100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting - Farmacologie (TLSC-DOFAR4V-21) €5,49
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting - Farmacologie (TLSC-DOFAR4V-21)

 8 keer bekeken  0 keer verkocht

Deze samenvatting geeft een overzicht van de belangrijkste concepten, berekeningen en casuïstiek in de farmacologie voor thema 1 tot en met 6.

Voorbeeld 3 van de 24  pagina's

  • 14 juni 2024
  • 24
  • 2023/2024
  • Samenvatting
Alle documenten voor dit vak (5)
avatar-seller
agatakrciejewska
Farmacologie

Les 1: Inleiding farmacologie

Inleiding farmacologie
Farmacon = het werkzame stofje
Geneesmiddel = het verpakking van de farmacon en extra toegevoegde stoffen
Kan opgedeeld worden in verschillende vakken:
- Diagnostisch: helpt bij het diagnosticeren, bv markers voor het opsporen van tumoren
- Behandeling:
 Causaal: de oorzaak van de ziekte wordt aangepakt
 Symptomatisch: helpen alleen bij bestrijding van de symptomen
 Substitutie: een stofje dat het lichaam zelf niet meer aanmaakt bv insuline
- Preventief: voorkomen dat je ziek wordt bv vaccinaties
- Ondersteunend: anesthetica bij het opereren
Farmacologie = Wetenschap vd wisselwerking farmaca en fysiologie.
Domein van Farmaceutische Wetenschappen = ontwikkeling, werking, toediening, fysiologische effecten en
gebruik van geneesmiddelen of farmaca

Farmacodinamiek: werkingsmechanisme van een stof, wat doet het met het lichaam
De farmacon kan een interactie aangaan met een target (doel molecuul bv, receptor,
transcriptiefactor of enzym). De target kan een orgaan zijn, een deel van een orgaan of op een
orgaan zitten dit wordt de site of action genoemd. De active site is de daadwerkelijke plaats waar
de farmacon bindt. Dit levert een moleculaire response op (signaal transductie, metabolisme en
gentranscriptie worden beïnvloed). Hierop volgt een cellulaire respons doordat er bijvoorbeeld iets
in de genen is verandert (proliferatie, celdood of verminderde productie van een bepaalde stof). Dit
veroorzaakt een fysiologische respons (het effect op het gehele organisme), de cel die
geëffectueerd is scheidt bepaalde producten uit die dan effect kan hebben op een andere cel.

De werking van geneesmiddelen:
De targets voor het medicijn zijn vaak receptoren. Geneesmiddel-target interactie = sleutel-slot
model. Het medicijn kan ook aspecifiek zijn, dit wilt zeggen dat er receptoren zijn die dan ook
andere moleculen kunnen binden en dan de geneesmiddel ook op andere receptoren kan binden =
ongewenste bijwerkingen en toxiciteit.
Meest voorkomende targets van farmaca: lichaamseigen biomolecuul.

Ontwerpen van nieuwe medicijnen:

Rational drug design: Hierbij gaat de farmaceutische bedrijf ervan uit dat er al veel kennis van is, de
target en het proces.
- ziekte (proces) is bekend -> target.
- targetbinding (& activatie).
- verbeteren opname, verdeling, excretie
Random screening: is gebaseerd op dat je een willekeurige hoeveelheid stofjes gaat testen en
kijken wat het resultaat is.
- trial-and-error
- synthetische en natuurlijke componenten (bron: planten en micro-organismen)
→ identificeren “lead compounds” (beste kandidaat, meest potentiële stoffen voor de maak van
een medicijn)
→ het verbeteren van de gevonden stoffen heet “lead optimization”

Het toedienen van een medicijn:
Toedieningsroutes
1

, - Enteraal (maag/darm kanaal)
- Parenteraal (langs het maag/darm kanaal, er wordt geen interactie aangegaan met het
spijsverteringskanaal. Dus via een naald, bv een infuus of injectie)
- Lokaal (het medicijn kan op 1 plek toegediend worden en daar blijven)
- Systemisch (spreiding van het medicijn door het hele lichaam)

Toedieningsvormen: bv tabletten, pleisters of inhalatoren

Een veel gebruikte route van toediening van een medicijn is oraal, doordat de patiënten dit zelf
kunnen gebruiken. Dit medicijn komt uiteindelijk in de spijsvertering waar die opgenomen wordt in
het bloed en systemisch verspreid wordt -> Absorptie

Naast Absorptie spelen de volgende processen een rol:
- Distributie (de drug kan gedistribueerd worden naar de
site of action of andere plekken maar ook naar sites of
metabolism)
- Metabolisme (de plek waar de drug omgezet kan
worden naar metabolieten (afbraakproducten) en die
komen weer vrij in de bloedstroom. Soms kunnen ze
een bepaalde activiteit met zich meebrengen wat
interactie kan aangaan met biomoleculen van het
lichaam en dit kan zorgen voor ongewenste
bijwerkingen)
- Excretie (is voor het verwijderen van de drug en
metabolieten uit het lichaam) Vanuit het bloed wordt de drug
verspreid naar andere compartimenten.

Deze proces wordt ADME (Absorbtie, Distributie, Metabolisme, Excretie) genoemd en dit is de
farmacokinetiek, wat doet het lichaam met een stof.


Geneesmiddelen en hun targets

Het medicijn bevindt zich buiten het lichaam en moet hierdoor in het lichaam naar de juiste plek emigreren
om een binding aan te gaan met de juiste target. Om op de juiste plek te kunnen komen moet de drug soms
wat chemische barrières over:
- Anatomische barrières (lipofiele
celmembranen, moeilijk voor hydrofiele
stoffen))
- Chemische barrières (pH maag)
- Biochemische barrières en targets (transporters, enzymen, receptoren)
Een geneesmiddel werkt als die op de juiste plek terecht komt en bindt aan het juiste target
molecuul.
Eiwittargets:
Meeste geneesmiddelen binden aan eiwitten van het eigen lichaam (uitzondering: Rennie,
antibiotica, antivirale middelen)
Geneesmiddel verhoogt of verlaagt normale functie van de target (creëert geen nieuwe biologische
functie)
Eiwittargets:
- Receptoren, waarbij de activatie van de receptor door het stofje wat eraan kan binden
(agonist) tot een activatie leid een farmacon kan dit proces bv blokkeren (antagonist).
- Ion kanalen, de kanaal blokkers of modulatoren
- Enzymen, normaal zet de enzym het substraat om in een product. De farmacon kan dit proces
blokkeren (inhibitor)
- Transporters, die moleculen van de ene kant van het membraan naar de andere kant brengen
2

, kunnen ook geblokkeerd worden door inhibitoren

De stoffen die een interactie kunnen aangaan met een eiwit en daarmee een complex vormen
wordt een ligand genoemd.
Ligand = ion of molecuul dat bindt aan eiwitten tot een complex
- Endogene liganden (al aanwezig in lichaam; bv.
neurotransmitters en hormonen)
- Geneesmiddel (toedienen)
De binding die een ligand kan doen aan een
eiwit kan een hele specifieke plek zijn op het
eiwit. Hierna kan een response optreden.
De interacties die kunnen plaatsvinden zijn:
- Hydrofobe interacties
- Vormen van een waterstof brug
- Ionogene interactie

Functies binnen de farmacon:




De carrier group bepaalt of het medicijn in een zuur milieu geïoniseerd is of dat dat juist in een
basisch milieu het geval is. Het bepaald ook of een stof veel lipofiele/hydrofiele eigenschappen
heeft. Dit heeft effect op de absorptie , distributie en excretie van de stof. (farmacokinetiek)
De vulnerable group bepaalt hoe gevoelig de stof is voor enzymactiviteit en het afbraak van de
medicijn. Spelt een rol bij het metabolisme. (farmacokinetiek)
De farmacophore is an abstract description of molecular features that are necessary for molecular
recognition of a ligand by a biological macromolecule. De meest simpele structuur die bindt met
het target. (farmacodynamiek)

Compound (stofje) met zelfde pharmacophore (het gedeelte dat een interactie zou aangaan met de
target) als de lead (hoofdstofje), maar verschillend in andere delen van het molecuul. Dit zorgt voor
subtiele verschillen tussen de stoffen waardoor de ene zich wat makkelijker laat opnemen of juist
sneller verspreid door het lichaam. De groepen zouden ook kunnen bepalen hoe de stof wordt
afgebroken -> andere metabolieten en dus een meer of minderheid in ongewenste
bijwerkingen/toxiciteit.

Van eiwit ligand interacties zijn er twee verschillende:
Fysisch-chemische interacties: is tussen twee moleculen → geen covalente binding, maar zwakke
non-covalente bindingen. (ion binding, hydrofobe interacties, H-bruggen en van der Waals
interacties).
Van der Waals interactie is alleen van belang om te zorgen dat het farmacon molecuul zich
aangetrokken voelt tot bv het eiwit molecuul.


Een chiraal of stereogeen centrum is in de organische chemie een atoom of een star deel van een
organische samengestelde stof waarvan de eraan vast zittende groepen op twee manieren kunnen
worden aangebracht, die elkaars spiegelbeeld zijn.



3

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper agatakrciejewska. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 57413 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€5,49
  • (0)
In winkelwagen
Toegevoegd