Hersenen en Gedrag
Indeling van het vak
• Deel 1: Cellen en Informatieoverdracht (C&I)
o Cellen, communicatie en drugs.
• Deel 2: Structuur en Functie (S&F)
o Anatomie, zintuigen, motoriek, emotie, geheugen, taal, lateralisatie en
aandacht.
• Deel 4: Ontwikkeling en Plasticiteit (O&P)
o Vroege ontwikkeling, spina bifida en aanpassingen na beschadigingen.
• Deel 5: Stoornissen en Invloeden (S&I)
o Teratogenen
Leerdoelen
De student kan op een basaal niveau de structuur, functie en ontwikkeling van het centraal
zenuwstelsel beschrijven.
Wat moet je sowieso kennen uit het boek?
- De dikgedrukte begrippen
- De samenvattingen aan het einde van de hoofdstukken
- De antwoorden op de test jezelf vragen
Deel 1: Cellen en Informatieoverdracht
College 1
Onderwerpen:
• Communicatie: mens met omgeving, hersencellen met elkaar, hersenen met lichaam
• Hersencellen: neuronen en gliacellen
• Het brein en zijn omgeving: zintuigelijke input en motorische output, bloed-
hersenbarrière
Literatuur:
• Kalat: 1.1 The Cells of the Nervous System (pp. 16-23).
Drie dingen die je moet onthouden uit het boek:
1. Waarnemingen of percepties gebeuren in het brein.
2. Mentale activiteit (gedachten) en hersenactiviteit is hetzelfde.
3. Wat er in de hersenen gebeurt is niet automatisch een verklaring voor gedrag of een
stoornis. Het verschil tussen correlatie en causaliteit is heel belangrijk.
Hersencellen
Twee soorten hersencellen:
- Neuron: zenuwcel
- Gliacel: steuncel
1
,Wat is een cel?
• Celmembraan: het oppervlak van een cel. Scheiding tussen binnen- en buitenkant
van een cel. Hier zitten kanaaltjes/poriën in, waar stoffen doorheen kunnen zodat ze
cel kan communiceren met zijn omgeving.
• Celkern (nucleus): hierin ligt genetisch materiaal opgeslagen (chromosomen). Iedere
dierlijke cel, behalve rode bloedcellen, bevatten een celkern.
• Mitochondriën: energievoorziening van een cel, hierin wordt glucose verbrand.
• Ribosomen: deze maken eiwitten aan, volgens de codes die in het DNA zijn
opgeslagen (celkern). De zijkanten binnen een cel.
• Endoplasmatisch reticulum: een netwerk van dunne pijpen die nieuw gemaakte
eiwitten transporteren naar andere locaties. Sommige ribosomen zitten hieraan vast.
Neuron
Een neuron is een informatieverwerker en communiceert met andere cellen, en daarmee
onderscheidt het zich van andere lichaamscellen. Een neuron bestaat naast de standaard
celkenmerken ook uit:
• Dendrieten: vertakkingen van de cellen. Soort antennes die informatie opvangen en
input geven aan de neuron. Het oppervlak van een dendriet heeft synaptische
receptoren.
• Soma: alles wat binnenkomt via de dendrieten wordt hierin samengevoegd, dit
integreert de binnenkomende informatie. Dit is het cellichaam (bevat de celkern,
ribosomen en mitochondriën).
• Axonen: verplaatsen de binnengekomen informatie weer verder, ze vervoeren dus
zenuwimpulsen. Iedere neuron heeft één axon, deze kunnen heel lang zijn (maar ook
kort). Aan het einde van de axonen zitten vertakkingen met axonknopjes, die contact
maken met dendrieten van de volgende cel.
• Presynaptische terminal: De ruimte tussen de axon en de dendriet van de volgende
neuron en de axonknopjes (zie figuur 2). Deze geeft de binnengekomen informatie
door aan een volgende cel. Op dit punt laat de axon chemische stoffen
(neurotransmitters) los.
Figuur 1: neuron
2
,Figuur 2: synapsen (axonknopjes)
Gliacellen hebben een ondersteunende functie, steuncellen genoemd. Deze cellen
ondersteunen de functies van neuronen, en zij bevinden zich in de grijze stof. De helft van
het hersenvolume is opgebouwd uit gliacellen. De gliacellen beïnvloeden de communicatie
en informatieverwerking.
Verschillende functies van gliacellen en specifieke soorten:
• Letterlijke steun
• Astrocyten: aan- en afvoer van voedings- en afvalstoffen, door contact te maken met
bloedvaten en neuronen.
• Oligodendrocyten: maken myeline (witte stof, soort beschermlaagje van de axonen)
• Microglia: rol in afweer tegen virussen en schimmels
• Rol bij ontwikkeling en herstel van de hersenen
• Productie van hersenvloeistof
Figuur 3: soorten gliacellen
3
, Figuur 4: Oligodendrocyten
Er zijn drie vormen van informatieoverdracht:
- Van de zintuigen naar het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg, CZS)
- Van de ene naar de andere plek binnen het CZS
- Van het CZS naar de spieren
Afferente informatiestroom = de aanvoer van informatie. Dus bijvoorbeeld informatie die via
de zintuigen het CZS binnenkomt, maar bijvoorbeeld ook informatie vanuit de visuele cortex
naar het geheugengebied.
Intrinsieke informatie = wanneer de dendrieten en axon in dezelfde structuur liggen.
Efferente informatiestroom = de afvoer van informatie. Dus bijvoorbeeld informatie die
vanuit het CZS naar de spieren gestuurd wordt.
Figuur 5: afferente, intrinsieke en efferente informatiestroom
De bloed-hersenbarrière
De hersenen worden beschermd door bot (de schedel om je hersenen heen), een laagje
vloeistof en de bloed-hersenbarrière. De bloed-hersenbarrière zorgt ervoor dat niet alle
stoffen zomaar je hersenen binnen kunnen komen. Deze barrière wordt gevormd door de
wand van de bloedcellen. Zie afbeelding 6.
4