Hoofdstuk 1
de hoofdgedachte: de kortst mogelijke samenvatting van een tekst. Geeft in één, goed
gestructureerde, prettig leesbare zin weer wat er over het onderwerp wordt gezegd.
titel heeft 2 functies:
- informeren, duidelijk maken waar de tekst over gaat.
- motiveren om de tekst te lezen.
overgangszin: bij langere alinea´s wordt er een kernzin ingeleid door een aankondigende
signaalzin die het verband legt tussen de alinea´s.
citeren regels:
- bij lange citaten hoef je alleen de eerste en laatste twee woorden te citeren.
- citaat tussen aanhalingstekens.
- na het citaat tussen haakjes de regelnummers.
zeven schrijfdoelen:
1. informeren: informatie geven, iets leren
2. instrueren: aanwijzingen geven, iets leren
3. uiteenzetten: uitleggen hoe iets in elkaar zit, hoe iets werkt
4. overtuigen: iets betogen, ervoor zorgen dat de lezer achteraf de mening van de
schrijver deelt.
5. beschouwen: verschillende kanten belichten, de lezer aan het denken zetten.
6. activeren: de lezer tot actie laten overgaan, aanzetten iets te doen
7. amuseren: de lezer vermaken, entertainen
drie tekstsoorten:
1. uiteenzetting: een informatieve tekst die geheel bestaat uit feiten. Het schrijfdoel is
uiteenzetten.
2. betoog: tekst waarin de schrijver zijn standpunt met argumenten ondersteunt. Het
doel is overtuigen.
3. beschouwing: de schrijver legt interpretaties, verklaringen of opinies voor. Het doel
is activeren.
tekstvorm: hoe ziet de tekst eruit (vaste vorm?)
feitelijke uitspraak: de schrijver meent hiervan dat deze waar, waarschijnlijk of aannemelijk
is.
- als een feitelijke uitspraak inderdaad waar is, is het een feit
waarderende uitspraak: schrijver geeft zijn of haar mening over iets.
, hoofdstuk 2
manier van tekstverbanden aangeven:
- herhaling van woorden of woordgroepen
- signaalwoorden
- signaalzinnen
- overgangszinnen met een verwijzend woord
-> samenvattende zinnen aan het begin of eind van een alinea.
soort verband toelichting signaalwoorden
tegenstellend verband een tegenstelling maar, daarentegen, doch, echter, integendeel,
daar staat tegenover, enerzijds..anderzijds,
toch, hoewel, niettemin, terwijl
opsommend verband een opsomming en, ook, niet alleen..maar ook, bovendien,
verder, nog, daarnaast, zowel...als, vervolgens,
tevens, ten eerste..ten tweede, eerst, dan,
daarna, ten slotte, niet alleen..maar ook
oorzakelijk verband oorzaak- gevolg doordat, daardoor, zodat, waardoor, ten
gevolge van, hierdoor, vanwege, te danken
aan, te wijten aan
redengevend verband reden omdat, want, daarom, immers, namelijk,
hierom, zodoende, vanwege, aangezien
uitleggend verband je legt iets uit/ licht iets dat wil zeggen, zo, met andere woorden,
toe bijvoorbeeld, ter illustratie, ter toelichting kan
dienen…, dat is het geval bij
concluderend verband conclusie inleiden dus, concluderend, derhalve, hieruit volgt
samenvattend verband korte samenvatting kortom, samenvattend, om kort te gaan, alles
bij elkaar, al met al, met andere woorden
voorwaardelijk verband een voorwaarde stellen als, indien, op voorwaarde dat, mits, tenzij,
wanneer, in het geval dat, aangenomen dat
vergelijkend verband vergelijking net als, zoals, evenals, hetzelfde, eenzelfde
geval, soortgelijk, als, vergelijk, .. doet denken
aan, een soortgelijk geval
doel-middel er is een middel nodig om..te, opdat, daartoe, met het oog op, met
om het doel te behulp van, door middel van, met de bedoeling
bereiken om
chronologisch verband ontwikkelingen in tijd vroeger, nu, later, eerst, nadat, terwijl, daarna,
inmiddels