Inhoud
Hoofdstuk 4: Gedragstherapie (van Drenth)...............................................................................2
Hoofdstuk 5: Cognitieve therapie (van Drenth)..........................................................................9
Hoofdstuk 3: Cliëntgerichte therapie (van Drenth)...................................................................14
De Wolf et al (2014) Oplossingsgericht perspectief.................................................................19
Shazer & Dolan (2008) Oplossingsgerichte therapie in de praktijk.........................................23
Hoofdstuk 2: Psychodynamische therapie (van Drenth)...........................................................25
Hoofdstuk 6: Systeemtherapie (van Drenth).............................................................................33
Hoofdstuk 7: Therapie op maat: wat meten en weten we? (van Drenth)..................................42
Hoofdstuk 8: Valkuilen en vangnetten: in goede handen? (van Drenth)..................................48
Kunst (2018) Over dodo's en WC-eend....................................................................................53
1
,Vanaf de oudheid hebben sjamanen, priesters en artsen psychische beïnvloeding gebruikt om
afwijkend gedrag te behandelen, wat leidde tot de opkomst van hypnotherapie en meer inzicht
in suggestie. Freud startte in de twintigste eeuw de ontwikkeling van psychotherapie, die
steeds populairder werd. Vooral sinds de jaren zestig zijn er veel nieuwe therapievormen
ontstaan die niet alleen psychische stoornissen, maar ook het algemene geluk van mensen
beogen. Psychotherapie moet nu steeds meer verantwoorden aan wetenschappelijke en
economische criteria.
Psychotherapie omvat vier gemeenschappelijke factoren: relatie, context, verklaring en
procedure. Het is een vorm van hulpverlening die via methodisch toegepaste psychologische
middelen door gekwalificeerde personen gericht is op het verbeteren van de gezondheid van
mensen. Dit omvat zowel klachtgerichte als persoonsgerichte benaderingen. De
therapeutische relatie is functioneel en methodisch, in tegenstelling tot een
vriendschapsrelatie.
Er zijn verschillende therapievormen, ingedeeld naar cliëntsysteem (individuele, groeps-,
relatie- of gezinstherapie) en werkwijze (psychodynamisch, cliëntgericht,
gedragstherapeutisch, cognitief, systeemtheoretisch) of specifieke methode (bijvoorbeeld
rollenspel, hypnose). Deze kunnen worden geanalyseerd op therapeutisch doel, werkwijze en
context.
Psychotherapie verloopt in drie stappen: probleemverkenning, probleemontleding en
probleemoplossing. De DSM wordt gebruikt voor diagnostiek en indicatiestelling, ondanks
kritiek. Het is belangrijk dat de keuze voor een therapievorm in overleg met de cliënt gebeurt
voor betere therapietrouw en effectiviteit. Dit wordt vastgelegd in een behandelplan conform
de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO).
Hoofdstuk 4: Gedragstherapie (van Drenth)
2
, Op welk aspect van de mens ligt de nadruk? Het gedrag
Waar richt de therapie zich vooral op? Klachtvermindering
Waar richt de therapie zich vooral op? Het nu
Via welk mechanisme wordt er verandering Vooral door te oefenen
betracht?
Hoe lang is doorgaans een behandeling? Kortdurend
Leent deze therapie zich voor protocollaire Ja, hetzelfde soort klachten kan bij iedereen
behandeling? op eenzelfde manier behandeld worden
Wat is de rol van de therapeut? Deskundige
Wat is de rol van de cliënt? Samenwerkingspartner
Wat voor stijl hanteert de therapeut? Sturend
Welke functie heeft de therapeutische relatie Instrumenteel: om de behandeltechnieken
vooral? over te brengen
4.1 Ontstaan en ontwikkeling
4.1.1 Experimentele psychologie en (neo)behaviorisme
Gedragstherapie kent geen duidelijke grondlegger zoals bij de psychodynamische of
cliëntgerichte benadering. De oorsprong gaat terug tot het begin van de 20e eeuw met de
ontwikkeling van de experimentele psychologie. Wetenschappers uit Rusland en Amerika
deden onder strenge voorwaarden experimenteel onderzoek met dieren om leerprincipes te
ontdekken. Ivan Pavlov, een Russische fysioloog, ontdekte het principe van klassieke
conditionering, waarbij twee gelijktijdige gebeurtenissen aan elkaar worden gekoppeld en
dezelfde reacties oproepen. John B. Watson, een Amerikaanse psycholoog, beschouwde dit
als de kern van alle leren en introduceerde het behaviorisme, dat zich richt op meetbare
gedragingen in plaats van bewustzijn.
Behavioristen herleidden gedrag tot reacties op prikkels uit de omgeving, waarbij
conditionering de sleutel was tot het begrijpen van gedrag. Zij beschouwden interne
psychologische processen als speculatief en onwetenschappelijk. Er ontstond echter een
variant, het neobehaviorisme, dat wel oog had voor interne processen zoals cognitie, emotie
en motivatie, maar bleef vasthouden aan objectieve, meetbare feiten.
3
, In de jaren twintig en dertig probeerden enkele pioniers de leerprincipes toe te passen op
psychische problemen, maar hun werk bleef onopgemerkt door de dominantie van de
psychodynamische therapie. Pas decennia later kreeg gedragstherapie serieuze aandacht.
4.1.2 Opkomst van de gedragstherapie
In de late jaren vijftig ontstond het idee dat psychotherapie een toegepaste wetenschap moest
zijn, waarbij therapeuten technieken gebruiken waarvan de effectiviteit wetenschappelijk is
bewezen. Dit was een reactie op de heersende psychodynamische benadering. Joseph Wolpe
en Hans Eysenck bekritiseerden de psychodynamische benadering als onwetenschappelijk en
pleitten voor een aanpak gebaseerd op leertheorieën.
B.F. Skinner, een invloedrijke Amerikaanse psycholoog, introduceerde het principe van
operante conditionering, waarbij gedrag wordt versterkt door beloningen en verzwakt door
straffen. Dit principe leidde in de jaren zestig tot de ontwikkeling van gedragstherapeutische
technieken die effectief bleken bij fobieën en dwangmatig gedrag. Gedragstherapie kreeg
echter aanvankelijk weinig bijval vanwege de sterke positie van de psychodynamische
benadering en kritiek dat het menselijk gedrag zou reduceren tot simpele reacties op externe
prikkels. In de maatschappijkritische jaren zestig en zeventig werd gedragstherapie gezien als
manipulatief, in contrast met de cliëntgerichte benadering die de nadruk legde op vrijheid en
persoonlijke groei.
In de jaren zeventig groeide scepsis over de beperkingen van de strikte behavioristische
principes. De cognitieve psychologie, vooral door het werk van Albert Bandura, benadrukte
de rol van interne processen zoals gedachten en geheugen. Dit leidde tot de integratie van
cognitieve technieken met gedragstherapie, bekend als cognitieve gedragstherapie (CGT).
CGT is nu een van de belangrijkste therapievormen, omdat het aansluit bij de vraag naar
kortdurende, gestandaardiseerde en wetenschappelijk onderbouwde therapieën. Deze
ontwikkeling heeft de positie van gedragstherapie versterkt ten koste van de
psychodynamische en cliëntgerichte benaderingen.
4.2 Theorie
» Geef mij een dozijn gezonde baby‘s en geef mij de kans om ze op mijn manier op te voeden
en ik garandeer u dat ik ieder van hen kan opleiden tot welk beroep dan ook – arts, advocaat,
kunstenaar, verkoopleider, ja zelfs bedelaar en dief – ongeacht de talenten, voor keuren,
neigingen, capaciteiten, beroepen en het ras van hun voorouders. « (J.B. Watson,
Behaviourism, 1930)
Volgens de behavioristische benadering zou alle gedrag te herleiden zijn tot een combina tie
van eenvoudige, aangeleerde gedragselementen. Men gaat ervan uit dat elk aangeleerd gedrag
(normaal of abnormaal) ook weer af te leren is. Dit leerproces zou bij mens en dier niet
fundamenteel verschillen. Behavioristen ontdekten leerprincipes door dierexperimenten,
resulterend in conditionering: een proces waarbij gedragingen worden aangeleerd door
koppeling aan bepaalde voorwaarden. Conditionering was echter al lang bekend, zoals bij het
trainen van dieren.
4.2.1 Klassieke conditionering
Pavlov ontdekte dat een hond speeksel afscheidt bij voedsel (S1), en door een neutrale prikkel
(S2), zoals een bel, herhaaldelijk te koppelen aan S1, zal de hond na verloop van tijd ook
speeksel afscheiden bij S2. Dit is een geconditioneerde reflex (R2), die bij uitdoving kan
4