Les 1
Leerdoelen
De student:
1. Heeft kennis van de algemene psychiatrie zoals staat beschreven in Clijsen e.a
hoofdstuk 1 & 2 van leerboek psychiatrie en kan ervaringen, voorkennis venoemen
over psychiatrie binnen de werkles.
2. Verzamelt informatie over het algemeen psychisch functioneren van een zorgvrager
en kan hierbij de verschillende domeinen benoemen voor observatie.
3. Heeft kennis van het psychiatrisch onderzoek volgens Hengelveld en weet deze toe te
passen binnen casuïstiek in de werkles.
4. Is in staat het ontstaan van afwijkend gedrag te verklaren vanuit het bio psychosociaal
model en kan dit vertalen naar het stress – kwetsbaarheidsmodel. Hierdoor kan de
student het ontstaan en voortduren van afhankelijk gedrag verklaren.
5. Kent het verschil tussen classificeren (DSM) en diagnosticeren. De student kan
aangeven wat DSM classificatie is en wat het doel is van de DSM en wat de voor- en
nadelen van de DSM zijn.
6. Heeft kennis van ontwikkelingspsychologie volgens literatuur.
Uitwerking leerdoelen
Leerdoel 2: verzamelt informatie over het algemeen psychisch functioneren van een
zorgvrager en kan hierbij de verschillende domeinen benoemen voor observatie.
3 domeinen voor observatie van het psychisch functioneren:
Cognitieve functies - Denkprocessen
- Intellectuele functies
- Bewustzijn, aandacht en concentratie
- Oriëntatie en decorumbesef = lichaamsbesef
- Waarneming en herkenning
Affectieve functies - Emoties en gevoelens
- Stemming: eufoor = vrolijk & dysfoor = somber
- Expressie
- Somatische equivalenten: spierspanning, kortademig,
transpireren, blozen
- Pseudoneurologisch: OLK (onverklaarbare lichamelijke
klachten) & PNEA (psychologische niet epileptische
aanvallen)
Conatieve functies - Psychomotorisch: tics, katatonie, tremoren
- Mimiek en gestiek: gebaren
- Spraak: vocale tics, mutisme, echolalie
- Persoonlijkheidstrekken (A: vreemd, B: dramatisch, C:
angstig)
- Ontremd, dwangmatig of impulsief gedrag
- Coping
Leerdoel 3: heeft kennis van het psychiatrisch onderzoek volgens Hengelveld en weet deze
toe te passen binnen casuïstiek in de werkles.
,Bij psychiatrisch onderzoek gaat het om het verzamelen van ervaringen en observaties.
Hoofdgroepen:
- Eerste indrukken uiterlijk, houding, verzorging, ziektebesef/-inzicht, reacties,
manier van contact maken, tijdsbesef, etc.
- Cognitieve functies: denkvermogen
- Affectieve functies: gevoelsleven
- Conatieve functies: motivatie/wilskracht
- Persoonlijkheid
Soorten anamnese:
- Speciële anamnese = in gesprek met de cliënt; vragen naar ervaringen, denkbeelden
en gevoelens.
- Hetero anamnese = in gesprek met familie en naasten; samenstelling in kaart
brengen, verhoudingen en ziektes in familie.
- Biografische anamnese = levensgeschiedenis en zelfbeschrijving.
Leerdoel 4: is in staat het ontstaan van afwijkend gedrag te verklaren vanuit het bio
psychosociaal model en kan dit vertalen naar het stress – kwetsbaarheidsmodel. Hierdoor
kan de student het ontstaan en voortduren van afhankelijk gedrag verklaren.
Bio psychosociaal model: hierin wordt er gekeken
naar 3 factoren die invloed hebben op het ontstaan
van afwijkend gedrag. Het menselijk functioneren
wordt in kaart gebracht.
Bio Geslacht, aanleg, erfelijkheid,
lichaam, cognitie, leeftijd, alcohol,
drugs, medicatie, conditie, voeding.
Psycho Persoonlijkheid, stress, karakter,
gedrag, emoties, coping,
overtuigingen.
Sociaal Omgeving, werk, sport, vrienden,
cultuur, wonen.
Stress-kwetsbaarheidsmodel: hierin wordt
de relatie tussen stress en kwetsbaarheid in
kaart gebracht en welk effect dit heeft op
het ontstaan van pathologie.
- Erg kwetsbaar – weinig stress kan
snel omslaan in pathologie
- Niet kwetsbaar – goed tegen stress
kunnen, minder sneller omslag in
pathologie
Stressoren = factoren die stress vergroten
en ook de kwetsbaarheid.
,Protectieve factoren = factoren die beschermen tegen stress.
Draagkracht = mogelijkheden om goed met stress om te gaan. Veel draagkracht = lage
kwetsbaarheid.
Draaglast = factoren die stress veroorzaken. Is de draaglast hoger dan de draagkracht, heb je
een hoge kwetsbaarheid.
Leerdoel 5: kent het verschil tussen classificeren (DSM) en diagnosticeren. De student kan
aangeven wat DSM classificatie is en wat het doel is van de DSM en wat de voor- en
nadelen van de DSM zijn.
Classificeren Diagnosticeren
Het onderbrengen van een individuele Het zoveel mogelijk doorgronden van de
patiënt bij een groep op basis van een aard en het ontstaan van de psychische
aantal gedeelde kenmerken, waarbij men stoornis waar een individuele patiënt aan
afziet van de relatief unieke, niet-gedeelde lijdt, waarbij men zo veel mogelijk
kenmerken. kenmerken van iemands totale persoon in
heden en verleden betrekt; men probeert
als het ware inzicht te krijgen in de aard en
de ontwikkeling van iemand individuele
psychosociale profiel.
DSM-5: huidige classificatiesysteem voor psychiatrische stoornissen. Hierin zijn de
stoornissen omschreven met bijbehorende kenmerken. Het geeft een suggestie voor
behandeling.
Voordelen Nadelen
- Geeft een duidelijk label aan een - Labels kunnen fout vallen in de
stoornis maatschappij (bv; sollicitaties)
- Betrouwbaar systeem - Per cultuur kan iets normaal of niet
- Aanknopingspunten met normaal zijn
wetenschappelijk onderzoek - Hokjes
- Regelmatige herziening en
verbetering
Leerdoel 6: heeft kennis van ontwikkelingspsychologie volgens literatuur.
Ontwikkelingspsychologie: is de wetenschappelijke studie van hoe mensen groeien en
ontwikkelen vanaf de geboorte gedurende hun hele leven.
- Problemen vroeg in de ontwikkeling kunnen op latere leeftijd voor klachten zorgen
Thema’s ontwikkelingspsychologie:
Identiteit Wat uniek of eigen is aan iets of iemand, persoonlijkheid
Zelfbeeld Hoe iemand naar zichzelf kijkt
Schaamte Psychosociale emotie ten aanzien van het afwijken van de
eigen normen
Autonomie Zelf keuzes kunnen maken op basis van persoonlijke
waarden en normen
, Prestatiemotivatie: Motivatie om een doel te bereiken
- Intrinsieke - Motivatie vanuit jezelf
motivatie - Iets wat van buitenaf wordt opgelegd
- Extrinsieke - Jezelf de schuld geven van falen of slagen
motivatie - Buitenaf de schuld geven van falen of slagen
- Interne attributie
- Externe attributie
Moraliteit Onderscheiden van goed en slecht
Piramide van Maslow: 5 basisbehoeften van
de mens gerangschikt.
- Onderaan meeste behoeften, als
hieraan wordt voldaan hogere
behoeften.
8 ontwikkelingsfasen van Erikson: cognitieve
ontwikkeling van het kind. Alle fasen moeten
goed doorlopen worden voor een goede ontwikkeling.
Fase Leeftijd Taak
Zuigelingen fase 0 – 18 maanden Vertrouwen versus
fundamenteel wantrouwen
Peuter fase 18 maanden – 3 jaar Autonomie versus schaamte
en twijfel
Kleuter fase 3 – 6 jaar Initiatief versus schuldgevoel
Basisschool fase 6 – 12 jaar Vlijt versus
minderwaardigheid
Adolescentie 12 – 18 jaar Identiteit versus
identiteitsverwarring
Vroege volwassene 18 – 35 jaar Intimiteit versus isolement
Middelbare volwassene 35 – 55/65 jaar Generativiteit versus
stagnatie
Late volwassene 55/65 jaar – dood Ergo-integriteit versus
wanhoop
Theorie van Piaget: fasen cognitieve ontwikkeling kind.
Sensomotorische fase - Ontwikkeling zintuigen en motoriek
(1 – 2 jaar) - Onvolledige ontwikkeling objectpermanentie
- Spraakontwikkeling
Preoperationele fase - Verdere spraakontwikkeling
(2 – 7 jaar) - Egocentrisme
- Centratie = denken gericht op 1 dimensie
- Animisme = levenloze dingen zijn levend voor het kind
Concreet - Logica ontwikkelt
operationele fase (7 – - Decentratie = meerdere dimensies combineren