MEDISCHE KENNIS
DOELSTELLINGEN – P1
WEEK 1
Belangrijkste organisatieniveaus in levende organismen en uitleggen wat de doelstellingen en werkwijzen van
het vakgebied anatomie en fysiologie zijn
Alle wezens verrichten de volgende basale functie:
- Reactievermogen: organismen reageren op veranderingen in hun onmiddellijke omgeving [prikkelbaarheid].
Organismen maken langduriger veranderingen door wanneer zij zich aan hun omgeving aanpassen
[aanpassingsvermogen].
- Groei: organismen nemen in omvang toe door deling van cellen. Naarmate dergelijke meercellige organismen
zich ontwikkelen, specialiseren afzonderlijke cellen zich tot ze bepaalde functies kunnen vervullen
[differentiatie].
- Voortplanting
- Beweging: beweging kan inwendig zijn (transport van voedingsstoffen, bloed of andere stoffen in het lichaam)
of uitwendig (voortbeweging door omgeving).
- Stofwisseling: organismen zijn afhankelijk van complexe chemische reacties om energie te leveren die nodig
is voor het reactievermogen, groei, voortplanting en beweging. Ook moeten ze complexe chemische stoffen
synthetiseren, zoals eiwitten.
o Onder stofwisseling [metabolisme] worden alle chemische reacties in het lichaam verstaan
o Om op efficiënte wijze energie vrij te maken, hebben de meeste cellen verschillende voedingsstoffen
[nutriënten) nodig die in voedsel aanwezig zijn. Daarnaast hebben ze zuurstof, een gas, nodig →
opname, vervoer en verbruik van zuurstof door cellen = respiratie.
Anatomie
‘Opensnijden’ = studie van inwendige en uitwendige structuren en fysieke relaties tussen lichaamsdelen.
Onderverdeeld in:
- Macroscopische anatomie: kenmerken die met het blote oog zichtbaar zijn worden onderzocht.
o Uitwendige anatomie: bestuderen van algemene vorm en oppervlaktekenmerken
o Regionale anatomie: oppervlaktestructuren en inwendige structuren in bepaald gebied van lichaam
bestudeerd; bv. hoofd, hals, romp
o Systematische anatomie: structuur van belangrijke orgaanstelsels bestudeerd
- Microscopische anatomie: structuren die niet zonder vergroting zichtbaar zijn worden bestudeerd.
o Cytologie [celleer]: inwendige structuur van afzonderlijke cellen bestudeerd
o Histologie: weefsels onderzocht, groepen gespecialiseerde cellen en celproducten die samenwerken
bij het uitvoeren van specifieke functies.
Fysiologie
Studie van functioneren van anatomische structuren. Fysiologie van de mens is de studie van functies van menselijk
lichaam.
- Celfysiologie: bestuderen van functioneren van levende cellen. Omvat gebeurtenissen op chemisch of
moleculair niveau, zowel chemische processen binnen cellen als tussen cellen onderling.
- Orgaanfysiologie: bestuderen van fysiologie van bepaalde organen; nierfunctie, hartfunctie.
- Systeemfysiologie: alle aspecten van het functioneren van specifieke orgaanstelsels worden bestudeerd;
ademhalingsstelsel, voortplantingsstelsel.
- Pathofysiologie [pathologie]: bestuderen van effecten van aandoeningen op functioneren van organen of
stelsels.
Organisatieniveaus:
- Chemisch niveau: atomen, kleinste stabiele bouwstenen van materie, verbinden zich met elkaar tot moleculen
met een complexe vorm.
- Celniveau: cellen zijn de kleinste levende eenheden in het lichaam.
- Weefselniveau: weefsel bestaat uit cellen van hetzelfde type die samenwerken om een specifieke functie uit
te voeren.
- Orgaanniveau: bestaat uit twee of meer verschillende weefsels die samenwerken om een specifieke functie
uit te voeren.
- Orgaanstelselniveau: organen werken samen in orgaanstelsels; hart, bloed en bloedvaten vormen
bloedvatenstelsel.
- Organismeniveau: alle orgaanstelsel in het lichaam werken samen om het leven en gezondheid in stand te
houden.
, Globaal de bouw, ligging en samenhang van verschillende orgaansystemen en belangrijke lichaamsholtes
beschrijven (zie blz. 9-12)
1. Huid: beschermt lichaam tegen gevaren vanuit omgeving; speelt een rol bij reguleren van lichaamstemp.
2. Skelet: biedt ondersteuning, beschermt weefsels, is opslagplaats voor mineralen en vormt bloedcellen
3. Spierstelsel: maakt beweging mogelijk, zorgt voor stevigheid en produceert warmte
4. Zenuwstelsel: maakt onmiddellijk reactie op prikkels mogelijk, meestal door coördineren van activiteiten van
andere orgaanstelsels
5. Endocriene stelsel: reguleert langdurige veranderingen in activiteit van andere orgaanstelsel
6. Cardiovasculaire stelsel: transporteert cellen en opgeloste stoffen, evenals voedingsstoffen, afvalstoffen en
gassen
7. Lymfestelsel: verdedigt tegen infecties en ziekten en zorg voor terugkeer weefselvocht naar bloedsomloop
8. Ademhalingsstelsel: transporteert lucht naar plaatsen waar gaswisseling plaatsvindt tussen de buitenlucht en
het circulerende bloed, en produceert geluid
9. Spijsverteringsstelsel: verwerkt voedsel, neemt voedingsstoffen op en verwijdert afvalstoffen
10. Urinaire stelsel: verwijdert overtollig water, zouten en afvalstoffen
11. Mannelijk voortplantingsstelsel: produceert geslachtscellen en hormonen
12. Vrouwelijk voortplantingsstelsel: produceert geslachtscellen en hormonen, ondersteunt embryonale en foetale
ontwikkeling van bevruchting tot geboorte
Lichaamsholten
Inwendige is ingedeeld in drie gebieden: borstholte, buikholte en bekkenholte. Borstholte wordt van buik- en
bekkenholte gescheiden door diafragma (middenrif, een koepelvormige spierplaat).
Veel vitale organen zijn beweeglijk opgehangen in inwendige compartimenten, de lichaamsholten.
Functies:
1. Beschermen kwetsbare organen tegen schokken van buitenaf en tegen schokken die optreden wanneer we
lopen, springen of rennen
2. Ze maken het mogelijk dat de inwendige organen aanzienlijk van omvang en vorm kunnen veranderen.
Ventrale lichaamsholte [coeloom; koila, holte]
Bevat organen van ademhalings-, bloedvaten-, spijsverterings-, urinaire-, en voortplantingsstelsel.
Borstholte [thoracale holte]
Bevat drie interne compartimenten: een enkele pericardiale holte en twee pleurale holten. Het hart bevindt zich in de
pericardiale ruimte dat omgeven is door het sereuze membraan [pericardium]. Het pericardium ligt binnen het
mediastinum. Bindweefsel van mediastinum omgeeft de pericardiale holte en het hart, de arteriën en venen die met
het hart verbonden zijn, de thymus, de trachea en oesofagus.
Elk van beide pleuraholten omgeeft een long. De sereuze membranen die een pleuraholte bekleden, worden
pleurabladen genoemd. Het viscerale pleurablad bekleedt het buitenste oppervlak van een long, het pariëtale
pleurablad het tegenovergelegen oppervlak van mediastinum en binnenste lichaamswand.
Buik- en bekkenholte
Onderverdeeld in bovenste buikholte en onderste bekkenholte. Deze holte bevat lever, maag, milt, dunne darm en
dikke darm. Bekkenholte bevat distale gedeelte van dikke darm, urineblaas en deel voortplantingsorganen.
In het kort:
Het diafragma verdeelt de ventrale lichaamsholte in de bovenste thoraxholte en de onderste buik- en bekkenholte. De
thoraxholte bevat twee pleurale holten die de longen omgeven en de pericardiale ruimte die het hart omgeven. De
buik- en bekkenholte bevat de peritoneale ruimte, een inwendig compartiment dat bekleed is met het peritoneum, een
sereus membraan. Sereuze membranen produceren een waterig vocht dat de oppervlakken van de ingewanden
vochtig houdt en smeert, zodat er bij beweging minder wrijving optreedt. Het gedeelte van een sereus membraan
wordt viscerale laag genoemd. De laag die het binnenste oppervlak van de wand of lichaam of van het compartiment
bekleedt wordt de pariëtale laag genoemd.