Taak 1:
Probleemstelling: Wat zijn stemmingsstoornissen?
Brainstorm:
depressie, manische depressie, bipolair + kenmerken en verschillen
bipolair: 2 uiterste, verschillende soorten
oorzaken wisseling gedrag
persoonlijkheid
invloed traumatische gebeurtenissen
verschillen tussen man en vrouw
invloed slaappatroon
genetische oorzaak
differentiaal diagnose
Leerdoelen:
1. Wat zijn de verschillende stemmingsstoornissen en wat zijn de kenmerken (DSMV)?
Stemmingsstoornissen zijn psychiatrische aandoeningen die gekenmerkt worden door verstoringen in de
emotionele toestand van een individu. Deze stoornissen beïnvloeden iemands stemming, wat de
algemene emotionele toestand en het niveau van activiteit kan omvatten.
H:11 Bipolaire stoornissen
Bipolaire stoornissen zijn recidiverende stemmingsstoornissen die zich in de vroege volwassenheid
aandienen en waarbij depressieve, manische, hypomanische en gemengde episoden op-
treden, afgewisseld met symptoomvrije perioden. Als synoniem wordt soms de oudere term manisch-
depressieve stoornis gebruikt, hoewel deze term oorspronkelijk zowel de recidiverende depressies als
de manisch-depressieve stoomis in engere zin omvatte.
Het onderscheid unipolair (depressief) versus bipolair (afwisselend manisch en depressief) stamt uit de
jaren zestig van de vorige eeuw. In de DSM-S (2013) wordt binnen de bipolaire stoomissen een
onderscheid gemaakt tussen de bipolaire-I-stoornis (depressie in combinatie met manie), de bipolaire-II-
stoornis (depressie in combinatie met hypomanie, maar nooit met een manie), de cyclothyme stoomis
(wisselende milde depressieve en hypomanische symptomen, zonder ooit volledige
stemmingsepisoden), stemmingsepisoden door lichamelijke ziekte of het gebruik van
(genees)middelen, en een restgroep die aangeduid wordt met 'andere gespecificeerde bipolaire
stoornis' en 'ongespecificeerde bipolaire stoornis' (figuur 11.1).
De afgrenzing van al deze categorieën is niet scherp. Ook de afgrenzing van enerzijds de bipolaire
stoomissen en anderzijds de recidiverende unipolaire depressies en de schizofrene en schizoaffectieve
psychosen is zowel klinisch als etiopathogenetisch verre van eenduidig. Men spreekt ook wel van
bipolaire spectrumstoornissen.
Figuur 11.1: Schematische weergaven van de hoofdtypen van bipolaire stoornissen volgens de DSM-5-
classificatie
,Figuur 11.2: Schematische weergave van de twee kernfenomenen van de bipolaire stoornis: polariteit en
cycliciteit. Episoden worden meestal gevolgd door een interval van sterk wisselende duur (maanden tot
jaren)
Bipolaire stoornissen laten zich beschrijven in twee dimensies: polariteit (manie en depressie) en
cycliciteit (het wisselende en recidiverende beloop), zoals schematisch weergegeven in figuur 11.2.
De ernst en duur van de stemmingsepisoden, de frequentie waarin ze optreden, het patroon waarin dit
gebeurt en de mate waarin tijdens het interval herstel optreedt, vertonen grote individuele verschillen.
Bij een depressie is er sprake van remming met een gedaalde stemming, een negatieve kijk op zichzelf en
een verminderde activiteit en vitaliteit. Bij een manie ziet men juist ontremming met een verhoogde,
expansieve stemming, zelfoverschatting en een toegenomen activiteit en vitaliteit. In ernstige gevallen
kunnen beide een psychotische vorm aannemen. Een lichte vorm van manie wordt hypomanie
genoemd, een toestand die geen grote beperkingen in het relationeel, sociaal of beroepsmatig
functioneren met zich meebrengt. De DSM-5-criteria voor de verschillende stemmingsepisoden staan
vermeld in tabel 11.1.
,Epidemiologie
In het recentste epidemiologische onderzoek in Nederland, NEMESIS-2 bedraagt de lifetimeprevalentie
van de in de DSM-IV-TR (2000) omschreven bipolaire-I- en bipolaire-II-stoornis in de bevolking (18 tot
64jaar) bij mannen 1,2% en bij vrouwen 1,4%. De twaalfmaandsprevalentie bedroeg respectievelijk
0,7% en 1,0%. In een Amerikaanse studie, de National Comorbidity Survey Replication (NcS-
, R;Merikangas e.a., 2007) was de lifetimeprevalentie van de bipolaire-I-stoornis onder 9282 personen
van 18 jaar en ouder 1,0% (mannen o,8% en vrouwen 1,1%) en van de bipolaire-II-stoornis 1,1%
(mannen 0,9% en vrouwen 1,3%).
Bipolaire stoornissen kunnen zich op elke leeftijd manifesteren, maar beginnen het vaakst in de
adolescentie en de jonge volwassenheid, dus tussen het 15e en 25e levensjaar. Het voorkomen van
bipolaire stoornissen voor de puberteit is een onderwerp van veel controverse. Er wordt een
onderscheid gemaakt tussen early-onset en late-onset bipolaire stoornissen, waarbij vaak de grens
tussen beide arbitrair bij 50 jaar wordt getrokken.
Differentiaaldiagnostiek, comorbiditeit en beloop
De belangrijkste differentiaaldiagnose voor bipolaire stoornissen is de recidiverende unipolaire
depressie. Indien een patient zich presenteert met een depressie, moet altijd ook aan een bipolaire
stoornis warden gedacht. Niet altijd worden eerder doorgemaakte (hypo)manische episoden door de
patient herinnerd, laat staan spontaan gemeld. Enkele kenmerken die op bipolariteit bij patienten met
een depressie kunnen wijzen, zijn:
Eerdere manie of hypomanie (per definitie bipolaire stoornis);
Eerdere manie of hypomanie bij gebruik van antidepressiva;
Hypomanie of manie bij eerstegraadsfamilieleden;
Leeftijd bij de eerste psychiatrische symptomen <30jaar;
Multipele (> 2) eerdere stemmingsepisoden;
Kortdurende depressie (<1maand) met abrupt begin en eind;
Non-respons of stemmingsinstabiliteit bij gebruik van antidepressiva;
Bij vrouwen: post-partumdepressie.
Een veelvoorkomend diagnostisch dilemma is de vraag of er sprake is van een bipolaire stoornis of van
een borderline-persoonlijkheidsstoornis. Het onderscheid tussen state (typisch voor episodisch
optredende stemmingsstoornissen) en trait (typisch voor continu aanwezige
persoonlijkheidsstoornissen) is in de praktijk niet zo gemakkelijk te maken als in de theorie wordt
beschreven.
Manische symptomen differentiëren beter dan depressieve symptomen. Bij de borderlinepatient zijn de
stemmingswisselingen overwegend negatief gekleurd (depressie, dysforie, prikkelbaarheid, boosheid en
angst), treden deze veelal op in reactie op omgevingsfactoren (vooral interpersoonlijke stress) en duren
ze meestal slechts enkele uren. De impulsiviteit van de borderlinepatient is een continu aanwezig
kenmerk (trait) en komt vaak tot uiting in suicidaal en zelfdestructief gedrag zeals suicidepogingen en
automutilatie. Daarentegen is de impulsiviteit van de manische patient vooral episodisch (state) en heeft
ze een doelgericht en urgent karakter.
Bij de differentiaaldiagnose moet men ook andere kenmerken dan de stemmingsinstabiliteit en
impulsiviteit betrekken, vooral interpersoonlijke en cognitieve aspecten. Interpersoonlijke problemen
komen bij patienten met een bipolaire stoornis vooral voor tijdens een manische episode en kunnen dan
ten onrechte aangezien worden voor de kenmerken van een narcistische- of borderline-
persoonlijkheidsstoornis. De depressieve patient presenteert zich eerder afhankelijk, ontwijkend of
obsessief. Het is een kunstfout de diagnose persoonlijkheidsstoornis te baseren op belevingen en
gedragingen tijdens een depressie of (hypo)manie.
De schizoaffectieve stoornis kan worden beschouwd als een overgangscategorie van de bipolaire
stoornis met stemming incongruente psychotische kenmerken naar de groep van schizofrene psychosen,
of als een mengvorm van deze stoornissen. De psychotische kenmerken, zoals stemmingsincongruente
wanen en hallucinaties, verdwijnen dan niet als de stemming genormaliseerd is. Ook kunnen er