NNEK/Mourik Op grond van art. 150 Rv rust in beginsel op Mourik de bewijslast van de
feitelijke grondslag van de gestelde tekortkoming(en). Het hof heeft
echter geoordeeld dat NNEK zich erop beroept dat zij heeft voldaan aan
de op haar rustende zorgplicht, hetgeen volgens het hof een
bevrijdende omstandigheid is waarvan op haar de bewijslast rust. Dit is
onjuist.
Van een bevrijdend verweer is geen sprake. De omstandigheid dat NNEK
zich heeft verweer tegen de vordering met het betoog dat zij wel
degelijk aan haar zorgplicht tegenover Mourik heeft voldaan, brengt niet
dat NNEK de feiten moet bewijzen die zij aan dit verweer ten grondslag
heeft gelegd.
Het is in beginsel aan het beleid van de rechter die over de feiten
oordeelt, overgelaten welke sanctie hij in de gegeven omstandigheden
passend acht indien een partij op wie een verzwaarde stelplicht rust,
daaraan niet voldoet. Wel zal het in de regel meer voor de hand liggen
dat de rechter de bewijslast niet omkeert, maar de stellingen van de
partij op wie de bewijslast rust hetzij, als onvoldoende betwist als
vaststaand aanneemt, hetzij deze stellingen voorshands bewezen acht
behoudens tegenbewijs door de partij op wie de verzwaarde stelplicht
rust.
Een bevrijdend verweer is een verweer dat geen betwisting inhoudt van
de door de wederpartij aan haar vordering ten grondslag gelegde feiten.
Wanneer een eiser stelt dat de tegenpartij haar contractuele plichten
niet is nagekomen en die tegenpartij verweert zich met de stelling dat zij
die plichten wel is nagekomen, dan kan men dat moeilijk opvatten als
een (zelfstandig) bevrijdend ja, maar-verweer. De stelling is in tegendeel
het prototype van een ontkenning. Het is dan aan de eiser aan te tonen
dat die ontkenning ongefundeerd is.
HR geeft 3 sancties op het niet-naleven van de verzwaarde stelplicht:
- Vaststaand aannemen wat de eiser heeft gezegd
- Stellingen van eiser worden op voorhand bewezen geacht. De
tegenpartij kan dan nog tegenbewijs leveren.
- Omkering bewijslast – verschuift bewijsrisico.
X/ De verplichting van het ziekenhuis om [eiser] c.s. voldoende feitelijke
Slotervaartziekenhuis gegevens te verschaffen ter motivering van zijn betwisting van de
stellingen van [eiser] c.s. teneinde deze aanknopingspunten te
verschaffen voor eventuele bewijslevering, impliceert niet dat het
ziekenhuis bewijs diende te leveren van de feiten die het heeft gesteld
ter betwisting van de stellingen van [eiser] c.s. Op het ziekenhuis rustte
immers (vooralsnog) geen bewijslast ten aanzien van zijn verweer. Het
hof heeft dan ook niet de juistheid of geloofwaardigheid beoordeeld van
de door het ziekenhuis in dit verband verschafte feitelijke gegevens en
de in dat verband overgelegde bewijsmiddelen, zoals de verklaring van
[de gynaecoloog]. Het behoefde dat ook niet omdat, anders dan het
onderdeel kennelijk tot uitgangspunt neemt, die beoordeling eerst aan
de orde zou zijn bij de waardering van het eventueel over en weer
1
, geleverde bewijs. Het hof heeft dan ook terecht enkel de vraag
beantwoord of de door het ziekenhuis verschafte feitelijke gegevens
voldoende terzake dienend en concreet waren om [eiser] c.s.
aanknopingspunten voor hun eventuele bewijslevering te verschaffen,
in die zin dat [eiser] c.s. door die gegevens in staat werden gesteld te
beoordelen op welk punt zij hun eventuele bewijslevering zouden
hebben te richten.
Reaal/Deventer Van Dorp is gevallen terwijl hij werd ingehaald door een vrachtwagen.
Van Dorp is onder de vrachtwagen terecht gekomen en daarbij
zwaargewond geraakt. De gemeente is verantwoordelijk voor het
beheer van deze weg.
De HR belastte voor het eerst een wegbeheerder met een verzwaarde
stelplicht. De HR stelt voorop dat de stelplicht en bewijslast m.b.t tot de
feiten en omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een
vordering in beginsel op de eiser rusten. Indien eiser stelt dat de schade
is ontstaan doordat de weg gebrekkig was, en het overheidslichaam zich
als verweer (mede) erop beroept dat de financiële middelen te beperkt
waren om de vereiste maatregelen te treffen, is het echter aan dat
overheidslichaam om dit verweer voldoende te onderbouwen: het gaat
daarbij immers om feiten en omstandigheden die in zijn domein liggen.
De enkele stelling van het overheidslichaam dat de financiële middelen
ontoereikend waren, zal in de regel niet volstaan. Indien het
desbetreffende overheidslichaam zijn verweer onvoldoende motiveert
en de eiser aldus onvoldoende aanknopingspunten biedt voor een meer
specifieke onderbouwing van zijn stellingen, zal de rechter voorshands
moeten oordelen dat de eiser op dat punt aan zijn stelplicht heeft
voldaan en het gestelde, bij gebreke van een voldoende gemotiveerd
verweer, voorshands als vaststaand moeten aannemen, of zelfs de
bewijslast op dat punt kunnen omkeren.
Dus de stelplicht en de bewijslast liggen op Reaal als eisende partij. De
HR neemt hierbij echter een verzwaarde stelplicht aan voor de
gemeente ter zake van haar beroep op haar beperkte financiële
middelen.
In vergelijking met NNEK/Mourik worden hier 2 sancties genoemd voor
het niet-naleven van de verzwaarde stelplicht:
- Omkering van de bewijslast
- Stellingen van eiser worden op voorhand bewezen geacht
De eerste sanctie van NNEK/Mourik valt dus af. De HR is milder
geworden naar de partij met de verzwaarde stelplicht. Deze
krijgt nog een kans. NNEK is gunstiger voor de eiser.
HR 1 april 2016 Volgens vaste rechtspraak moet worden aangenomen dat de partij die
door dreiging met executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard
vonnis de wederpartij heeft gedwongen tot nakoming van dat vonnis
voordat dit in kracht van gewijsde is gegaan, in beginsel onrechtmatig
handelt en schadeplicht is wanneer het vonnis in hoger beroep wordt
vernietigd.
De betekening van het vonnis aan de wederpartij ter inleiding van de
2
, executie is in beginsel voldoende om aan te nemen dat sprake is van
dreiging met executie als bedoeld in deze rechtspraak. Door die
betekening geeft de executant immers te kennen nakoming van het
vonnis te verlangen.
Dreiging met executie is eigenlijk hetzelfde als daadwerkelijk
executeren!
HR 11 februari 2011 Afgewezen op grond van art. 81 RO.
Het ging om een kort geding waarin werd gevorderd tot opheffing van
het executoriaal beslag op de roerende zaken.
Eisers stellen dat het streven van verweerders om door het beslag op de
genoemde zaken te komen tot verhaal van hij te vorderen heeft,
misbruik van het recht oplevert.
Dat er (altijd) misbruik van recht moet worden aangenomen wanneer de
houder van een executoriale titel het op executie laat aankomen terwijl
bij voorbaat vaststaat dat de executie, als die wordt voltrokken, voor de
betrokkene geen positieve opbrengst zal opleveren.
In deze casus kon niet worden aangenomen dat de debiteur niet tot
betalen in staat was. Als men die verbijzondering erbij betrekt, lijkt het
mij dat de stelling van het middel niet kan worden aanvaard. Tegenover
een debiteur waarvan valt aan te nemen dat die wél tot betalen in staat
is, mag men de dwangmiddelen die de wet inhoudt, aanwenden. Het
gaat mij te ver om aan te nemen dat dat, ook onder deze
omstandigheden, alleen dan mag, als die dwangmiddelen een directe
positieve opbrengst beloven op te leveren.
HR 12 juni 2015 Rabobank heeft conservatoir beslag gelegd op het huis. Eiser heeft in
kort geding opheffing van dit beslag gevorderd. In cassatie dient tot
uitgangspunt dat Rabobank onrechtmatig tegenover eiser heeft
gehandeld door het onderhavige beslag te leggen. Zij is dan ook in
beginsel gehouden de daardoor veroorzaakte schade volledig te
vergoeden (art. 6:162 BW). De wederpartij kan geen schadevergoeding
vorderen op de voet van art. 6:96 lid 2 BW maar de regels betreffende
proceskosten zijn exclusief van toepassing.
De art. 237-240 Rv bevatten een zowel limitatieve als exclusieve regeling
van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt
gesteld, kan worden veroordeeld. Deze regeling derogeert aan art. 6:96
lid 2 BW.
HR 25 maart 2011 Op grond van art. 21 Rv dienen partijen de voor de beslissing van de
rechter relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Geldt
voor alle in het wetboek voor burgerlijke rechtsvordering geregelde
procedures. Indien deze verplichting niet wordt nageleefd, kan de
rechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hij geraden acht. Dit kan
de rechter ambtshalve toepassen. Gevolgen moeten wel in
overeenstemming zijn met de aard en de ernst van deze schending.
(kan, mag wel, geen verrassingsbeding zijn).
KEI en de regierol van de rechter binnen KEI
3
, Deze week starten we het vak Civiele procespraktijk. Het vak borduurt verder op wat al aan de orde
is gekomen in de bachelorfase. Het verdient daarom aanbeveling om na te gaan of u nog een reëel
beeld van het burgerlijk procesrecht hebt en anders uw kennis op te vijzelen. Want er wordt vanuit
gegaan dat die kennis aanwezig is.
Deze week komt het wetgevingsprogramma KEI: Kwaliteit en Innovatie, aan de orde. Allereerst
wordt ingegaan op de algemene aspecten die deze wetswijziging beoogt, daarna komt een
belangrijke wijziging ten opzichte van de huidige situatie aan bod: de regierol van de rechter.
Critici zeggen weleens dat de huidige civiele procedure niet veel verschilt van die in 1838. Dat is niet
helemaal waar, maar in vergelijking met andere onderdelen van de maatschappij is het burgerlijk
procesrecht achtergebleven. Waar elders volop gebruik wordt gemaakt van email en apps, moeten
advocaten nog vaak gebruik maken van de fax en schriftelijk hun procestukken indienen. Voor
koeriersdiensten is dat misschien profijtelijk, maar het kan efficiënter. Die conclusie is unaniem
getrokken door wetgever en Raad voor de Rechtspraak. Het heeft erin geresulteerd dat na de
wetswijziging van 2002 (toen de kantongerechten deel gingen uitmaken van de rechtbanken) nu een
stap verder wordt gezet.
Digitaal procederen wordt binnen KEI de norm, maar KEI is meer dan enkel digitaal procederen. Het
grote belang van het KEI-wetgevingsproject is erin gelegen dat de diverse procedures tegen het licht
zijn gehouden en dat naar verbeteringen is gestreefd. Dat heeft in diverse wetswijzigingen
geresulteerd. Daarbij is gekozen voor een geleidelijke invoering: per procedurevorm en allereerst bij
enkele rechtbanken. Vanaf 1 september 2017 geldt de KEI-wetgeving in civiele vorderingszaken vanaf
€ 25.000 bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland. Bij gebleken succes gaan die
veranderde regels vanaf medio 2018 voor alle rechtbanken gelden.
Diverse procedurele wijzigingen moeten de toegankelijkheid vergroten en moeten het mogelijk
maken dat de rechter beter inzicht krijgt in wat partijen verdeeld houdt. Daarbij gaat het er om dat
de rechter kennis draagt van het onderliggend probleem. De concrete procedure is vaak het topje
van de ijsberg. Daarom is de regierol van de rechter versterkt. Maar zou de rechter niet lijdelijk
moeten zijn? Is het niet aan partijen te bepalen wat de kern van hun geschil is?
Over de invulling van de regierol van de rechter is al het nodige gezegd en valt nog veel te zeggen. In
de werkgroep wordt speciaal ingegaan op deze taak. Hoe kan de rechter de procedure zo `sturen’
dat zij tot een adequate oplossing leidt, een uitkomst die op een snelle, minder kostbare, wijze recht
doet aan beide partijen?
Beginselen van burgerlijk procesrecht: Partijautonomie en de actieve rechter – Giesen
Er is veel discussie over de lijdelijkheid van de rechter en daarmee de taakverdeling tussen rechter en
partijen, alsmede de rol van de partijautonomie in het burgerlijk procesrecht. Er lijkt steeds meer
sprake te zijn van een actieve rechter.
Partijautonomie = rechtssubjecten zijn vrij om zelf hun rechtspositie te bepalen, en dat als logisch
vervolg daarop procespartijen bij de verwezenlijking van die rechten in een civiele procedure,
evenzeer autonoom zijn. Procespartijen bepalen daarmee in principe (in eerste instantie) wat er
gebeurt in de loop van de procedure. De rechter is dan lijdelijk. Hiermee is dus gegeven dat
partijautonomie direct gelieerd is aan de lijdelijkheid van de rechter. De rechter dient de autonomie
van partijen te respecteren en binnen de grenzen van de door partijen aangegeven rechtsstrijd te
blijven.
Hoe meer autonomie de partijen in een procedure bezitten, des te lijdelijker is de rechter, en
vice versa.
Art. 6 EVRM zwijgt maar het wil niet zeggen dat het mensenrechtenhof nooit raakt aan
partijautonomie. De voorkeur van het EHRM lijkt voor een actievere rechter. Dat past ook bij de rol
die het Hof zichzelf aanmeet, want een actievere civiele rechter is beter dan een passieve(re) civiele
4