100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Inkomstenbelasting Niet-Winst €6,44
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Inkomstenbelasting Niet-Winst

10 beoordelingen
 2594 keer bekeken  76 keer verkocht

Samenvatting voor het vak IB Niet-Winst van de Master Fiscaal Recht

Voorbeeld 6 van de 53  pagina's

  • 13 december 2013
  • 53
  • 2013/2014
  • Samenvatting
Alle documenten voor dit vak (1)

10  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: john93 • 6 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: twaniej1992 • 6 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: 512682 • 7 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: lcy • 7 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: kayschoelink • 8 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: RobinHuisman95 • 7 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: OK1994 • 7 jaar geleden

Bekijk meer beoordelingen  
avatar-seller
Mcoppen
Week 1: Structuur IB, bronnensystematiek en eigen woning
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

1.2 Partnerregeling
Op grond van artikel 5a AWR gelden als partners: gehuwden, geregistreerde partners en
samenwonenden met een notarieel samenlevingscontract die in de GBA staan ingeschreven op
hetzelfde woonadres. Zijn de partners van tafel en bed gescheiden dan worden zij niet als partners
aangemerkt.

In artikel 1.2 IB is een aanvulling op het partnerbegrip opgenomen zoals benoemd in 5a AWR. Zie
artikel 1.2 IB voor onder welke bepalingen iemand mede als partner wordt verstaan.

Pleegkinderen zijn gelijkgesteld met eigen kinderen omdat dit anders tot een ongelijke behandeling
van pleegkinderen zou leiden (1.4 IB)

Hoofdstuk 2: Het raamwerk

2.2 Subjectieve belastingplicht
Belastingplichtigen zijn te onderscheiden in binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen (2.1
IB). Voor dit onderscheid is de (feitelijke) woonplaats beslissend; deze wordt bepaald aan de hand
van de omstandigheden (4 AWR).

Het is van belang onderscheid te maken tussen de beide categorieën vanwege:
1. De omvang van het heffingsobject  De binnenlands belastingplichtige wordt voor het
wereldinkomen in de heffing betrokken, terwijl buitenlandse belastingplichtige alleen belast
kunnen worden voor het inkomen afkomstig uit NL
2. Het feit dat buitenlands belastingplichtige in beginsel geen recht hebben op persoonlijke
aftrekposten
3. Het feit dat ten aanzien van de toepassing van internationale regelingen dat alleen
binnenlands belastingplichtigen een beroep kunnen doen op door NL gesloten verdragen

Artikel 2.2 IB bevat enkele woonplaatsficties die ertoe leiden dat degenen op wie de bepalingen van
toepassing zijn als binnenlands belastingplichtigen kwalificeren. Indien er tussen NL en het land waar
de feitelijke woonplaats zich bevindt een verdrag is overeengekomen, zal op grond van de
woonplaatsbepaling in het verdrag bepaald moeten worden waar men inwoner is.

Artikel 2.2 IB omvat in essentie twee groepen:
1. Degenen die tijdelijk in het buitenland verblijven en van wie het gelet op dat korte verblijf
(maximaal 1 jaar) onduidelijk kan zijn of zij nog in NL wonen, worden geacht hier te zijn
blijven wonen (lid 1). Achtergrond van deze fictie is om voor de periode van buitenlands
verblijf geen oneigenlijk gebruik te maken van de fiscale regelgeving, bijvoorbeeld wanneer
in een laag belast land een omvangrijke bate wordt genoten. In feite draait de maatregel om
potentieel oneigenlijk gebruik tegen te gaan.
2. Publiekrechtelijke werknemers met Nederlandse nationaliteit die behoren tot de
diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging (2.2 lid 2a IB)

In NL wonende buitenlandse diplomaten en volkenrechtelijke vertegenwoordigers zijn voor de
daarmee gemoeide inkomsten vrijgesteld van heffing (39 AWR).

2.3 Keuzerechten
Artikel 2.5 IB voorziet in de mogelijkheid dat buitenlands belastingplichtigen opteren dat de regels
van binnenland belastingplichtigen op hen van toepassing zijn, terwijl artikel 2.6 IB juist


1

,bewerkstelligt dat naar NL uitgezonden werknemers worden behandeld alsof zij buitenlands
belastingplichtigen zijn.

Fictieve binnenlandse belastingplicht (2.5 IB)
Artikel 2.5 IB houdt dus in dat buitenlandse belastingplichtigen kunnen opteren voor belastingheffing
als ware zij binnenlands belastingplichtigen zijn ongeacht de omvang van het in NL genoten
inkomen. De optanten worden niet aangemerkt als buitenlands belastingplichtige en ook niet als
inwoner. Zij kunnen dan ook geen beroep doen op de door NL gesloten belastingverdragen.

De binnenlands belastingplichtige die niet het gehele jaar in NL woont kan eveneens opteren voor de
regels van binnenlands belastingplichtige voor de rest van het jaar. Voordeel hiervan is dat bepaalde
aftrekposten te gelde kunnen worden gemaakt die in het woonland niet kunnen worden verzilverd
en hij komt in aanmerking voor de heffingskorting. Persoonsgebonden aftrek en de negatieve
inkomsten uit gemeenschappelijke inkomensbestanddelen blijven buiten aanmerking voor zover
deze bij de belastingheffing van de partner in de woonstaat in aanmerking kunnen worden genomen.

Lid 2 van artikel 2.5 IB sluit een aantal bepalingen van het keuzerecht uit. Het doel van lid 2 is te
voorkomen dat de heffing over inkomens of vermogensbestanddelen bij emigratie kan worden
ontgaan door te kiezen voor binnenlandse belastingplicht, terwijl de bestanddelen naar het
buitenland zijn overgebracht.

Fictieve buitenlandse belastingplicht (2.6 IB
Het keuzerecht in artikel 2.6 voorziet erin dat een inwoner van NL op wie de regeling uit 31a lid 2 LB
van toepassing is, kan worden aangemerkt als (fictief) buitenlandse belastingplichtige. Zij worden
dan slechts belast ter zake van de inkomsten die onder hoofdstuk 7 vallen.

Deze toepassing is ook aan de orde in het geval dat een naar NL uitgezonden werknemer tijdelijk in
een ander land werkzaam is, dat kwalificeert voor de 30% regeling (30% van loon wordt belastingvrij
verstrekt) voor uitgezonden werknemers. Zij wonen in NL en zijn binnenlands belastingplichtig.
Echter kunnen zij opteren als fictief buitenlands belastingplichtige te worden aangemerkt; zij
kunnen dan alleen belast worden voor de NL inkomsten.

2.4 Verschuldigde belasting
De uiteindelijk verschuldigde inkomstenbelasting bestaat uit de belasting verschuldigd in box I,II, III
samen (2.7 lid 1 IB); de heffingskorting geldt alleen voor binnenlandse belastingplichtigen en
degenen die als buitenlands belastingplichtigen opteren voor toepassing van artikel 2.5 IB.

Conserverende aanslagen
Met invoering van de Wet IB 2001 zijn de conserverende aanslagen toegenomen. Deze aanslagen zijn
er op gericht de fiscale claim in een aantal situaties veilig te stelen, met name in
grensoverschrijdende gevallen. In artikel 2.8 lid 2 staat opgesomd om welke conserverende
inkomsten het gaat.

Tariefstructuur
Box III kent geen verliescompensatieregels omdat de rendementsgrondslag niet lager dan nihil kan
zijn. Vanwege het analytische karakter van Wet IB 2001 worden inkomsten alleen in de ‘eigen’ box
belast  uitzondering: verliezen uit AB die binnen box II niet meer verrekend kunnen worden omdat
er geen sprake meer is van een AB. Dergelijke verliezen worden als belastingkorting in box I in
aanmerking genomen, tegen het tarief van box II.

2.5 Verzamelinkomen
Het verzamelinkomen is het gezamenlijke bedrag van het inkomen uit box I, II en III (2.18 IB).


2

,2.6 Rangorderegeling
In artikel 2.14 IB is de zogenoemde rangorderegeling opgenomen. Uitgangspunt is dat een voordeel
in beginsel uitsluitend op grond van het als eerste opgenomen wetsonderdeel waaronder het kan
worden gerangschikt in de heffing wordt betrokken. Verder brengt de rangorderegeling met zich
mee dat als een bestanddeel van heffing is vrijgesteld, dit voordeel ook niet meer op grond van een
later in de wet opgenomen bepaling in de heffing kan worden betrokken.

De rangorderegeling geldt niet alleen voor de inkomsten maar ook voor de vermogensbestanddelen
(2.14 lid 2 IB). Uitgangspunt is dat een vermogensbestanddeel dat inkomen genereert dat in box I of
box II moet worden belast, niet (meer) in de grondslag van het forfaitaire rendement wordt
begrepen. Een vermogensbestanddeel dat tot het ondernemingsvermogen behoort, valt buiten de
forfaitaire rendementsheffing, evenals AB-aandelen. Hiermee wordt een dubbele heffing
voorkomen.

Op de rangorderegeling bestaan een aantal uitzonderingen (2.14 lid 3 IB):
1. Schulden waarvan de renteaftrek in box I of box II is uitgesloten: voor sommige schulden is
geen renteaftrek mogelijk, bijvoorbeeld de hypotheekrenteaftrek die samenhangt met de
financiering van eigen woning en feitelijk niet wordt betaald, maar bijgeschreven wordt bij
de hoofdsom. Omdat er met schulden rekening wordt gehouden, worden zij verschoven naar
box III

2. Tijdelijke overheveling van vermogensbestanddelen: Forfaitaire rendementsheffing wordt
berekend over het vermogen aan het begin van het kalenderjaar. Dit zou makkelijk te
ontlopen zijn door vlak voor peildatum vermogensbestanddelen tussen boxen te schuiven.
Om dit tegen te gaan is bepaald dat vermogensbestanddelen die niet langer dan drie
aaneengesloten maanden zijn toe te rekenen aan het verwerven inkomen uit box I of box II,
tevens tot de grondslag van het forfaitaire rendement worden gerekend.
Vermogensbestanddelen die rond de peildatum langer dan drie maanden, maar ten hoogste
zes maanden of korter, uit box III zijn geweest, worden in beginsel ook in aanmerking
genomen bij de berekening van de rendementsgrondslag (2.14 lid 3c IB)

3. Overbedelingsschulden: overbedelingsschulden die voortvloeien uit het wettelijke erfrecht
worden in zijn geheel tot de grondslag van box III gerekend. Vervolgens worden deze
vorderingen en schulden voor de forfaitaire rendementsheffing niet tot de grondslag van de
forfaitaire rendementsheffing gerekend (5.4)

Bij de berekening van het belastbare inkomen in box I, box II als box III wordt rekening gehouden met
de persoonsgebonden aftrek als bedoeld in artikel 6.1 IB. De persoonsgebonden aftrek komt eerst
ten laste van box I, daarna van box III en vervolgens box II (6.2 IB). Mocht er daarna nog een bedrag
resteren, dan vindt in het daaropvolgende jaar op dezelfde wijze een verrekening plaats.

2.8 Toerekening over personen

Partners
De regels inzake de toerekening van inkomsten over personen zijn opgenomen in 2.15-2.17 IB.
Uitgangspunt is dat de belastingheffing zoveel mogelijk is geïndividualiseerd. Dit betekent dat de
inkomsten in de regel worden belast bij de partner die de inkomsten geniet. Onder Wet IB 2001 is
echter geen volledig geïndividualiseerd systeem bereikt. Enerzijds omdat daarmee de fiscale druk bij
tweeverdienende partners relatief gunstig afsteekt t.o.v. twee partners waarbij er slechts een
verdienend is. Anderzijds is in het huidige tijdsbestek van individualisering een systeem waarbij alle
inkomsten van partners samen genomen worden maatschappelijk moeilijk aanvaardbaar.



3

,Uiteindelijk is gekozen voor een systeem dat deels bestaat uit een geïndividualiseerde heffing en
deels uit een toerekening die aan de partners wordt overgelaten. De hoofdregel is verwoord in 2.17
lid 1 IB: heffing vindt plaats bij wie de inkomsten genoten worden. Vervolgens wordt een aantal
inkomens en vermogensbestanddelen aangeduid als gemeenschappelijk. Ten aanzien van deze
bestanddelen zijn de partners geheel vrij wie en in welke mate deze in aanmerking worden
genomen, mits 100% ervan bij de gezamenlijk partners in aanmerking worden genomen. Anders
wordt voor ieder de helft toegerekend (2.17 lid 3 IB). Het voorafgaande geldt ook voor bepaalde
aftrekposten.

Partners zijn dus per inkomsten, vermogensbestanddeel of aftrekpost vrij in de bepaling van de
verdeling over beide partners van de gemeenschappelijke bestanddelen. Als er sprake is van
voljaarspartnerschap worden tot gemeenschappelijke inkomsten, vermogensbestanddelen en
aftrekbare uitgaven worden gerekend (2.17 lid 5 IB):
- Belastbare inkomen uit eigen woning; mag geen splitsing tussen inkomsten enerzijds en
uitgaven anderzijds, de keuze betreft de saldopost
- Inkomen uit AB voor vermindering met persoonsgebonden aftrek
- Vermogensbestanddelen behorend tot box III
- Alle uitgaven behoren tot de persoonsgebonden aftrek

Minderjarige kinderen
Ingevolge 2.15 IB is bij toerekening van inkomensbestanddelen van minderjarige kinderen het
uitgangspunt dat de inkomensbestanddelen waarbij niet de arbeid van het kind voorop staat,
worden toegerekend aan de gezaghebbende ouder.

2.9 Verliesverrekening
In beginsel kan geen verliesverrekening tussen boxen plaatsevinden. Wel kan, als er geen AB meer is,
een verlies uit box II worden verrekend met de inkomstenbelasting uit box I. Verder kunnen de
inkomsten in box III nooit negatief worden.

Verlies uit werk en woning wordt verrekend met de inkomens uit werk en woning van de drie
voorafgaande en negen volgende jaren (3:150 IB). De verrekening vindt plaats in de volgorde waarin
de verliezen zijn ontstaan en de inkomens zijn genoten. Een verlies uit AB is verrekenbaar met het
inkomen uit AB van het voorafgaande jaar en de opvolgende negen jaren (4.49 IB).

3.6 Eigen woning
Aan bezit van eigen woning worden twee kenmerken toegekend:
- Consumptief element: net als het huren van een woning voor eigen gebruik ligt ook het bezit
van een woning in de consumptieve sfeer
- Inkomstenelement: wordt geen verschil gemaakt tussen het investeren in een onroerende
zaak die men voor eigen (woon)gebruik aanwendt, dan wel voor een ander. Het komt er dus
op neer dat de wetgever ervan uitgaat dat een onroerende zaak per definitie een (fiscale)
bron van inkomen is en inkomen genereert.

Er is echter geen daadwerkelijke fysieke stroom van opbrengsten, en daardoor is besloten het
voordeel van een eigen woning op forfaitaire wijze in de heffing te betrekken. Dit heeft geleid tot de
invoering van het eigenwoningforfait.

De eigen woning kent op twee punten een specifieke fiscale behandeling:
1. Het in aanmerking nemen van een gemaximeerd eigenwoningforfait dat afhankelijk is van de
waarde van de woning. Eventuele andere opbrengst wordt niet belast.
2. Het in aanmerking nemen van de kosten als aftrekpost op het forfait; in het bijzonder gaat
het om de hypotheekrente


4

,In 3:110 IB is bepaald dat de inkomsten uit eigen woning bestaan uit het eigenwoningforfait (3:112
IB) verminderd met de aftrekbare kosten (3:120-3:123 IB). Hierbij kan de aftrek van
financieringskosten beperkt zijn als gevolg van de bijleenregeling (3:119aa-3:119b IB) of het
aflossingsvereiste (3:119a).

3.6.2 Het begrip eigen woning
Onder een eigen woning wordt verstaan (3:111 lid 1 IB): een gebouw, een duurzaam aan een plaats
gebonden schip of woonwagen die de belastingplichtige of personen die tot zijn huishouden behoren
anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat. De woning moet dus bestemd zijn voor
duurzaam eigen gebruik. Door het tijdelijk ter beschikking stellen van de eigen woning aan derden,
verliest het niet het karakter van hoofdverblijf (3:117 lid 7 IB).

Een eigen woning die de belastingplichtige toebehoort, maar die si gebouwd op grond die in erfpacht
is uitgegeven, valt onder de eigenwoningregeling. Een woning die krachtens een recht van opstal
eigendom van de belastingplichtige is, komt eveneens in aanmerking voor de eigenwoningregeling.

Of de woning eigendom is van de ene dan wel van de andere partner speelt geen rol bij de
beoordeling of de eigenwoningregeling van toepassing is. Is de woning eigendom van de ene partner
en de op de woning gevestigde hypothecaire geldlening tot het vermogen van de ander, dan komt de
rente gewoon in aftrek. Het gaat dus om de voordelen en kosten die beide partners gezamenlijk
aangaan. Het voorgaande geldt echter niet indien de partners geen fiscaal gekwalificeerde partners
zijn.

3.6.3 Fictieve eigen woning
Wetgever heeft er voor gekozen om in een aantal gevallen de eigenwoningregeling toch toe te
passen, hoewel op basis van 3:111 lid 1 IB geen sprake is van eigen woning. Deze situaties zijn
geregeld in artikel 3:111 leden2-6, en worden hieronder besproken.

Tijdelijke overbrugging bij aan en verkoop eigen woning
Artikel 3:111 lid 2 en 3 bevat een voorziening die beoogt aftrek van hypotheekrente mogelijk te
maken als bij verhuizing de verkoop van de oude en de aankoop van de nieuwe woning niet precies
op elkaar aansluiten. De voorziening houdt in dat de oude en nieuwe woning gedurende maximaal
drie jaren toch als eigen woning wordt aangemerkt. Een oude woning wordt nog als eigen woning
aangemerkt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan
- De woning heeft de belastingplichtige in het kalenderjaar of in een van de voorafgaande
twee jaar als eigen ter beschikking gestaan
- De woning staat sindsdien leeg
- De woning is bestemd voor verkoop

Onder een nieuwe woning wordt mede verstaan een nog te betrekken woning. Deze woning dient
leeg te staan of in aanbouw te zijn en geen andere bestemming te hebben dan om in het
kalenderjaar of de daaropvolgende twee jaren als eigen woning te dienen.

Uitzending van personeel
In artikel 3:111 lid 6 IB is de mogelijkheid opgenomen om de woning te laten kwalificeren als eigen
woning gedurende de periode dat een werknemer naar het buitenland is uitgezonden. Een woning
die ten minste een jaar als eigen woning ter beschikking heeft gestaan kan worden aangemerkt als
eigen woning als:
- De woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld
- De belastingplichtige met zijn partner niet met betrekking tot een andere woning belastbare
inkomsten uit eigen woning geniet



5

, Echtscheiding
Bij echtscheiding is meestal enige tijd gelegen tussen het materiële moment van scheiding en
formele afwikkeling. Om die periode te overbruggen is een voorziening opgenomen in artikel 3:111
lid 4 IB. Op grond van dit artikel behoudt een woning nog maximaal twee jaar de status van eigen
woning.

3.6.4 Eigenwoningschuld
De aankoop of verbouwing van de eigen woning is doorgaans gefinancierd met een lening. De renten
en kosten van die lening komen op grond van artikel 3:120 lid 1 IB voor aftrek in aanmerking als
sprake is van een eigenwoningschuld. 3:119a lid 1 IB stelt de volgende eisen om te kwalificeren als
eigenwoningschuld:
- Lening is aangegaan in verband met een eigen woning
- De verplichting in maximaal 360 maanden ten minste volgens een annuïtair aflossingsschema
volledig wordt afgelost (aflossingsplicht)
- De aflossingsverplichting wordt daadwerkelijk nagekomen (aflossingseis)
- Als geleend wordt bij een niet-bancaire instelling moet periodiek informatie over de lening
worden verstrekt aan de Belastingdienst

Als aan een of meer van deze eisen niet wordt voldaan is er geen sprake van eigenwoningschuld en is
de rente op die schuld niet aftrekbaar. Daarbij is van belang dat de voorwaarden per lening deel
moeten worden getoetst. Omvang van eigenwoningschuld wordt ook door andere factoren bepaald:
- Beperking tot de werkelijke werverings, onderhouds en verbeteringskosten
- De hoogte van de eigenwoningschuld wordt beperkt door een eventuele
eigenwoningreserve (3:119a lid 3 onderdeel 1 IB)

Tot slot staan in artikel 5 van artikel 3:119a IB nog een aantal schulden die niet tot de
eigenwoningschuld behoren. De bovengenoemde correcties resulteert in een eigenwoningschuld die
aanmerkelijk lager kan zijn dan de feitelijke schuld die de belastingplichtige in verband met de
woning heeft gesloten.

Lening aangegaan in verband met een eigen woning
Als schulden die zijn aangegaan in verband met een eigen woning worden aangemerkt (3:119a lid 2):
- Schulden ter verwerving van de woning
- Schulden ter verbetering of onderhoud van de woning
- Schulden ter betaling van de kosten van geldlening
Cruciaal hierbij is dat desbetreffende schuld kan worden toegerekend aan de eigen woning.

Aflossingsplicht en aflossingseis
Aflossingsplicht: contractueel is vastgelegd dat de lening in maximaal 360 maanden ten minste
volgens een annuïtair aflossingsschema volledig moet worden afgelost (3:119a lid 1b IB).
Aflossingseis: genoemde aflossingsplicht wordt daadwerkelijk nageleefd (3:110a lid 1c IB).
Als niet aan de aflossingseis wordt voldaan valt de lening volledig en permanent in box III.

3.6.5 Voordelen uit eigen woning
Eigenwoningforfait
Het voordeel uit eigen woning wordt op forfaitaire wijze bepaald en is afhankelijk van de
eigenwoningwaarde (3:112 IB). Eigenwoningpercentage bedraagt in principe 0.60%, alleen voor
goedkopere woningen (tot €75.000) geldt een lager percentage.

Bewonen twee of meer personen die geen partners zijn een woning die voor hen allebei als eigen
woning geldt, dan is voor ieder van hun de eigenwoningregeling van toepassing. Hierbij is de mate
van gerechtigdheid en niet het feitelijke gebruik doorslaggevend (3:115 IB).


6

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Mcoppen. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,44. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 56326 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€6,44  76x  verkocht
  • (10)
In winkelwagen
Toegevoegd