Toetsdoelen
De student legt de anatomie en fysiologie uit van het zenuwstelsel en verklaart problemen vanuit
de biologische benadering.
De student beschrijft de anatomie, fysiologie en pathologie van het spijsverteringsstelsel.
De student kent de anatomie, fysiologie van de zintuigen en kan oorzaken, verschijnselen en
bahandelingsmogelijkheden van zintuigstoornissen benoemen.
De student benoemt de verschillende oorzaken, verschijnselen en behandelingsmogelijkheden
van angststoornissen.
De student benoemt de verschillende oorzaken, verschijnselen en behandelingsmogelijkheden
van gedragsstoornissen, ASS, ADD en ADHD en ADHD-I.
De student kan de verschillende oorzaken, verschijnselen en behandelingsmogelijkheden van
een psychose en schizofrenie uitleggen en de behandeling van schizofrenie relateren aan de
dopaminehypothese.
De student kan van verschillende buikproblematieken de diagnostiek, oorzaak, symptomen,
behandeling (inclusief de diverse stomata) en medicamenteuze behandeling met bijwerkingen en
complicaties uitleggen.
De student kan de anatomie, fysiologie en pathologie van de huid beschrijven, huidaandoeningen
herkennen en de definitie, symptomen, risicofactoren en behandelingen, waaronder
medicamenteuze behandeling, benoemen.
De student legt verbanden tussen het ontstaan, herstellen of verergeren van huidbeschadigingen
en benoemt hierbij welke factoren van invloed kunnen zijn.
De student legt uit hoe medicatie en anesthesietechnieken rondom een operatie worden gebruikt
in verband met verdoving, narcose en pijnbestrijding. Kan hierbij tevens de pre-operatieve
screening, bijwerkingen en complicaties benoemen.
De student kan uitleggen wanneer cliënten in aanmerking komen voor sondevoeding en welke
complicaties daarbij kunnen ontstaan.
De student kent vrijheidsbeperkende maatregelen en bijbehorende gevaren en complicaties.
De student kent de vier basiswindingen die gebruikt worden in de verschillende
zwachteltechnieken en benoemt de verpleegkundige aandachtspunten bij het zwachtelen en
verbinden.
De student kent de inhoud van classificatiemodellen voor wonden (WCS en TIME) en benoemt
risicofactoren, veroorzakers en gevolgen voor (postoperatieve) wondinfecties (POWI’s).
De student benoemt welke disciplines betrokken zijn bij de behandeling van patiënten met
psychiatrische aandoeningen en wat hun taken zijn.
De student heeft inzicht in de regel- en wetgeving die betrekking heeft op de GGZ en kan
begrippen zoals een In Bewaring Stelling (IBS), Rechterlijke machtiging (RM), dwang- en
drangmaatregelen en curatele uitleggen.
De student kent de definitie, ordering, toepassingsmogelijkheden en voorwaarden van eHealth.
De student legt uit wat het sociale systeem als vorm van preventie inhoudt.
De student benoemt het beleid van gastro-enterologen rond relevante onderwerpen in het
dagelijks leven van mensen met IBD en kent gevolgen van dit beleid en de impact op de zorgvrager
met IBD.
De student kent methoden en wet- en regelgeving voor verpleegkundige verslaglegging
(geheimhoudingsplicht, privacy, WGBO).
De student kent op hoofdlijnen de WGBO en past de regelgeving rondom patiëntenrechten in
verschillende casussen.
De student benoemt de toepassing van de wet publieke gezondheid op een zorgvrager in het
algemeen ziekenhuis.
1
, De student legt de anatomie en fysiologie uit van het zenuwstelsel en verklaart
problemen vanuit de biologische benadering.
Membraam en actiepotentiaal
membraampotentiaal: heel klein lading verschil tussen binnenkant van de cel en buitenkant
- Rustpotentiaal is -70mV
- Buiten relatief veel Na+ en CL-
- Binnen relatief veel K+ en
negatief geladen eiwitten
Er is in de cel een natriumkaliumpomp
die natrium de cel uitpompt en kalium de
cel in pompt, waardoor het
membraampotentiaal altijd -70mV is
Actiepotentiaal
Bij prikkeling
- Celmembraan doorlaatbaar voor
NA+ ionen
- Na+ influx, als de natriumionen
de cel kunnen instromen, hierbij
wordt dat membraanpotentiaal
van -70 minder groot =
depolarisatie
- Binnenkant cel positief
- Eerst drempelwaarde -50mV > depolarisatie niet te stoppen, tot max 30mV verschil -70
en 30 = 100mV = actiepotentiaal
Repolarisatie
-Celmembraan ook doorlaatbaar voor K+
-K+ efflux
-Hyperpolarisatie
➢ Niet alle kaliumkanalen sluiten zich tegelijker tijd
- Na/K-pomp
➢ Verhouding ionen weer in evenwicht
Neuronen en synapsen
Neuronen = zenuwcellen die signalen vanuit de hersenen naar de ledematen vervoeren en terug
- Impuls loopt van dendriet naar axon-uiteinden
- Myeline= zit om het axon heen, werkt isolerend het is vetachtig het bestaat uit een cel.
Hierdoor kan het signaal overspringen
- Knoop van ranvier= zit tussen de cellen van schwann, zodat het signaal snel kan worden
vervoerd
- Synaps = verbinding tussen neuronen
2
,Stimulerende en remmende neurotransmitters
- Stimulerend: acetylcholine, norepifrine
- Remmend: dopamine, GABA, serotonine
Typen neuronen
- Sensibele (sensorische) neuronen
➢ Geeft signaal door naar ruggenmerg of
hersenen
- Motorische neuronen
➢ Zorgt dat signalen vanuit ruggenmerg of
hersenen naar de effectoren gaan
- Interneuronen (schakelcellen)
➢ Geeft signalen door tussen sensorisch en motorisch
Hersenvliezen en liquor
Hersenvliezen: Dura = hard / mater= moeder
- 2 lagen
- Buitenste laag met botweefsel vergroeid
tussen de vliezen weefselvloeistof en bloedvaten
Durale plooien: zorgen ervoor dat hersenweefsel op ze plaats blijft
Durale sinussen: liggen tussen twee lagen durale plooi
Epidurale ruimte: tussen schedel en dura mater, hier kan verdoving gegeven worden waardoor
de zenuwen hier worden uitgeschakeld = epiduraal blok
Subdurale ruimte: scheidt het binnenste oppervlak van de duramater van het arachnoïdea
Arachnoïdea = spinnenwebvlies
- 1 laag
Subarachnoïdale ruimte:
- Collagene en elastische
vezels
- Cerebrospinale vloeistof
(liquor)
• Opgeloste gassen
• Voedingsstoffen
• Chemische
signaalstoffen
• Afvalstoffen
Pia mater (pia= zacht / mater = moeder)
➢ Verbinding met hersenweefsel, bloedvoorziening hersenschors
3
, Extracerebrale bloedingen
- Epiduraal:
• Bloeding tussen dura mater en schedel
- Subduraal
• Bloeding tussen arachnoïdea en dura mater
- Subarachnoïdale ruimte:
• Bloeding tussen pia mater en arachnoïdea
Liquor = cerebrospinale vloeistof = hersenvocht
- Bescherming
- Ondersteuning
- Ondersteuning van de circulatie:
• Voedingsstoffen
• Hormonen
• Afvalstoffen
- Productieplaats: plexus choreoïdus:
• Permeabele haarvaten
• Ependymcellen: productie liquor
• 500 ml per dag, 150 ml continu circulerend
- Hydrocephalus = waterhoofd
Lumbaalpunctie = ruggenprik
- Dunne holle naald tussen twee wervels in onderrug
• Liggen op zij
• Zitten met gebogen rug
- Waarop controleren
• Aanwezigheid kanker’
• Ontsteking
• Doorgemaakte bloeding
• Verhoogde hersendruk
4