Zorgverzekeraars – Raad van Bestuur
Wet- en regelgeving
Boek 2 BW (titel 2, 3 en 4)
Wet op het financieel toezicht (afdeling 3.3.2, 3.3.3)
Gedragscode Verzekeraars 2018
Literatuur
Dijk/Van der Ploeg
De organisatie van de vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij
Voor de organisatie van de vereniging moet gekeken worden naar art. 2:26 BW. Er moet sprake zijn van leden
en er moet een doel zijn dat zij willen verwezenlijken en er moeten regels zijn vastgesteld volgens welke zij
willen samenwerken. De vereniging moet als een eenheid in het rechtsverkeer optreden. Daarnaast moet er een
bestuur (art. 2:44 BW) en een algemene vergadering (art. 2:40 BW) zijn. De leden hebben stemrecht in de
algemene vergadering (2:38 BW). Deze eigenschappen hebben coöperaties en onderlinge
waarborgmaatschappijen ook. Deze rechtspersoonsvormen zijn volgens art. 2:53 BW bijzondere soorten
verenigingen (ook wel zelfstandige soorten rechtspersoon) die op het punt van de algemene organisatie niet
afwijken. Er is een algemene vergadering van leden en een bestuur en in principe is Titel 2 van toepassing
krachtens art. 2:53a BW.
Het bestuur bij vereniging en stichting
Het bestuur is belast met het besturen. Onder besturen wordt alles begrepen wat nodig is om de vereniging,
coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij of stichting, gezien de doelstelling en activiteiten, in het
maatschappelijk verkeer te doen functioneren. De bestuursbevoegdheid kan worden beperkt, maar de
bevoegdheid om de rechtspersoon te besturen kan niet aan het bestuur worden ontnomen. Het besturen is
namelijk een kernbevoegdheid van het bestuur. Het besturen omvat in ieder geval het financiële beheer van
de rechtspersoon. Art. 2:10 BW verplicht het bestuur een administratie bij te houden en jaarlijks een balans en
staat van baten en lasten te maken. Ook de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van de rechtspersoon, die door
de wet aan het bestuur is toegekend, kan worden gezien als een kernbevoegdheid.
Het besturen van de rechtspersoon
Het bestuur heeft tot taak het besturen van de vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij of
stichting die aan het maatschappelijk verkeer deelneemt om het in de statuten vermelde doel te realiseren. Dit
besturen omvat het leidinggeven aan de rechtspersoon en aan het door de rechtspersoon in standgehouden
onderneming of instelling. Daartoe behoort in beginsel ook de bepaling van de strategie en het algemeen beleid.
De hoedanigheid van bestuurder wordt niet bepaald door de statutaire benaming, maar door de toedeling
van de bestuurstaak in de zin van art. 2:44 en 2:291 BW. Met bestuurder wordt bedoeld: degene, die op
statutair voorgeschreven wijze is benoemd tot lid van het orgaan, dat, onder welke benaming ook, is belast
(geheel of ten dele) met de inhoudelijke taak van besturen in de zin van art. 2:44 en 2:291 BW.
Beperkingen van de bestuursbevoegdheid
Het bestuur is belast met het besturen, behoudens beperkingen volgens de statuten. Bij de uitoefening van de
bestuurstaak behartigt het bestuur de belangen van de rechtspersoon binnen het doel van de rechtspersoon.
Sommige bestuurstaken kunnen aan andere organen dan het bestuur worden opgedragen. Ook kan bepaald
worden dat bestuursbeslissingen over sommige onderwerpen goedgekeurd dienen te worden door een ander
orgaan.
Het bestuur dient echter de rechtspersoon daadwerkelijk te besturen en mag zijn bestuurstaak niet
onvervuld laten. Het bestuur houdt, ook indien sprake is van een statutaire instructiebevoegdheid van de
algemene vergadering, een eigen verantwoordelijkheid voor het besturen van de rechtspersoon. Het dient een
eigen afweging te maken of het opvolgen van de instructie in het belang is van de rechtspersoon.
,In art. 2:44 lid 2 en 2:291 BW worden bepaalde handelingen uitgesloten van de bestuursbevoegdheid. Dit is
slechts anders wanneer deze bevoegdheid uit de statuten voortvloeit. Aangezien het aangaan van dergelijke
rechtshandelingen tot de bestuursbevoegdheid moet worden gerekend zal, indien de statuten daaromtrent geen
regeling inhouden, de algemene vergadering de statuten moeten wijzigen. Het betreft een wettelijke beperking
van de bestuursbevoegdheid, die tevens als een beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid wordt
beschouwd (art. 2:44 lid 2 BW). Deze bepaling geldt niet voor de coöperatie en de onderlinge
waarborgmaatschappij (art. 2:53a lid 2 BW).
De uitoefening van de bestuurstaak
In principe geldt het collegiaal bestuur. Het besturen is een taak van de gezamenlijke bestuurders. Iedere
bestuurder is jegens de rechtspersoon verplicht tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak.
Naast de eigen verantwoordelijkheid geldt ook de collectieve verantwoordelijkheid van het bestuur als geheel
voor de uitvoering van de bestuurstaak. Het bestuur dient zich bij de vervulling van deze taak te richten naar het
belang van de rechtspersoon en de daarmee verbonden onderneming of organisatie.
Intern kan een zekere taakverdeling worden gemaakt maar dit doet niet af aan de collectieve
verantwoordelijkheid van het bestuur (art. 2:9 BW). Een statutaire taakverdeling laat de collectieve
verantwoordelijkheid intact. Iedere bestuurder is verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken (lid 2) en
voor het geheel aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door onbehoorlijk bestuur van een van de bestuurders.
De taakverdeling speelt wel een rol in het disculpatieverweer van de individuele bestuurder.
De wet geeft geen regeling over het aantal bestuursleden. Een meerhoofdig bestuur verdient echter de voorkeur.
In beginsel heeft iedere bestuurder één stem. Statutair kan aan een met naam genoemde of functie aangeduide
bestuurder, meer dan één stem worden toegekend. De wet bepaalt dat één bestuurder niet meer stemmen kan
uitbrengen dan de andere bestuurders tezamen (art. 2:44/291 lid 4 BW).
Aangenomen moet worden dat allen die deel uitmaken van het bestuur, in de gelegenheid moeten worden gesteld
aan de besluitvorming deel te nemen. Zij moeten worden uitgenodigd voor vergaderingen en zullen hun stem
moeten kunnen uitbrengen.
Concluderend is bij een meerhoofdig bestuur één bestuurder apart bestuurdersonbevoegd en wel wettelijk
bestuurdersonbevoegd. Het gaat om een in de wet besloten norm van gezamenlijke bestuursbevoegdheid.
De wet voorziet in een wettelijke grondslag voor een one-tiermodel voor verenigingen en stichtingen. Een one-
tiermodel komt neer op een verdeling van bestuurstaken over uitvoerende bestuurders (executives) en niet
uitvoerende bestuurders (non-executives). De wet staat ook zonder een daartoe strekkende expliciete regeling toe
dat in de statuten, in een reglement of bij bestuursbesluit de taken van bestuurders onderling worden verdeeld.
Een taakverdeling brengt geen wijziging in de collectieve verantwoordelijkheid, ook niet als het gaat om een
statutaire taakverdeling.
Het bestuur is verantwoordelijk voor de uitoefening van zijn taak en is binnen de door de wet en statuten
getrokken grenzen van zijn bevoegdheid autonoom. Binnen de grenzen van zijn bevoegdheid, hoeft het
bestuur geen instructies op te volgen van andere organen (Forumbank arrest). Hoewel de algemene
vergadering het bestuur geen bindende instructies kan geven ten aanzien van aangelegenheden die tot de
bevoegdheid van het bestuur behoren, kan de algemene vergadering wel, indien het bestuur het door de algemene
vergadering voorgestane beleid niet wil volgen, de door haar benoemde bestuurders te allen tijde ontslaan. De
statuten kunnen wel bepalen dat de algemene vergadering instructies kan verlenen met betrekking tot het beleid
(ook concrete instructies). Het bestuur is in beginsel gehouden de instructies op te volgen, behoudens voor zover
zij strijdig zouden zijn met het belang van de vereniging. Het bestuur moet zich bij zijn taakvervulling richten
naar het belang van de rechtspersoon (art. 2:44/291 lid 3 resp. 47/292a lid 2 BW).
2
,De bestuurstaak kan statutair ook over groepen bestuurders worden verdeeld (art. 2:9 lid 2 BW). Het dagelijks
bestuur wordt dan bij de statuten met een bepaald deel van de bestuurstaak belast; de resterende bestuurstaak
blijft voorbehouden aan het algemeen bestuur. Afhankelijk van de taakverdeling kan een dergelijk model worden
uitgelegd als een one-tiermodel (art. 2:44a/291a BW).
Relatie rechtspersoon-bestuurder
De organisatorische betrekking tussen rechtspersoon enerzijds en bestuurder anderzijds, ontstaat door benoeming
en aanvaarding van die benoeming. Deze betrekking wordt beheerst door Boek 2 B en deze relatie kan worden
aangeduid als een overeenkomst van eigen aard.
In de relatie tussen bestuurder en rechtspersoon kan een onderscheid worden gemaakt tussen de
organisatierechtelijke betrekking en een mogelijke andere contractuele verhouding (de
arbeidsovereenkomst). Uit art. 2:37 lid 6 BW tweede zin en art. 2:298a lid 1 BW volgt dat bij ontslag van
een bestuurder en commissaris een veroordeling tot herstel van de dienstbetrekking niet kan worden
uitgesproken.
De organisatierechtelijke betrekking komt tot stand door een besluit van het orgaan dat bevoegd is tot benoeming
van de bestuurder en de aanvaarding van de benoeming. Derden mogen afgaan op hetgeen is ingeschreven in het
handelsregister. Is een persoon als bestuurder ingeschreven zonder hij tot bestuurder is benoemd en deze
persoon heeft als vertegenwoordiger rechtshandelingen verricht dan kan op zijn onbevoegdheid jegens derden
geen beroep worden gedaan. Ook een handelingsonbekwame kan worden benoemd tot bestuurder.
Benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders
Vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij
De benoeming van bestuurders wordt in art. 2:37 BW geregeld voor de vereniging, maar geldt door art. 2:53a
BW ook voor de coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij.
Benoeming van bestuurders
Bestuurders van de vereniging worden, in beginsel, benoemd door de algemene vergadering of zo de statuten
hierin voorzien, de ledenraad. Uit art. 2:37 BW volgen een aantal voorschriften. De bestuurders worden uit de
leden benoemd, tenzij de statuten bepalen dat bestuurders ook buiten de leden kunnen worden benoemd. De wet
voorziet niet in een bepaling over het aantal bestuursleden. Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter, een
secretaris en een penningmeester aan, tenzij de statuten anders bepalen (art. 2:37 lid 7 BW).
Het benoemingsbesluit wordt in beginsel bij gewone meerderheid genomen. Statutair kan worden bepaald dat
een meerderheids- en of quorumeis als vereiste geld. Indien de benoeming niet door de algemene vergadering
geschiedt dan geldt dat ieder lid middellijk of onmiddellijk aan de stemming over de benoeming van bestuurders
moet kunnen deelnemen (art. 2:37 lid 2 BW).
In art. 2:37 lid 3 BW wordt een uitzondering toegestaan op het uitgangspunt dat de bestuurders dienen te
worden benoemd door leden. Statutair kan worden bepaald dat een zeker aantal bestuurders – mits minder dan de
helft – door andere personen worden benoemd. Uit de statutaire regeling moet blijken aan wie het
benoemingsrecht toekomt en op hoeveel bestuurders het betrekking heeft.
Ook kan benoeming of verkiezing buiten vergadering plaatsvinden. Wordt een bestuurslid benoemd of gekozen
door leden of afdelingen buiten een vergadering dan geldt dat de leden de mogelijkheid moeten hebben om
kandidaten te stellen.
Schorsing van bestuurders
De schorsing is geregeld in art. 2:37 lid 6 BW. Het orgaan dat benoemd heeft, kan te allen tijde schorsen.
Gebruikelijk is te bepalen dat, als een schorsing niet na een bepaalde termijn door een ontslag is gevolgd, deze
automatisch vervalt. Ontbreekt een soortgelijke regel in de statuten, dan zal in voorkomende gevallen de eisen
3
, van redelijkheid & billijkheid die art. 2:8 BW stelt aan het gedrag van leden en hen die de organen van
rechtspersonen bemannen, zowel jegens elkaar als jegens de rechtspersoon, de oplossing moeten geven. Kent de
vereniging een one-tiermodel dan is het bestuur te alleen tijde bevoegd tot schorsing van een uitvoerende
bestuurder (art. 2:44a lid 3 BW). Indien het toezicht op het bestuur binnen de vereniging statutair in handen
gelegd van een raad van commissarissen dan is de raad te allen tijde bevoegd om de bestuurder te schorsen
(art. 2:47 lid 3 BW). De algemene vergadering is bevoegd om de schorsing op te heffen dan wel – indien de
bestuurder door haar is benoemd – de bestuurder te ontslaan.
Ontslag van bestuurders
Ingevolge art. 2:37 lid 6 BW berust de bevoegdheid tot het ontslaan van een bestuurder bij het orgaan dat die
bestuurder heeft benoemd. Het benoemend orgaan, in de grondvorm van de vereniging dus: de algemene
vergadering voor wat betreft ten minste de meerderheid van de bestuurders, heeft de bevoegdheid tot ontslag als
een in hoge mate discretionaire macht: van wanprestatie of onbehoorlijk bestuur etc. behoeft geen sprake te
zijn. Het in hoge mate discretionaire karakter van de ontslagbevoegdheid maakt dat een ontslagbesluit slechts in
uitzonderlijke gevallen aantastbaar zal zijn op grond van de regels van redelijkheid & billijkheid.
Benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders bij de stichting
De wet bevat geen andere bepaling dan dat de statuten de wijze van benoeming en ontslag dienen te regelen (art.
2:286 lid 4 sub c BW). De oprichter is vrij een hem passende structuur te scheppen.
Benoeming van bestuurders
De benoeming van bestuurders geschiedt veelal de eerste maal door de oprichter en vervolgens, tijdens het
bestaan van de stichting, door coöptatie. De bevoegdheid tot benoeming van bestuurders kan statutair ook zijn
opgedragen aan een of meer rechtspersonen die al dan niet in de statuten worden aangeduid of ingevolge de
statuten dienen te worden benoemd als orgaan van de stichting. Dit levert volgens lid 2 van art. 2:285 BW geen
strijd op met het ledenverbod. In art. 2:229 BW wordt de rechtbank de bevoegdheid toegekend op verzoek van
iedere belanghebbende of op vordering van het OM in vacatures te voorzien, indien deze niet overeenkomstig de
statuten worden vervuld.
Benoeming van bestuurders bij grote ondernemende stichtingen
Bij de benoeming van bestuurders bij een stichting moet in bepaalde gevallen rekening worden gehouden met de
art. 2:297a BW. Art. 2:297a BW kent een limiteringsregeling van het aantal commissariaten van bestuurders
bij grote ondernemende stichtingen. Deze artikelen zijn van toepassing op stichtingen die bij of krachtens de
wet verplicht zijn een financiële verantwoording op te stellen die gelijk of gelijkwaardig is aan een
jaarrekening als bedoeld in Titel 9 BW en die niet kwalificeren als een kleine of middelgrote rechtspersoon als
bedoeld in art. 2:397 BW.
Toepasselijkheid van art. 2:297a brengt een beperking mee ten aanzien van de personen die tot bestuurder
kunnen worden benoemd. Een bestuursfunctie wordt onverenigbaar geacht met meer dan twee commissariaten –
waarmee wordt gelijkgesteld de positie van niet-uitvoerend bestuurder in een one-tierboard (sub a) dan wel met
één voorzitterschap van een commissariaat – waarmee wordt gelijkgesteld het voorzitterschap van een one-
tierboard (sub b), indien deze functies worden vervuld bij rechtspersonen als bedoeld in lid 3 sub c van dit
artikel.
Voor de toepassing van art. 2:297a lid 3 sub a BW wordt met een commissaris gelijkgesteld de persoon die lid
is van een toezichthoudend orgaan dat bij of krachtens de statuten van een rechtspersoon is ingesteld. Hierbij telt
echter de benoeming bij verschillende rechtspersonen die met elkaar in een groep zijn verbonden als één
onderneming. Met rechtspersoon wordt in dit verband bedoeld de NV/SE, BV en stichting die aan het
jaarrekeningenrecht is onderworpen en niet kwalificeert als kleine of middelgrote onderneming in de zin van art.
2:397 BW.
4