Werkcolleges – Geschiedenis en Wijsbegeerte van de Biologie
Werkcollege 1: 26 april 2019
Deductief denken: je laat je leiden door de reden. Je neemt aan dat de hersenen een goede toegang
zijn voor de wereld, hierbij redeneer je vanuit aannames waarvan je uit gaan dat deze
vanzelfsprekend zijn, dit zijn de axioma’s. Vanuit deze vanzelfsprekende dingen beweeg ja naar
dingen verklaren die minder vanzelfsprekend zijn. Je gaat dus uit van dingen die je zeker weet, en
hieruit concluderend probeer je conclusies te trekken voor dingen die je nog niet weet.
- De uitkomst is gegeven in de premissen, dus wat leer je dan?
Aristoteles: de natuur is niet willekeurig, het zit zo in mekaar dat een speciaal doel bereikt wordt. Dit
wordt overgenomen in ‘de schepping’ van het Christendom. Als er een klein dingetje veranderd
wordt, weet je niet of de natuur nog op dezelfde manier blijft functioneren.
Metafysica: aannamen die boven de fysica (= natuurkunde of wetenschap) uitgaan. Bijvoorbeeld het
idee dat een ecosysteem een ‘boven organismaal’ geheel is. Ook religie en filosofie behoren tot de
metafysica.
Zonder dat je het door hebt zit er wel allemaal metafysica in onze wetenschap. Zo denken we dat de
wereld begrijp baar is, en dat we hier iets uit kunnen halen (‘de wereld is kenbaar’). Ook het idee dat
we wetten op kunnen stellen waar alle natuur aan gehoorzaamt is een metafysisch idee.
- Voor veel wetten uit de natuur (zoals de aantrekkingskracht van de aarde) hoeft er
überhaupt niet eens natuur te zijn.
Vaak noemen mensen in de wetenschap metafysische uitspraken ‘hypotheses’. Het probleem
hiermee is dat deze zogenaamde hypotheses niet falsificeerbaar zijn.
Als er ergens een uitzondering op de wetten gevonden wordt, wordt er zo veel met de ontdekking
geschoven tot deze toch op de een of andere manier in de wereldbeeld past.
Plato: de kenbaarheid van de wereld hoeft niet op waarnemingen gebaseerd te zijn. Uit onze
waarnemingen krijgen we namelijk niet de daadwerkelijke wereld te zien. De wereld is dus niet
kenbaar op basis van onze waarnemingen Daarnaast stelde Plato dat de wereld ook helemaal niet zo
interessant is om te leren kennen; alles verandert voortdurend, je wordt gek als je dit alles moet
bestuderen. Volgens Plato moeten we dus vooral het onveranderbare leren kennen. Alleen in de
astronomie heerst rust en regelmaat; planeten draaien volgens vaste wetten in perfecte cirkels, en
dit is altijd zo. Omdat het onveranderbaar is, weet je binnen de astrologie pas echt wat. Het
onveranderlijke bewegen van de planeten is in wiskundige wetten uit te drukken. Dit is
wonderbaarlijk; wij verzinnen zelf wiskunde, en dan blijkt de aarde hieraan te voldoen.
Wiskunde is een soort rationele redeneerkunst, maar misschien niet per se een natuurwetenschap.
Op het moment dat je klaar bent heb je eigenlijk geen nieuw verschijnsel aangetoond. Je geeft alleen
maar het antwoord wat uit de axioma’s (gegevenheden van deze wereld) volgt.
Deductief denken:
- Rationalistisch, de ratio is de leidraad
- Niet experimenteel, de wereld is niet interessant omdat deze continu verandert. Als je
ingrijpt in de wereld leer je dus al helemaal niet.
- Organicistisch, de natuur is een heel groot organisme, en alles hangt met elkaar samen. Als je
gaat experimenteren valt dit uit elkaar.
,Inductieve wetenschap:
- Empiristisch, experimenten en observaties bieden kennis.
- Experimenteel, middels experimenten kunnen we kennis uit de natuur ontfutselen. Het heeft
geen zin om te wachten tot water kookt.
- Mechanistisch, de wereld bestaat uit aparte onderdelen die je uit elkaar kan halen zonder
dat deze kapot gaat.
Descartes: ook dieren zijn machines. Als je een dier een schop geeft, dan jankt hij. Als je aan de snaar
van een harp trekt gebeurt hetzelfde. Wij mensen zijn ook machines, maar wij zijn anders want wij
hebben een rationeel denkende geest. Dit zit dus nog heel dicht bij de rationeel denkende Grieken.
Als je de wereld wilt begrijpen heb je je hersenen nodig, je moet geloven dat zij je vertellen hoe de
wereld in mekaar zit. In deze zin is Descartes ook nog redelijk deductief, in ieder geval veer meer dan
de huidige wetenschap.
Bacon: je verstand is nodig om een beetje te kunnen redeneren, maar je moet niet denken dat je
verstand de wereld begrijpt. We kunnen niet zomaar alles weten, om wel dingen te weten moeten
we namelijk de wereld bestuderen.
Ook nu gebruiken we deductie nog; we willen wetten opschrijven en op basis van de kennis die we
hebben dan dingen voorspellen.
Veel problemen met de moderne wetenschap hangen samen met de problemen van het inductieve
denken.
- Ecologen benaderen de natuur mechanistisch. Hiermee ben je er nog lang niet. Een machine
is door een mens gemaakt, wie heeft de machine van het ecosysteem dan gemaakt? Waar
komt het design van deze machine vandaan? En wij maken machines zodat ze iets kunnen
doen, maar voor de wereld maakt het niet uit of een ecosysteem het doet of niet.
- Het inductieprobleem van Hume: je kan aan de hand van inductie nooit absolute zekerheid
hebben. Je kan jaren observaties doen maar dan weet je nog niet of je hypothese klopt.
Wanneer weet je zeker dat iedere dag de zon op gaat? Hoe lang moet je dit observeren?
Middels inductie kom je op empirische conclusies, hier bereik je nooit zekerheid over.
De oplossing voor het inductieprobleem van Hume was de morele zekerheid. Om op het laatste
stapje te komen van absolute zekerheid na enorm veel observaties mag je uit gaan van wat volgens
jouw gevoel (psychologisch) de waarheid is. Aanvaarden van hypothese berust dus op psychologische
gronden.
Je kan nog zo veel bewijs hebben, maar de stap naar ‘dus is het zo’, mag je nooit maken. Wetenschap
is dus geen wiskunde. Zo is er heel veel bewijs dat klimaatverandering door de mens komt. Maar hier
is nooit definitief bewijs voor. In dit geval gaan wij dus ook uit van morele zekerheid.
De morele zekerheid zat toch veel mensen niet echt lekker. Men ging op zoek naar het uitbannen van
deze onzekerheid.
Mach: logisch positivisme, als je zeker wilt zijn in de wetenschap moet je zeker zijn dat de uitspraken
die je doet verifieerbaar zijn. Wetenschap is als het ware een democratische bezigheid, je moet
gewoon zeggen “laat maar zien dat het klopt, verifieer het maar”. Als je kan controleren wat er
gezegd wordt, dan zit je goed. Zo bouw je de wetenschap op uit geverifieerde waarnemingen.
Wetenschap is dus een cumulatieve bezigheid. Of je kunst een ‘vooruitgang’ vindt is een kwestie van
smaak, en economie gaat constant op en neer. Als er tegenstrijdige theorieën zijn, gaan we met de
nieuwste theorie verder werken omdat de oudere theorie bepaalde waarnemingen in kon passen.
, Popper: op het moment dat er een nieuwe theorie komt, is een oude theorie waardeloos. Alle
waarnemingen die je in de eerste theorie gedaan hebt kloppen bij benadering, maar eigenlijk zijn ze
fout. Op het moment dat er een nieuwe theorie is, moet je dus opnieuw beginnen, omdat even alle
voorgaande kennis niet klopt. Kennis is dus niet cumulatief, de wetenschap gaat wel vooruit maar
doet dit met hakken waar je steeds opnieuw moet beginnen. Een oude theorie moet dus niet
veranderd worden, maar moet vervangen worden.
Het is al miljarden keren geverifieerd dat de zon rond de aarde draait, je zou dus intuïtief kunnen
zeggen dat dit altijd zo is. Maar dezelfde waarnemingen volgen eruit dat de aarde om de zon draait.
Je kan op basis van waarnemingen een miljoen keer verifiëren dat iets waar is, maar dan kon het al
die tijd toch fout zijn. Hume wil dat de waarnemingen de theorie noodzakelijk maken, maar als je een
andere theorie verzint kan deze ook dezelfde waarnemingen hebben. En je weet dus nooit of de
theorie die jij hebt wel de beste theorie is. Tot wij een theorie hebben die alle waarnemingen
verklaart mag je nooit zeggen dat een theorie klopt. Je kunt dus nooit zeggen dat iets waar is.
Wetenschap is dus ‘trial and error’; we kunnen heel veel bewijzen tot het tegendeel wordt gevonden.
Popper is de eerste die accepteert dat wetenschap nooit zeker is.
Je moet er dus niet op gericht zijn nog een witte zwaan te vinden = verifiëren. Maar je moet heel
hard op zoek gaan naar iets vinden wat jouw theorie kan weerleggen = falsifiëren. Alleen als we de
beste theorie vinden kunnen we namelijk vooruitgaan. Je moet niet alleen zoeken naar de
falsificaties, maar je moet als regel stellen aan wetenschap dat deze falsifieerbaar is. Het moet voor
een goede theorie dus mogelijk zijn dat deze ooit weerlegd wordt. Popper wil dus dat je je zo
kwetsbaar mogelijk moet opstellen.
- “Morgen regent het of niet” is onder geen enkele omstandigheden te falsifiëren. Dit is dus
geen goede theorie. “Morgen regent het”, hier heb je wel iets aan en vaak klopt het ook
omdat er kennis is die wat waard is. Je kan ook makkelijk te laten zien dat deze theorie niet
klopt, namelijk als er morgen een druppel valt. “Morgen regent het misschien”, dit gebeurt
veel in de wetenschap om in te dekken dat een theorie niet zeker is.
- Popper vond de evolutietheorie niets. Als je het beknopt zegt, zeg je ‘survival of the fittest’.
Bij elke nieuwe generatie moet je dan kijken naar welke dieren er overleven. Maar de enige
manier om vast te stellen wat de fitste dieren zijn, moet je kijken naar de dieren die
overleven. Je kijkt dus eigenlijk naar de ‘survival of the survivors’. Dit is dus een cirkel
redenatie. Deze theorie kun je dus bijna niet falsificeren, maar toch is het een heel bruikbare
theorie. Dus misschien is deze eis wat te streng.
Als je denkt dat je met je verstand iets van kan zeggen, ‘forget it’. De wereld zit op zo een manier in
elkaar dat wij hier niets over kunnen zeggen.
“We hebben bewezen dat” klinkt heel erg deductief. “We hebben heel erg aannemelijk gemaakt dat”
is veel beter in de natuurwetenschap.
Kuhn: het wordt wel erg mooi dat er elke dag een theorie gefalsificeerd wordt. Je moet het niet te
gek maken. Je moet theorieën niet zien in termen van falsificeerbaar en verifieerbaar, maar je moet
denken in thermen van paradigma’s. Een wetenschap zit gevangen in bepaalde theorieën, dit is het
paradigma. Het paradigma waar wij in zitten vereist dat alles wat deze theorieën omvat klopt. In de
wetenschap zitten grote gaten, en soms moeten wij deze gaten accepteren want men laat hun
paradigma’s niet graag los. Een tegenbewijs speelt dus niet zo een grote rol, want je gelooft toch wel
in het paradigma. Als je de wereld wilt veranderen, moet je een heel paradigma dus omwerpen.
Latour: een paradigma is niet alleen een overkoepelende uitspraak van wetenschappers, maar het is
ook een idee over de wereld (denk aan evolutietheorie die de hele godsdienst omverwierp). Je bent
dus niet alleen maar een wetenschapper met een nieuw idee, maar je hebt een heel ander
wereldbeeld. De wetenschappelijke werkelijkheid is dus onlosmakelijk verknoopt met de sociale
werkelijkheid. Je kan wel zeggen dat iets waar is, maar als het niet correspondeert met de sociale