kinderen beginnen dan
met het tekenen van mensen. Die tekening noem je een koppoter. Dat is een tekening met een afbeelding van een persoon
die bestaat uit alleen een hoof (kop) en benen (poten).
Als kinderen koppoters en ander figuren kunnen tekenen, komen ze in de dwarrelfase. Op een tekening van een vijfjarige
dwarrelen allerlei vormen over het vel. Een kind van deze leeftijd heeft nog geen gevoel voor verhoudingen. Kinderen tekenen
waar ze willen. Wanneer kinderen klaar zijn om naar groep 3 te gaan, verandert er weer wat in hun tekenontwikkeling. Ze
, 2:
krijgen door dat dingen die ze tekenen niet zomaar door de ruimte kunnen dwarrelen. Ze gaan sandwichtekeningen maken. Die
heten zo, omdat het kind een hemel aan de bovenkant van het vel tekent en de aarde aan de onderkant. Alles wat kinderen
tekenen, plaatsen ze tussen hemel en aarde. Het kind probeert de werkelijkheid in een tekening te vangen. In groep 3 en 4
vinden kinderen het vaak heerlijk om te tekenen. Maar vanaf hun achtste kunnen kinderen tekenmoe zijn. De motorische en
cognitieve ontwikkeling gaat snel en het kind heeft niet veel tijd meer om te tekenen. Als een kind ongeveer negen is, is de
oogzenuw zo ontwikkeld dat het goed diepte kan zien. Het kan dingen achter elkaar tekenen en diepte aanbrengen. Rond tien
jaar is de tekenmoeheid voorbij. Kinderen tussen 10 en 12 willen wel nog steeds dat hun tekening echt lijkt. Ze vinden het
interessant om met wetmatigheden te werken. Het kan streng zijn over zijn eigen tekening.
De morele ontwikkeling gaat over het besef tussen goed en kwaad, het vormen van een eigen geweten en het beheersen van
emoties. De morele ontwikkeling verloopt in drie fasen:
1. Preconventionele fase – deze fase begint als het kind 3 is. Hij begrijpt nog niet waarom iets niet mag, maar snapt
wel dat bepaalde dingen niet mogen. Het kind leert wat wel en niet goed is door straffen en belonen. Voor het kind
staat de regel vast en het zal zich niet afvragen waar de regel vandaan komt.
2. Conventionele fase – kinderen tussen de 10 en 18 jaar zitten in deze fase. Het kind volgt dan de regels, omdat het
een goede relatie wil met de mensen om hem heen. Hij begrijpt dat er dingen verwacht worden en handelt hierna.
Wel vraagt het kind zich af waar de regels vandaan komen en waarom ze zijn gemaakt. Het snap dat het soms goed is
om van de regels af te wijken.
3. Postconventionele fase – heeft vooral betrekking op volwassenen vanaf 18 jaar. Mensen handelen dan volgens
eigen waarden en normen en volgens de wetten en regels die zijn afgesproken.
De morele ontwikkeling komt niet vanzelf op gang bij een kind. Ouders, leerkrachten en andere begeleiders spelen een
belangrijke rol. Door constant aan te geven wat wel en niet mag, leren kinderen het verschil tussen goed en fout.
Lickona heeft de theorie van Kohlberg ontwikkeld. Hij heeft 10 bouwstenen voor de morele opvoeding beschreven. Dit zijn de 10
bouwstenen:
1. Moreel gedrag betekent respect
2. De morele ontwikkeling verloopt in fasen
3. Respecteer kinderen en verwacht respect terug
4. Geef het goede voorbeeld
5. Leg uit wat je bedoelt
6. Leer kinderen nadenken
7. Geef echte verantwoordelijkheid
8. Zorg voor evenwicht tussen zelfstandigheid en controle
9. Geef kinderen liefde en help hen zelfrespect te ontwikkelen
10. Bevorder de morele ontwikkeling en daarmee een gelukkig gezinsleven
Kinderen groeien op in een digitale wereld. De mogelijkheden lijken eindeloos, maar de digitale wereld geeft ook problemen. Bij
het begeleiden van de morele ontwikkeling van een kind, is het belangrijk om een evenwicht te vinden tussen zelfstandigheid
en controle. De digitale wereld heeft 3 belangrijke kenmerken: er is online bijna geen privacy, er zijn eigenlijk geen grenzen en
de leeftijd lijkt geen rol meer te spelen op het internet.
Spelen is ontwikkelen:
Spel is een belangrijke motor voor de algehele ontwikkeling van kinderen. Kinderen spelen niet om te leren, maar leren door te
spelen. Gebrek aan spel kan zelfs leiden tot onderontwikkeling. Essentiele vaardigheden zijn bijvoorbeeld:
Oefenen – op motorisch gebied is oefenen essentieel. In de eerste levensjaren komt het oefenspel het meest voor.
Grove en fijne motoriek ontwikkel je vanaf dag 1, door te spelen. Het spel is nog niet gebonden aan spelregels of
winnen.
Informatie verwerken – op cognitief gebied is informatie verwerken essentieel. Tijden het spel ontwikkelen
kinderen denkpatronen. Ze leren situaties herkennen en leren redeneren over oorzaak en gevolg.
De ander ontdekken – op sociaal gebied is de ander ontdekken essentieel. Kinderen leren samenspelen, delen,
rekening houden met anderen, ofwel coöperatief spel en ze leren in complementair spel elkaar aanvullen.
Regisseren – op persoonlijk gebied is regisseren essentieel. Zelf baas zijn en keuzes maken, dat wil ieder kind. Het
ego ontwikkelt zich in spel. Kinderen ervaren zichzelf, hun lichaam en anderen.
Imiteren/identificeren – op maatschappelijk gebied is dit essentieel: nadoen en doen alsof je iemand anders bent.
Het spelen van verhalen is belangrijk tot 7 jaar.
Onderzoeken/experimenteren – op alle ontwikkelingsgebieden is onderzoeken en experimenteren essentieel.
Kinderen horen uit te proberen, eigen fouten te maken en mislukkingen mee te maken. Frustratie maakt weerbaar en
stressbestendig.
Fantaseren – op alle ontwikkelingsgebieden is fantaseren essentieel. Overleven in gevaarlijke situaties is
oplossingsstrategieën toepassen.
Peuters spelen nog niet samen, maar meer naast elkaar. Er is nog geen interactie met elkaar tijdens het spelen. Dit noem je
parallel spel. In de fase hierna raken kinderen steeds meer geïnteresseerd in het spel van andere kinderen. Ze kijken na het
spel van de ander, maar doen er nog niet aan mee. Je spreekt dan ook van toekijkend spel. Bij kleuters is er sprake van
associatief spel. Dit wil zeggen dat kinderen speelgoed gaan delen. Uiteindelijk ontstaat er coöperatief spel. Bij dit spel
hebben kinderen een gezamenlijk doel. Ze maken samen regels en afspraken.