Jaar 1
Expertisegebied Sociale Wetenschappen
Begrippen in leeromgeving 1.1 en 1.2
• Nature: Je bent wie je bent door je genen en biologische factoren.
Nurture: Je bent wie je bent door je omgeving
• Socialisatie: het proces waarbij iemand bewust en onbewust waarden, normen en andere
cultuurkenmerken van zijn groep leert.
• Model van Bronfenbrenner: De individu: Volgens het sociaal- ecologisch model van
Bronfenbrenner is de ontwikkeling van de mens en zijn gedrag het resultaat van de interactie tussen
de persoon en zijn omgeving.
Microsysteem: Familie, school, geloof, wijk
Mesosysteem: Geen dingen die direct invloed hebben op
de persoon
Exosysteem: buren, vrienden van familie, social media.
Macrosysteem: wetgeving, cultuur, economie, politiek
chronosysteem: Tijd
• Opvoedmilieus:
1. Primair: Het gezin
2. Secundair: School en kinderopvang
3. Teritair: Buurt en leeftijdsgenoten
• Gezinssystemen/ Gezinstype: indeling op basis van betrokkenheid binnen het gezin.
1. Loszandgezin: Weinig betrokkenheid
2. Kluwengezin: Veel betrokkenheid, je doet alles met je gezin.
3. Halfopen/ half gesloten gezin: Beetje betrokken, er is ook ruimte voor eigen tijd.
Opvoedingsstijl: De manier waarop een ouder invulling geeft aan zijn omgang met het kind.
• 4 Opvoedstijlen:
1. Autoritaire opvoedingsstijl: ouders zijn weinig responsief en hebben veel controle. Weinig
ruimte voor emotionele steun en weinig genegenheid.
2. Autoritatieve opvoedingsstijl: hoge mate van controle en veel genegenheid (veel liefde,
Ruimte voor overleg, stimuleren het kind, veel emotionele steun, overbezorgde ouders)
, 3. Permissieve opvoedingsstijl: Heel responsief, veel genegenheid en sturing is in. Veel
genegenheid, weinig eisen en regels, kind is vrij om zelf keuzes te maken, wel emotionele
steun. Ondersteunende opvoedingsstijl
4. Verwaarlozende opvoedingsstijl: Lage mate van zowel controle als responsiviteit. Weinig
genegenheid, betrokkenheid, kind wordt genegeerd, onveilige opvoedingsstijl en
verwaarlozing.
• Persoonlijkheid: Verzameling van een aantal in het individu verankerde (relatief)
onveranderlijke stabiele kenmerken.
• Temperament: Een in aanleg gegeven individuele reactiewijze en die in de loop der tijd
zekere stabiliteit vertoont.
• Big 5: The big five theorie:
Extraversie vs introversie
vriendelijkheid vs antagonisme
emotionele stabiliteit vs neurotiscme
ordelijkheid vs laksheid
openheid vs geslotenheid
1. Het nodig hebben van sociale prikkels
2. In welke mate iemand van nature meer van hun eigen belang uitgaat of meer oog heeft voor
de belangen van anderen
3. Ben je van nature kalm of wat sensitiever
4. Iemand die van nature erg geordend is
5. Bedoeld in welke mate iemand open staat voor nieuwe ervaringen.
• Coping: Omgaan met onzekerheden/ problemen om te kunnen functioneren.
Probleemgerichte coping: inspanning gericht op het probleem en/ of stres.
Emotiegerichte coping: gericht op het afnemen van de emotionele gevolgen van stres.
Vermijdende coping: Iemand probeert de stres veroorzakende situatie te vermijden of te
ontlopen.
• Hechting: Het hebben van een veilige basis.
Gehechtheid: de duurzame emotionele band tussen twee individuen, in de
gehechtheidstheorie staat de allereerste gehechtheidsrelatie centraal: de band tussen het
jonge kind en opvoeder. Het hebben van een veilige basis, de primaire verzorgers (1-3) is de
basis waaruit het kind de wereld exploreert. Band tussen verzorger en kind heeft geen
voorspellende waarde, kwaliteit van hechting wel.
Voorwaarden van hechtingen:
1. Sensitiviteit, gevoeligheid van de ouder ten aanzicht van de signalen van een kind
2. Responsiviteit, de mate waarin de ouder adequaat reageert op de signalen van een
kind
, • Balansmodel: laat het samenspel zien van beschermende en risicofactoren voor de
ontwikkeling van een kind op drie niveaus: micro, meso en macrosysteem
• Executieve functies: functies zoals het kunnen uitstellen van behoeftes, negeren van
onbelangrijke informatie, vooruit kunnen plannen. Het gaat niet om gedrag dat wordt gemotiveerd,
maar om gedrag dat uit het kind zelf komt.
• Sociale psychologie: invloed van groepen en bias
• Bio-psycho-sociaal model: benadrukt dat er grofweg drie soorten van invloeden zijn op onze
persoonlijkheid: biologische, psychische en sociale.
• Cognitieve ontwikkeling volgens Piaget: het belangrijkste uitgangspunt van de theorie is dat
het gedrag van kinderen in een bepaalde leeftijdsfase een weerspiegeling is van hun denk- en
kennisniveau.
• Motivatie en behoefte: Alles, zoals behoefte, wens of doel, wat een persoon drijft tot bepaald
gedrag. Behoefte, Iets wat we nodig hebben om te leven of adequaat te functioneren, zoals de
lichamelijke behoeften, maar ook de psychische behoefte aan erkenning.
Beweegredenen voor gedrag