Samenvatting Basiskennis Boekhouden
Hoofdstuk 1 Inventaris en balans
1.1 Bezittingen, schulden en eigen vermogen
Bij bezittingen kan je denken aan het geld dat in je portemonnee of spaarvarken zit of aan het geld
dat je op een spaarrekening bij een bank hebt staan. Maar ook je kleding, fiets, surfplank en boeken
zijn bezittingen. Een schuld heb je als je van een vriend of vriendin geld heb geleend dat je nog moet
terugbetalen. Een schuld ontstaat ook als je bij je vader een voorschot hebt genomen op je zakgeld
voor de volgende maand.
Wanneer je op een bepaald moment het verschil bepaalt tussen het totaal van bezittingen en het
totaal van de schulden, ken je jouw ‘rijkdom’ op dat moment.
In plaats van ‘rijkdom’ zeggen we ‘eigen vermogen’. We kunnen kortweg stellen:
Bezittingen – Schulden= Eigen vermogen
Om te weten hoe groot je eigen vermogen is, moet je het volgende doen:
Je stelt vast welke bezittingen en welke schulden je hebt
Je berekent het bedrag ( = de waarde ) van de verschillende bezittingen
Je berekent het bedrag van de diverse schulden
Ten slotte trek je van het totale bedrag van de bezittingen het totale bedrag van de schulden
af
1.2 Inventaris
Het overzicht met alle bezittingen en schulden met de daarbij behorende bedragen per bepaalde
datum noemen we de inventaris. De werkzaamheden die nodig zijn voor het samenstellen van zo een
overzicht noemen we inventariseren.
We spreken van een eenmanszaak als de onderneming eigendom is van 1 persoon, en er geen
scheiding is tussen het eigen vermogen van de zaak en het privé eigen vermogen.
Ook voor een onderneming geldt:
Bezittingen – Schulden= Eigen vermogen
Toelichting bij enkele bezittingen en schulden:
De bezitting ‘Te vorderen van klanten’ geven we meestal aan met ‘Debiteuren’. Debiteuren
zijn klanten ( = afnemers ) van wie een onderneming nog geld krijgt
Een tegoed bij een bank geven we meestal aan met de naam van de bank: Rabobank, ING
Bank, ABN AMRO etc.
In plaats van ‘Kasgeld’ spreken we meestal over ‘Kas’
Een hypothecaire lening is een lening met een onroerende zaak ( gebouw, stuk grond ) als
onderpand ( zekerheid ). Als zekerheid voor de geldgever verstrekt de geldnemer een
, hypotheekrecht op een onroerende zaak, die eigendom is van de geldnemer. Het
hypotheekrecht is een zakelijk zekerheidsrecht. Dit betekent dat de geldgever het recht
heeft een onroerende zaak in het openbaar te laten verkopen als de geldnemer zijn
verplichtingen niet nakomt. Uit de opbrengst van de verkochte onroerende zaak incasseert
de geldgever vervolgens zijn nog openstaande vordering op de geldnemer. Er geldt dus:
De geldgever = de hypotheeknemer ( meestal een bank of verzekeringsmaatschappij )
De geldnemer = de hypotheekgever ( de eigenaar van bijv. een bedrijfsgebouw
De schuld ‘Te betalen aan leveranciers’ geven we in het algemeen aan met ‘Crediteuren’.
Crediteuren zijn leveranciers aan wie een onderneming nog geld moet betalen
De verkorte inventaris
Wanneer er veel soorten goederen zijn of vorderingen op een groot aantal afnemers ( = debiteuren )
dan wel schulden aan een groot aantal leveranciers ( = crediteuren ), wordt de inventaris erg
omvangrijk en daardoor minder overzichtelijk. De onderneming neemt dan op de verkorte inventaris
voor deze posten ( goederenvoorraad, debiteuren en crediteuren ) de totaalbedragen op en verwijst
voor de specificaties naar bijlagen.
1.3 Balans
Een balans is een overzicht van de bezittingen, de schulden en het eigen vermogen op een bepaald
moment.
Meestal stellen we de balans op in de scrontovorm. Dit betekent dat we de balans verdelen in een
linkerkant en een rechterkant. De linkerkant noemen we de debetkant. De rechterkant staat bekend
als de creditkant. Op de debetkant plaatsen we de bezittingen en op de creditkant de schulden en
het eigen vermogen.
In het algemeen komen we op de creditkant van de balans als volgorde tegen:
Eigen vermogen
Schulden
Doordat het bedrag van het eigen vermogen op de balans aan de creditkant is opgenomen, zijn de
tellingen van de balans aan beiden kanten gelijk. Of, met andere woorden: de balans is in evenwicht.
Immers:
Bezittingen – Schulden = eigen vermogen
Of
Bezittingen = Eigen vermogen + Schulden
,Hoofdstuk 2 veranderingen in de balans
2.1 Veranderingen in bezittingen en schulden
De gegevens van de financiële feiten ontlenen we aan boekingsstukken ( = boekingsdocumenten of
boekingsbescheiden ). Zo moet er van elke kasontvangst of kasuitgave een kasstuk zijn. De
kasstukken in een bepaalde boekingsperiode ( bijv. 2012 ) kunnen we nummeren met K-201201, K-
201202 etc.
Deze financiële feiten hebben dus geen invloed op de omvang van het eigen vermogen.
Achtereenvolgens bekijken we de volgende financiële feiten:
a) Een ontvangst per kas van een debiteur
b) Een betaling per bank aan een crediteur
c) Een inkoop van goederen op rekening. ‘op rekening’ wil zeggen dat de koper de gekochte
goederen pas over enige tijd hoeft te betalen
Hieronder laten we zien aan welke boekingsstukken we de financiële feiten a, b en c ontlenen:
1. Financieel feit Boekingsstuk
Ontvangst per kas van een debiteur Kopie van een kwitantie
Bij ontvangst van kasgeld van een debiteur kan deze als bewijs van betaling een kwitantie
vragen. De kopie van de kwitantie is een boekingsstuk voor de ontvanger van het kasgeld.
2. Financieel feit Boekingsstuk
Betaling per bank aan een crediteur rekeningafschrift
3. Financieel feit Boekingsstuk
Inkoop van goederen op rekening Inkoopfactuur
2.2 Veranderingen in bezittingen, schulden en eigen vermogen
De brutowinst die we met een bepaalde verkooptransactie maken, is als volgt te berekenen:
Opbrengst van de verkochte goederen: inkoopprijs van de verkochte goederen – brutowinst
van de verkochte goederen
De brutowinst op de verkochte goederen maakt het eigen vermogen groter!
Kosten maken het eigen vermogen kleiner!
Wijziging omvang eigen vermogen
In deze paragraaf zagen we dat er financiële feiten zijn die niet alleen leiden tot veranderingen in de
diverse bezittingen en/of schulden, maar bovendien tot wijzigingen in de omvang van het eigen
vermogen. We zagen dat:
Het eigen vermogen toeneemt door verkoop van goederen tegen een verkoopprijs die hoger
is dan de inkoopprijs
Het eigen vermogen afneemt doordat allerlei kosten zijn gemaakt
,2.3 Winst – en – verliesrekening
Een winst- en – verliesrekening geeft de oorzaken waardoor het eigen vermogen als gevolg van
bedrijfsactiviteiten is toegenomen resp. afgenomen en heeft betrekking op een bepaalde periode.
De winst- en verliesrekening wordt ook wel resultatenrekening genoemd. De winst- en
verliesrekening kunnen we opstellen in:
a) De verticale vorm
b) De scontrovorm
Meestal stellen we de winst- en verliesrekening op in de verticale vorm.
Anders gezegd: bij het berekenen van de brutowinst op een bepaalde verkochte partij goederen gaat
het om het berekenen van een transactiewinst.
In dit hoofdstuk bleek dat we de nettowinst over een bepaalde periode op 2 manieren kunnen
berekenen:
Eerste manier:
Brutowinst verkopen van de periode : kosten van de periode – nettowinst van de periode
Tweede manier:
Eigen vermogen eind periode : eigen vermogen begin periode – toename eigen vermogen in
de periode= nettowinst van de periode
De winst- en verliesrekening die is opgesteld in de scrontovorm laat zien:
Op de creditkant de opbrengst van de verkopen ( = omzet )
Op de debetkant de inkoopprijs van de verkopen en de diverse kostenbedragen
De nettowinst of het nettoverlies
Om gelijke tellingen te krijgen, noteren we de nettowinst op de winst- en – verliesrekening op de
debetkant. Net als de balans moet ook de winst -en – verliesrekening ( in de scrontovorm ) altijd in
evenwicht zijn. Een eventueel nettoverlies vermelden we op de winst- en verliesrekening ( in de
scrontovorm ) aan de creditkant.
Hoofdstuk 3 Grootboek
3.1 Grootboekrekeningen
De inrichting van het grootboek
In het grootboek houden we voor elke balanspost afzonderlijk een overzicht bij. Hierop noteren we
alle veranderingen die door de financiële feiten in een bepaalde periode in deze balanspost ontstaan.
Zo’n overzicht noemen we een grootboekrekening.
In het grootboek komen we tegen:
Rekeningen van bezit ( bijv. Voorraad goederen, Debiteuren en Kas )
Rekening van schuld ( bijv. crediteuren )
De rekening Eigen vermogen
,Het maken van een aantekening op de debetkant noemen we debiteren van de rekening. Van
crediteren is sprake als we een boeking maken op de creditkant van een rekening.
3.2 Openen van grootboekrekeningen
Aan het begin van de boekingsperiode noteren we de bedragen bij de verschillende posten op de
balans op de hiermee corresponderende rekeningen in het grootboek. Dit is het openen van de
grootboekrekeningen. Het gebeurt volgens vaste regels, de openingsregels.
De openingsregels zijn als volgt:
Een rekening van bezit openen we debet met het bedrag waarvoor die bezitting op de balans
debet staat
Een rekening van schuld openen we credit met het bedrag waarvoor die schuld op de balans
credit staat
De rekening Eigen vermogen openen we credit met het bedrag waarvoor deze rekening op
de balans credit staat
Om te laten zien dat de bedragen waarmee de grootboekrekeningen zijn geopend, afkomstig zijn van
de balans, schrijven we in de kolom ‘omschrijving’ bij het openingsbedrag het woord Balans.
Voor elke balanspost openen we aan het begin van de boekingsperiode een rekening in het
grootboek. Omdat de balans in evenwicht is, moeten we bij het openen van het grootboek in totaal
eenzelfde bedrag debiteren en crediteren. Dit betekent dus: het grootboek is ook in evenwicht!
Nadat we de grootboekrekeningen hebben geopend, noteren we de gegevens van nieuwe financiele
feiten op deze rekeningen volgens de hieronder vermelde boekingsregels 1 t / m 6.
Een rekening van bezit
Een rekening van bezit debiteren we bij het openen van het grootboek. Bij het toenemen van dat
bezit moeten we de betrokken rekening dus ook debiteren. Daartegenover crediteren we het
afnemen van het bezit op die rekening.
Regel 1
Een rekening van bezit debiteren we voor het ontstaan of het toenemen van de bezitting
Regel 2
Een rekening van bezit crediteren we voor het afnemen van de bezitting
Een rekening van schuld
Een rekening van schuld crediteren we bij het openen van het grootboek. Voor zo’n rekening gelden
de volgende boekingsregels
Regel 3
Een rekening van schuld crediteren we voor het ontstaan of het toenemen van de schuld
Regel 4
Een rekening van schuld debiteren we voor het afnemen van de schuld
De rekening eigen vermogen
De rekening Eigen vermogen crediteren we bij het openen van het grootboek. Voor deze rekening
gelden boekingsregels als voor rekening van schuld.
Regel 5
,De rekening Eigen vermogen crediteren we voor het ontstaan of het toenemen van het eigen
vermogen
Regel 6
De rekening Eigen vermogen debiteren we voor het afnemen van het eigen vermogen
3.3 Hulprekeningen van het Eigen vermogen
Aan de hand van deze rekening zien we dat gedurende een bepaalde periode in de omvang van het
eigen vermogen veranderingen kunnen optreden door de volgende oorzaken:
Opbrengst verkopen Eigen vermogen neemt toe
Inkoopprijs verkopen Eigen vermogen neemt af
Betalen van lonen Eigen vermogen neemt af
Betalen van huur Eigen vermogen neemt af
Betalen van overige kosten Eigen vermogen neemt af
Voorbeelden van hulprekeningen van het Eigen vermogen zijn:
De rekeningen in verband met de brutowinst of het brutoverlies op de verkochte goederen:
Opbrengst verkopen, Inkoopprijs verkopen
Diverse kostenrekeningen als: Huurkosten, Loonkosten, Autokosten, Verkoopkosten, Overige
kosten
Wat betekent dit alles voor de boekingsregels?
Omdat we de rekening Eigen vermogen alleen nog maar bij het openen van het grootboek
crediteren, wijzigen we de regels 5 en 6 als volgt.
Regel 5
Een hulprekening van het Eigen vermogen crediteren we voor het toenemen van het Eigen vermogen
Regel 6
Een hulprekening van het Eigen vermogen debiteren we voor het afnemen van het Eigen vermogen
Opmerkingen
1. De rekening Eigen vermogen wordt alleen ( vanaf de balans geopend )
2. Omdat de hulprekeningen van het Eigen vermogen geen bezittingen of schulden
administreren, staan ze niet op de balans. Ze worden dus ook nooit geopend vanaf de balans.
In hoofdstuk 4 zullen we zien dat we de bedragen die we in de loop van een boekingsperiode
boeken op de hulprekeningen van het Eigen vermogen, gebruiken om de winst-en –
verliesrekening over die periode samen te stellen.
De rekeningen in het grootboek onderscheiden we in:
Rekeningen van bezit
Rekeningen van schuld
De rekening Eigen vermogen
Hoofdstuk 4 Kolommenbalans
,4.1 Proefbalans en saldibalans
Op de proefbalans nemen we alle rekeningen uit het grootboek op met daarachter twee
tellingkolommen. We hanteren daarbij de volgorde uit het grootboek.
Met behulp van de cijfers op de proefbalans maken we een overzicht, waarop we de saldi van de
grootboekrekeningen opnemen. Dit overzicht is de saldibalans.
4.2 Kolommenbalans
Controlefunctie van de boekhouding
De boekhouding kan een belangrijke rol spelen bij de administratieve controle. We zien de
controlefunctie van de boekhouding bijv. als we bedragen op een bepaalde plaats in de boekhouding
gebruiken voor het controleren van bedragen die we op een andere plaats in de boekhouding
hebben genoteerd.
4.3 Afsluiten en heropenen van grootboekrekeningen
Het doel van het afsluiten van de grootboekrekeningen is om op elke grootboekrekening gelijke
tellingen te krijgen. Dit gebeurt door het saldo van een grootboekrekening bij te schrijven aan de
tegengestelde kant van de rekening.
Bij het afsluiten gaan we daarom:
Een rekening van bezit crediteren voor het saldo met als omschrijving: Naar balans
Een rekening van schuld en de rekening Eigen vermogen debiteren voor het saldo met als
omschrijving: Naar balans
Een hulprekening van het Eigen vermogen debiteren resp. crediteren voor het saldo met als
omschrijving: naar winst- en – verliesrekening
De balansrekeningen heropenen we in de nieuwe boekingsperiode met het bedrag waarmee we de
rekening in de vorige boekingsperiode hebben afgesloten. De hulprekeningen van het Eigen
vermogen heropenen we niet.
Hoofdstuk 5 Rangschikking van grootboekrekeningen
5.1 Decimale rekeningenstelsel
De posten die debet op de balans staan, noemen we ook wel de activa. Omdat voor de schulden ook
wel de naam vreemd vermogen wordt gebruikt, noemen we de posten die op de creditkant van de
balans zijn opgenomen wel het vermogen of de passiva.
Aan de hand van deze balans kunnen we stellen:
De creditkant laat zien hoe het vermogen is verkregen, en
De debetkant laat zien hoe het vermogen is aangewend
De activa debet op de balans kunnen we indelen in:
1. Vaste activa
Voorbeelden: gebouwen, inventaris en bedrijfsauto’s.
, Omdat deze activa duurzaam ( gedurende vele jaren ) in het bedrijf worden gebruikt,
noemen we ze ook wel duurzame productiemiddelen
2. Vlottende activa
Voorbeelden: voorraden handelsgoederen en debiteuren. Deze activa worden niet duurzaam
in het bedrijf ingezet. Zo is de voorraad wintermode in een kledingzaak na een halfjaar voor
het grootste gedeelte via verkoop weer verdwenen
Tot de vlottende activa rekenen we ook de zgn. liquide middelen met als voorbeelden kas
( geld ) en tegoeden bij banken.
Het eigen vermogen credit op de balans is in te delen in:
Eigen vermogen
Vreemd vermogen op lange termijn of schulden op lange termijn
Voorbeelden: hypotecaire lening of andere leningen met een looptijd langer dan 1 jaar
Vreemd vermogen op korte termijn of schulden op korte termijn
Voorbeelden: crediteuren, bankkrediet en andere schulden met een looptijd van ten hoogste
1 jaar
Als de rekeningen logisch zijn geordend, is het mogelijk een codering aan te brengen. Een voorbeeld
van een handige codering is het decimale stelsel. Hierbij plaatsen we gelijksoortige rekeningen bij
elkaar in maximaal tien rubrieken. Deze rubrieken nummeren van 0 tot en met 9. Niet elke
onderneming gebruikt alle tien de rubrieken.
Voor een eenvoudig handelsbedrijf kunnen we volstaan met 7 rubrieken, namelijk:
Rubriek 0 Rekeningen van vaste activa, van eigen vermogen en van vreemd vermogen op lange
termijn
Rubriek 1 Rekeningen van betalingsmiddelen en van vorderingen resp. schulden op korte
termijn ( financiële rekeningen )
Rubriek 2 tussenrekeningen
Rubriek 4 Kostenrekeningen
Rubriek 7 Voorraadrekeningen
Rubriek 8 Rekeningen voor vaststelling brutowinst op verkopen
Rubriek 9 Rekeningen voor overige resultaten
De balansrekeningen zijn in dit rekeningenstelsel opgenomen in de rubrieken 0, 1, 2 en 7.
Rubriek 0
Rekeningen van vaste activa. Bijv. Gebouwen
De rekening Eigen vermogen
Rekeningen van vreemd vermogen op lange termijn. Bijv. hypothecaire lening
Rubriek 1
Rekeningen van betalingsmiddelen. Bijv. Kas en Bank
Rekeningen in verband met vorderingen op korte termijn. Bijv. Debiteuren
Rekeningen in verband met schulden op korte termijn. Bijv. Crediteuren
,Rubriek 2
Tussenrekeningen. Bijv. Kruisposten
Rubriek 7
Voorraadrekeningen. Bijv. Voorraad goederen
Op de winst- en- verliesrekening vinden we de saldi van de hulprekeningen van het Eigen vermogen.
Deze rekeningen worden in het decimale rekeningstelsel opgenomen in de rubrieken 4, 8 en 9.
Rubriek 4
Kostenrekeningen. Bijv. Huurkosten, Loonkosten en Overige kosten
Rubriek 8
Rekeningen voor de vaststelling van de brutowinst op verkopen. Bijv. Opbrengst verkopen en
Inkoopprijs verkopen
Rubriek 9
Rekeningen voor overige resultaten. Bijv. Voorraadverschillen verkoop vaste activa.
Elke rekening krijgt een nummer dat uit drie cijfers bestaat:
Rubriekcijfer- groepcijfer- rekeningcijfer
Hoofdstuk 6 Journaliseren
6.1 Journaalposten
In een journaalpost noteren we een bepaald boekingsfeit:
Welke grootboekrekening(en) we moeten debiteren en voor welk(e) bedrag(en)
Welke grootboekrekening(en ) we moeten crediteren en voor welk(e ) bedrag(en)
Voor de naam van een rekening die we moeten crediteren, zetten we het woordje Aan.
De laatste 2 kolommen zijn geldkolommen. De bedragen die we op de grootboekrekeningen moeten
debiteren, komen in de eerste geldkolom ( de kolom Debet ). De bedragen die we op de
grootboekrekeningen moeten crediteren, komen in de tweede geldkolom ( de kolom Credit ).
Het maken van journaalposten noemen we journaliseren. Het maken van de journaalposten moet
worden gedaan door iemand met boekhoudkennis. Het overbrengen van de gegevens in de
journaalposten naar de grootboekrekeningen kan worden gedaan door iemand zonder of met
matige boekhoudkennis.
Brutowinstmarge
In dat geval behelpen we ons door de inkoopprijs van de omzet te berekenen met behulp van de
brutowinstmarge ( = brutowinstpercentage ).
Brutowinstmarge = brutowinst : omzet x 100%
Journaalposten in een dienstverlenend bedrijf
Omdat een dienstverlenend bedrijf geen goederen in- en verkoopt, ontbreken in
Rubriek 7 rekeningen voor voorraden handelsgoederen
, Rubriek 8 rekeningen voor de inkoopprijs van de verkopen
Verbruik van materialen ( bijv. verf ) noteren we in de boekhouding – aan de hand van een zgn.
intern boekingsstuk.
6.2 Journaal
In het journaal staan de gevolgen van de financiële feiten voor de grootboekrekeningen in
tijdsvolgorde ( = chronologisch ) vermeld. Het journaal plaatsen we in de boekhouding voor het
grootboek, want het is een hulpmiddel voor het bijwerken van het grootboek. De oorspronkelijke
fase 1 splitsen we hierdoor in:
Fase 1a: het bijwerken van het journaal
Fase 1b: het bijwerken van het grootboek
Om een bepaalde controle mogelijk te maken- openen we het journaal met de tellingen die vermeld
staan op de beginbalans.
6.3 Kruisposten
Wanneer een bedrijf kasgeld stort bij de bank, krijgen we te maken met 2 boekingsstukken met
verschillende data:
Een kasstuk ( stel ), waarop we de storting als uitgave vermelden, en
Een bankafschrift ( stel ), waarop de storting als ontvangst staat genoteerd
Om van elk van deze twee boekingsstukken een journaalpost te kunnen maken, moeten we
gebruikmaken van de grootboekrekening 200 kruisposten. De rekening 200 Kruisposten is een
tussenrekening. Dit is een rekening die we tijdelijk tussen 2 andere rekeningen schakelen; hierboven
zijn dit de rekeningen 100 Kas en 110 Bank. Ook bij overschrijvingen van bedragen tussen 2 banken
( dus twee bankafschriften ) maken we bij het journaliseren van deze twee boekingsstukken gebruik
van de tussenrekening 200 Kruisposten.
Pinpas en creditcard
De kosten die verbonden zijn aan het afrekenen met behulp van:
Een pinpas worden- door de bank – periodiek per groep transacties in 1 bedrag
Een creditcard worden – door de creditcardorganisatie – per transactie aan de verkoper in
rekening gebracht
Hoofdstuk 7 Belastingen
7.1 Drie groepen belastingen
De eigenaar van een eenmanszaak heeft te maken met de volgende groepen belastingen:
a) Zakelijke belastingen
b) Persoonlijke belastingen
c) Belastingen waarbij de onderneming optreedt als incasseerder voor de belastingdienst
Zakelijke belastingen
Voorbeelden hiervan zijn:
Onroerendezaakbelasting