Samenvatting Aardrijkskunde KVT (en gedeeltelijk
vaktoets)
Leerstof:
- De wereld in met AK’ – Vakinhoud Hfdst. 4, 5, 7 en 8
- De wereld in met AK’ – Vakdidactiek Hfdst. 1 t/m 3 en 7
De wereld in met aardrijkskunde – Vakinhoud
Hoofdstuk 4 – Landschap en water in Nederland
4.1 / Landschap: hier komt alles samen
- Landschap: Gebied met bepaalde kenmerken die anders zijn dan in de gebieden daaromheen
o Kenmerken: Reliëf, water, begroeiing, bewoning, grondgebruik.
- Binnen Nederland: 9 verschillende landschappen (en deze ook onderverdeeld). Vooral gebaseerd op
de grondsoort die er te vinden is Van grote invloed op de waterhuishouding en de mogelijkheden
om er te wonen + landbouw te bedrijven.
- Grondsoort = gesteente dat aan het oppervlak meest voorkomt (zoals zand, leem, veen klei)
- Landschap heeft meerdere lagen grondsoorten als je graaft
o Sediment: geeft informatie over hoe het landschap eruit heeft gezien en welke processen er
waren in een bepaalde periode (geschiedenis)
o Hoge druk en hoge temperaturen veroorzaken de omvorming veen -> steenkool
Carboon – 360 mln. Jaar terug Vochtig en warm klimaat
Krijgt – 145-65 mln. Jaar terug Nederland bedekt met warme, ondiepe subtropische
zee
4.2 / Vorming van Nederland in het kwartair
- Geologische geschiedenis ingedeeld in verschillende hoofdstukken (era’s en perioden)
- Periode van nu heet het kwartair, die begon 2.5 miljoen jaar geleden.
- Geologische perioden worden opgedeeld in tijdvakken. Kwartair: Holoceen en Pleistoceen.
Pleistoceen:
- Tijdens kwartair afwisseling van glacialen (ijstijden)
en interglacialen (tussenijstijden, warme perioden).
o Meestal cyclus van 100.000 jaar
o IJskappen rond de polen, zeespiegel daalde
ver.
o Nederland lag in die koude periodes verder
van zee, weinig neerslag en grote verschillen
tussen zomer-winter temperaturen.
- Voorlaatste ijstijd (Saalien) stuk kouder dan ijstijden
daarvoor.
o Gletsjer kwam uit Scandinavië schuiven naar
Nederland, als landijs kwam het tot de lijn
, Haarlem-Utrecht-Nijmegen. Landijs nam allerlei stenen mee, die na het smelten op de
bodem achterbleven (zwerfkeien)
o Sediment werd omhoog geduwd tot stuwwallen (heuvels). Vooral in Midden-NL.
- Laatste ijstijd (weichselien), minder koud.
o Toendra’s en poolwoestijnen wisselden elkaar af.
o Veel zand over Nederland geblazen (dekzand). Fijner materiaal kwam verderop in Limburg
Löss.
Holoceen
- Opwarming: stijging van de zeespiegel.
- In het begin van holoceen lag Nederland niet aan zee, maar maakte dit gebied samen met de Britse
eilanden deel uit van een uitgestrekte vlakte.
- Eerste 6000 jaar holoceen: Smeltwater van de ijskappen vulde de Noordzee en westelijke deel van
Nederland. Strandwallen en duinen ontstonden.
- Daarna ook stijging zeespiegel, maar wel langzamer. Het zeewater kwam niet hoger, de
zeespiegelstijging was relatief De Nederlandse bodem daalde t.o.v. de zeespiegel.
o Oorzaken bodemdaling:
o Het dikke ijspakket dat tijdens weichselien op Scandinavië had gedrukt was enorm
zwaar taai-vloeibare gesteente in de aardmantel vloeide langzaam weg. Het
deel van de Euraziatische plaat (waar NL op ligt) kwam juist omhoog, als een glaciale
wip. Na het smelten van het ijs veerde de bodem langzaam weer terug
betekende een daling van meer dan 30 meter.
o Inklinking, oxidatie, aardgaswinning (oorzaken door mens)
Inklinking: lagen veen en klei worden compacter door ontwatering voor de
landbouw / als er iets zwaars op drukt.
Oxidatie (veen): als het aan lucht wordt blootgesteld
Ontwatering leidt tot inklinking en oxidatie, daardoor stijgt
grondwaterpeil weer opnieuw ontwatering (cirkel)
- Rivieren Rijn en Maas waren er al, verlegden zich honderden keren omdat sedimentatie van grind /
zand / rivierklei de rivierbedding verhoogden, daardoor nieuwe vertakkingen.
- Door relatieve zeespiegelstijging verplaatste de riviermonding van de bodem van hedendaagse
Noordzee naar Nederland.
o Ook de grondwaterspiegel steeg, er ontstond in West-Nederland vochtig, moerassig gebied.
4.3 / Knutselen aan het landschap
- Omgeving geschikt maken voor bewoning en economische activiteiten
- Natuurlandschap veranderde in cultuurlandschap
- Groot deel aanpassingen: gevecht tegen het water.
o Nederland is een delta, laaggelegen ligging tussen rivieren en zee
o Meer infrastructuur, ook op kaden en dijken. Goed ontwateren via sloten en molens zorgde
voor meer landbouwgrond.
Langs rivieren
, - Debiet: Hoeveelheid water die (op een
bepaald punt) door de rivier stroomt.
o Schommelt onder invloed van
hoeveelheid neerslag en smeltwater
o Winterdijk beschermt binnendijkse
land tegen overstromingen, vroeger
traden rivieren regelmatig buiten
hun oevers.
o De uiterwaarden liggen tussen de
winterdijk en zomerdijk
o In de zomer uiterwaarden
om vee te laten grazen, natuurgebied etc.
o Bij hoge waterstand (herfst/winter) onder water.
- Rivieren meanderen oorspronkelijk door het landschap. Dat is echter niet praktisch voor de
scheepvaart rivieren zijn rechtgetrokken.
o Om te voorkomen dat rivieren zich alsnog verplaatsen, zijn haaks op de stroomrichting
kribben geplaatst uitschuring in de buitenbochten nam af, en de stroomsnelheid in het
midden blijft relatief hoog Rivier slibt niet dicht, beter bevaarbaar.
o Strekdammen worden evenwijdig aan de oever gebouwd, ook bedoeld om erosie tegen te
gaan.
o Stuwen zijn er om ervoor te zorgen dat rivieren ook bij een lage waterstand bevaarbaar
blijven. Stuwen: beweegbare dammen waarmee water langer vastgehouden kan worden en
het peil in de rivier dus hoger staat.
o Sluizen zijn beweegbare deuren tussen twee stukken water met verschillend waterpeil.
Boten kunnen hiermee het hoogteverschil overbruggen.
Polders
- Afvoer binnen de dijken
- Vroeger: via slootjes overtollig grondwater en neerslag naar de dijk gebracht, bij eb de sluisdeuren in
de dijk open en het water was weg.
o Door lagere gronden / bodemdaling was dit niet meer mogelijk, omdat het waterpeil binnen
de dijk soms lager lag dan achter de dijk.
- In de 12e eeuw polders ontstaan: bedijkte stukken land waarvan het natuurlijk waterpeil lager ligt
dan in het gebied eromheen.
o Vroeger waterstand geregeld door windmolens, nu door elektrische gemalen.
4.4 / De verschillende landschappen
- NAP = Normaal Amsterdams Peil.
- Löss-/heuvellandschap
o Oudste cultuurlandschap Nederland
o Hoger gelegen
o Kwam mee omhoog bij het ontstaan van de Ardennen door platentektoniek
- Zandlandschap
o Bijna de helft van Nederland, Drie deelgebieden:
o Midden-Nederland -> door stuwwallen veel reliëf
o Noord-Nederland -> minder reliëf, wel keileem en zwerfstenen
o Zuid-Nederland -> veel vlakker, nooit landijs geweest
o Voedselarm, moeilijk te bebouwen, zand liet regenwater snel diep zakken.
o Potstalsysteem (vee overdag loslopend, ’s nachts op stal) Overbeweiding
Stuifzandgebieden bossen gepland om stuiven tegen te gaan
- Hoogveenlandschap