Werkgroep Corporate Finance & Financieel Recht
Week 1 & 2
Vraag 1
Het gaat om de vraag of het begrip ‘aanbieden’ ook geldt voor het aanbieden van effecten aan het publiek in
het kader van de prospectusplicht.
Onder aanbieden van art. 1:1 Wft wordt verstaan:
a. Het in de uitoefening van een beroep of bedrijf doen van een voldoende bepaald voorstel tot het
aangaan van een overeenkomst met een consument inzake een financieel product dat geen
financieel instrument is. In art. 1:1 Wft wordt een effect gezien als een financieel instrument, dus
deze gaat al niet op.
b. Het in de uitoefening van een beroep of bedrijf doen van een voldoende bepaald voorstel tot het
aangaan van een overeenkomst waarbij een premiepensioenvordering ontstaat. Een
premiepensioenvordering is volgens art. 1:1 Wft een vordering van een pensioendeelnemer of
gerechtigde op een premiepensioeninstelling vanwege een toegezegde pensioenuitkering. Een
pensioenuitkering is een uitkering die wordt betaald bij het bereiken van de pensioendatum, dus
ook deze definitie van aanbieden gaat niet op.
c. Het in de uitoefening van beroep op bedrijf doen van een voldoende bepaald voorstel tot het
aangaan van de overeenkomst inzake een verzekering. Onder verzekering wordt verstaan een
herverzekering, levensverzekering, uitvaartverzekering of schadeverzekering, dus ook deze
definitie gaat niet op.
d. Het doen van een voldoende bepaald voorstel tot het aangaan van een overeenkomst inzake een
recht van deelneming in een beleggingsinstelling of een icbe. Een beleggingsinstelling is een
beleggingsmaatschappij of een beleggingsfonds en biedt de mogelijkheid tot deelneming in een
vermogen ter collectieve belegging teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te
doen delen. Het gaat dus om het ophalen van kapitaal om vervolgens collectief te beleggen, dus
ook deze definitie gaat niet op.
Dus het antwoord op de vraag is nee. Er is een aparte definitie hiervoor opgesteld in de
Prospectusverordening. Onder artikel 2 van de Prospectusverordening wordt onder het aanbieden van
effecten aan het publiek verstaan: een in om het even welke vorm en met om het even welk middel tot
personen gerichte mededeling waarin voldoende informatie over de voorwaarden van de aanbieding en de
aangeboden effecten wordt verstrekt om een belegger in staat te stellen tot aankoop van of inschrijving op
deze effecten te besluiten.
Aanbieden voor effecten van publiek kijken naar afdeling 5.1 van de Wft kijken. Kan een bijzondere
definitie hebben waardoor de definitie van art. 1:1 Wft niet geldt. Aanbieden aan het publiek is niet de
definitie van aanbieden aan het publiek. De bijzondere definitie staat in art. 2 van de
Prospectusverordening, waarin is bepaald dat aanbieden aan het publiek een andere definitie heeft. Het is
belangrijk om te kijken of er een specifieke definitie staan in de verordeningen, dus altijd kijken naar de
desbetreffende regeling zelf. Indien dit het geval is, ook een deeldefinitie is, dan gaat hetgeen in de
verordening staat boven de definitie van art. 1:1 Wft. In art. 5:1 Wft e.v. stonden de definities en regels,
maar deze zijn met de vernieuwing van de Wft eruit gehaald, waardoor dus nu in de specifieke verordening
kijken.
,Vraag 2
Het begrip ‘beleggen’ is niet gedefinieerd in art. 1:1 Wft. Indien naar de overige begrippen wordt gekeken
omtrent ‘beleggen’ kan worden vastgesteld dat het gaat om het investeren van geld met de bedoeling om
een positief rendement te halen.
Het woord beleggen komt terug in de Wft en ook in de andere definities, maar het woord zelf is niet
gedefinieerd door de wetgever. Dit wordt dus opengehouden.
Kan kijken naar de andere definities waarin het begrip beleggen wordt gebruikt of een deel
definitie van is.
Beleggen is iets anders dan zelf ondernemen, dus het is meer ik investeer in iets en hoop een mooie
opbrengst ervan te krijgen. Je bent eigenlijk niet zozeer bezig met beleid, verhoudingen etc. (dus
met ondernemen). Dit bedoeld men niet met beleggen, want dit gaat verder. Dit is het echte
vennootschapsrecht. Beleggen is meer geld insteken en opbrengsten in krijgen, dit is ook de
aandeelhouder en de effectenhouder, maar deze wensen ook invloed uit te oefenen, de vraag is
wanneer het beleggen is en wanneer het ondernemen wordt (in voornoemd geval dus een beetje
grijs gebied).
Grijs gebied: openbaar bod bij 30%, indien 28% dan niet doen, maar wel veel macht, dit is in
algemene zin nog beleggen, maar wel invloed proberen uitoefenen, dus kan wel omslaan in
ondernemen. Activistische aandeelhouder, is een activistische belegger, dus nog niet ondernemer.
Grijs gebied meer voor grote aandeelhouders, maar ook beleggen en activistisch zijn dan ook een
grijs gebied, dus dan belegger die invloed probeert uitoefenen en richting proberen te geven aan de
vennootschap.
Vraag 3
Op grond van de bankenrichtlijn kan een lidstaat die een vergunning heeft gekregen vanuit een bijkantoor
in een andere lidstaat haar diensten aanbieden (binnen de EER). De bank heeft geen vergunning meer nodig
van de toezichthouder van de lidstaat van ontvangst. ING wil een bijkantoor in een andere lidstaat, want
binnen de eurozone en dit zijn in ieder geval lidstaten. ING kan hiertoe op grond van art. 2:108 Wft
overgaan twee maanden nadat zij DNB daarvan in kennis heeft gesteld, tenzij de ECB of DNB binnen deze
twee maanden anders besluit.
Een dochteronderneming wordt gezien als een zelfstandig juridische entiteit met een eigen plaats en
vestiging. In het geval een bank activiteiten wil uitoefenen door middel van een dochteronderneming in een
andere lidstaat is hiervoor een aparte vergunning nodig van de toezichthouder van de lidstaat van vestiging.
Het toezicht op de dochteronderneming ligt bij de toezichthouder van de lidstaat waar de dochter is
gevestigd.
Art. 2:11 Wft wordt niet echt tentamen, maar moet wel weten. Volgens dit artikel moet je een
bankvergunning hebben. Voor alle banken, ook niet significante banken. Niet direct over deel 2, 3 en 4
vragen op het tentamen, maar moet het wel op hoofdlijnen weten.
Bijkantoor: kan een bijkantoor verrichten, vergunning in de zin van 2:11 Wft, en wil in een andere
lidstaat activiteiten, dus dan melding doen 2 maanden wachten en dan mogen doen. ECB zegt wel
vaak dat nationale toezichthouder het uitvoert, dus in praktijk vaak bij DNB. Indien akkoord dan
gewoon gaan doen indien vergunning heeft, art. 2:108 Wft. Indien ECB/DNB uiteindelijke
toezichthouder, zetel in NL en bijkantoren andere lidstaten dan zo geregeld doorgeven aan
DNB/ECB dan verrichten werkzaamheden, dan een home stayed control (alleen banken, niet
beleggingsinstellingen), dan DNB toezicht op alle activiteiten van bijkantoren ook, dit is het
Europees paspoort.
, Bijkantoor art. 1:1 Wft is zonder rechtspersoonlijkheid. Dit is dus geen dochteronderneming want
deze heeft wel rechtspersoonlijkheid. Dochter valt niet onder de vrijstelling, dus geldt niet het
Europese paspoort voor, dit alleen voor de bijkantoren. Dochter gewoon een eigen vergunning
aanvragen en nodig indien via dochteronderneming activiteiten uitoefenen.
Vraag 4
Op grond van art. 1:23 Wft is de rechtsgeldigheid van een privaatrechtelijke rechtshandeling welke is
verricht in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels niet aantastbaar, tenzij de Wft anders
bepaald of een verordening dwingend de rechtsgevolgen hieromtrent regelt.
Dit is een afwijking van art. 3:40 BW. De wetgever stelt veel regels, dus art. 1:23 Wft, rechtsgeldigheid
handeling in strijd Wft niet aantastbaar, dus de rechtshandeling is in beginsel niet nietig/vernietigbaar. Wel
kan een sanctie worden opgelegd door de toezichthouder, maar de rechtshandeling blijft in beginsel gewoon
geldig. Dus het antwoord op de vraag is, niet een direct privaatrechtelijk gevolg, tenzij de Wft dit zelf stelt.
Dit is ook uitgewerkt in art. 1:75 lid 4 Wft toezichthouder kan een aanwijzing geven, zoals een verbod
of gebod, dan stelt lid 4 dat de aanwijzing niet strekt tot aantasting van overeenkomsten tussen derden, dus
weer niet nietig/vernietigbaar.
Kan wel op grond van openbare orde, art. 3:40 BW, dwaling, bedrog etc. Maar dus niet op
grond van de Wft indien niet houden aan de regels in beginsel.
- Gedachte achter 1:23 Wft: ontzettend veel regels aan voldoen, banken, beleggingsinstellingen,
adviseurs, kapitaalmarkten, verordeningen etc. als dit elke keer strijd met Wft of verordening dan
probleem dat nietig zou zijn op grond van art. 3:40 BW, dit geeft onzekerheid, altijd maar denken
in strijd handelen met een regel dan nietigheid tot gevolg, willen zoveel mogelijk vertrouwen en
zekerheid binnen de financiële markten. Ten tweede bescherming van contractuele wederpartijen,
als zelf overtreding niet begaan maar wederpartij en niet kunnen controleren dan niet een
nietigheid van die rechtshandeling. Is een afwijking van art. 3:40 lid 2 BW, maar niet van lid 1.
Vraag 5
Verrichten van rechtshandelingen ten aanzien van besluit benoeming curator, art. 1:76 lid 8 sub e
Wft. Kan een stille curator worden benoemd door toezichthouder, in de zin van de Wft dus niet in
de zin van faillissement. Indien niet goed doet, dan een of meerdere organen een curator benoemen
en die gaat de boel overnemen, beslissingen nemen, krijgt allerlei bevoegdheden, dit is uitgewerkt
in art. 1:75 Wft. Stel curator benoemd in zin Wft en die gaat handelingen aan met wetenschap dat
curator toestemming moet geven, dan handelingen vernietigbaar.
Uitoefenen van zeggenschap zonder voorafgaande toestemming van DNB, art. 3:104 lid 2 Wft.
Verklaring geen bezwaar dan ook vernietigbaar.
Statutaire bepalingen van een ICBE, art. 4:60 lid 4 Wft.
Beloning van een bemiddelaar in krediet, art. 4:74 lid 4 Wft.
Besluit van de AVA zonder melding dat een drempelwaarde is bereikt, overschreden of
onderschreden, art. 5:52 Wft. Indien bepaalde melding niet gedaan, wel doen wegens transparantie,
dan kan gehandhaafd worden en dan stelt lid 4 sub d indien niet gemeld en stemrecht gebruikt dan
kan besluit vernietigd worden indien niet had kunnen nemen zonder die stemmen.
Naast de gronden die in de Wft zijn opgenomen, is een rechtshandeling ook aantastbaar op grond
van vernietigingsgronden in het burgerlijk recht die niet door art. 1:23 Wft buiten spel worden
gezet. Dit betekent dat een rechtshandeling in strijd met de openbare orde nietig is (art. 3:40 BW).