ONDERZOEKSPRACTICUM INLEIDING
ONDERZOEK
THEMA 1
1.1WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
Leerdoelen:
Beschrijven waarom wetenschap wordt beoefend
Beschrijven wat de empirische onderzoekscyclus is en uit welke fasen deze
bestaat
Beschrijven wat dubieuze onderzoekspraktijken zijn.
Wetenschap wordt beoefend om systematisch kennis te vergaren over de realiteit. Dit is
nodig omdat menselijke perceptie en interpretatie vatbaar zijn voor vertekeningen. Door
middel van de wetenschappelijke methode, een systematische benadering van
informatieverzameling en -verwerking, trachten onderzoekers objectieve inzichten te
verkrijgen. Dit stelt hen in staat om uitspraken te doen die gebaseerd zijn op feitelijke
observaties en analyses, en niet op subjectieve ervaringen of vooroordelen.
Empirisch onderzoek = onderzoek waarbij data worden verzameld (bijna al het onderzoek
in de praktijk).
De empirische onderzoekscyclus omvat vijf fasen:
1) Onderzoeksvraag formuleren
2) Studie ontwerpen
3) Data verzamelen
4) Data analyseren
5) Rapporteren
Het doorlopen van de cyclus is iteratief (= herhalend, na de rapportage volgen namelijk
soms nieuwe onderzoeksvragen, & = wordt aangepast op basis van nieuwe inzichten, het
bijstellen van de onderzoeksvraag, het alvast schrijven van de inleiding van de
rapportage).
Dubieuze onderzoekspraktijken zijn verschillende methoden die onderzoekers gebruiken
om gewenste resultaten te verkrijgen, vaak ten koste van objectiviteit en
waarheidsvinding. Dit omvat praktijken zoals het selectief rapporteren van variabelen of
condities, flexibiliteit bij data-analyse en dataverzameling, en het aanpassen van
hypotheses om beter aan te sluiten bij de gevonden resultaten. Deze praktijken
ondermijnen de integriteit van wetenschappelijk onderzoek en kunnen leiden tot
vertekende conclusies. Het belang van preregistratie, waarbij onderzoeksvragen, opzet
en methoden worden vastgelegd voordat data worden verzameld, wordt benadrukt als
een stap om deze praktijken te vermijden en de betrouwbaarheid van onderzoek te
vergroten. Hiermee, samen met full disclosure (volledige openheid over
onderzoeksproces), wordt de kans op publication bias verkleind (= alleen studies
publiceren die effecten laten zien). Tijdens de replicatiecrisis werden 98 onderzoeken
herhaald en werd duidelijk dat een groot deel niet gerepliceerd kon worden = crisis.
,Via de site van OU kun je naar de bibliotheek waar je toegang hebt tot wetenschappelijke
artikelen.
Leg in eigen woorden uit hoe publication bias ertoe kan leiden dat
een deel van het psychologisch en onderwijskundig onderzoek niet
goed repliceerbaar is.
Stel dat een onderzoek bepaalde effecten laat zien en hierna wordt het
onderzoek herhaald en je krijgt geen effecten te zien, dan zorgt publication
bias ervoor dat het tweede onderzoek niet wordt gepubliceerd wat ervoor zorgt
dat men een verkeerde indruk krijgt.
Leg in eigen woorden uit hoe dubieuze onderzoekspraktijken ertoe
kunnen leiden dat een deel van het psychologisch en
onderwijskundig onderzoek niet goed repliceerbaar is.
Dubieuze onderzoekspraktijken zijn onderzoeken waarvan de onderzoeker
(soms onbewust) stuurt naar gewenste uitkomsten, waardoor het vaker deze
uitkomsten krijgt. Als het onderzoek dan opnieuw uitgevoerd wordt zijn de
antwoorden niet hetzelfde omdat de eerste onderzoeker het toen heeft
beïnvloed.
1.2OPERATIONALISATIES
Leerdoelen:
beschrijven wat variabelen zijn en welke functies ze kunnen hebben
beschrijven wat constructen zijn
beschrijven wat het verschil is tussen variabelen en constructen
beschrijven wat operationalisaties zijn
beschrijven wat meetinstrumenten zijn
beschrijven wat manipulaties zijn
beschrijven wat datapunten en -reeksen zijn
uitleggen hoe variabelen, operationalisaties, meetinstrumenten en
manipulaties zich tot elkaar verhouden
uitleggen wat een meetmodel is en hoe deze eruit ziet.
Variabelen = iets dat varieert of zou kunnen variëren. Voorbeeld: onderzoek naar of je
je beter voelt na het eten van cacaobonen = het aantal cacaobonen dat je dagelijks eet is
een variabele.
Het meten van psychologische variabelen is ingewikkelder, want
(1) er bestaat niet een allesomvattende definitie die eenduidig beschrijft wat het wel
is en uitsluit wat het niet is.
(zoals extraversie vergelijken met de definitie van water (vaste moleculen))
(2) er is geen eenheid om de variabele in te meten.
(zoals dat je geen extraversiepunten hebt om het te meten, maar wel aantal
cacaobonen)
,Psychologische constructen = psychologische variabelen waarbij de definitie is afgeleid
vanuit theorie waarbij de definitie specificeert wat wel en niet tot de variabele behoort
(Voorbeeld: extraversie, leervaardigheid, depressie).
Psychologische constructen zijn theoretisch omdat we niet weten of ze ‘echt bestaan’,
zoals bijvoorbeeld een tafel of de zwaartekracht bestaat. Mensen hebben geen
‘extraversie’, ‘impulsiviteit’ of ‘depressie’ in hun hoofd zitten, zoals mensen een
bloeddruk of longinhoud hebben. Toch zijn deze constructen heel bruikbaar. Ze kunnen
namelijk andere variabelen die wel direct observeerbaar zijn voorspellen of beïnvloeden,
zoals het cijfer voor een tentamen, de snelheid van herstel na een zware operatie, of de
prestatie tijdens een sollicitatiegesprek.
Je kunt niet simpelweg vragen aan iemand of ze extravert of leergierig zijn. De meeste
mensen zijn namelijk niet bekend met de exacte definities van psychologische
constructen. Daarnaast hebben mensen beperkte mogelijkheden tot introspectie. Zo kent
iedereen wel voorbeelden van mensen die hun leervaardigheid, sociale vaardigheid of
intelligentie overschatten. Verder zijn psychologische constructen – evenals
psychologische variabelen – niet direct observeerbaar.
Operationalisaties = de vertaling van de definitie van het theoretisch construct naar
een meetinstrument of manipulatie. Voorbeeld: statistiekangst = vragenlijst met 15
stellingen waarbij deelnemers aangeven in hoeverre deze op hen van toepassing waren.
Meetinstrument = een soort operationalisatie. Op consistente wijze een variabele
kwantificeren zonder het construct te beïnvloeden (representeren in een datareeks van
getallen). Het wordt gemeten aan de hand van items (stellingen, uitspraken, taken). De
reactie op de items krijgt een score (datapunt) en die worden opgeteld. Zo’n reeks
datapunten (datareeks) afkomstig van hetzelfde meetinstrument wordt een variabele
genoemd. Dit is een beetje verwarrend: de term ‘variabele’ wordt dus gebruikt voor zowel
een theoretische variabele (zoals leervaardigheid) als voor een reeks datapunten die, als
de operationalisatie goed werkt, indicatief is voor de waarde van die theoretische
variabele.
Voorbeeld: stelling ‘ik hou van feestjes’ (item), antwoord 1 ja heel erg, 2 een beetje, 3
nee niet (antwoord = datapunt)
Manipulatie = een soort operationalisatie. Juist wel het construct willen beïnvloeden om
te kijken of er een causaal verband bestaat.
Voorbeeld: Groep 1 wordt verteld dat je een beloning krijgt als je goed presteert. Groep 2
niet.
Alle operationalisaties resulteren per onderzoekseenheid in een datapunt per variabele.
Binnen elk onderzoek (steekproef) is er dus een datareeks per variabele. Deze
datareeksen representeren de waarden van de bijbehorende variabelen. In elk geval
moet de inhoud van stimuli (= items) van meetinstrumenten of manipulaties kloppen. Dit
gaat bijvoorbeeld over de verwoording van de vragen in een vragenlijst, maar ook
waarover precies vragen worden gesteld.
MANIPULATIE CONSTRUCT
deelnemers vertellen dat ze een beloning krijgen als ze motivatie
goed presteren.
, deelnemers naar een verdrietig filmpje laten kijken. gemoedstoestand (specifiek
negatief affect)
deelnemers een alinea laten schrijven over hun best optimisme
mogelijke zelf.
Meetmodel = het visualiseert hoe een variabele via items of stimuli wordt
geoperationaliseerd (dus hoe een variabele via bv stellingen wordt gemeten). In deze
cursus kijken we naar een reflectief meetmodel. Een item/stimulus is altijd rechthoekig,
een variabele is ovaal
(1) Bij een meetinstrument gaat de pijl van de variabele naar de stimuli, want je meet
de variabele aan de hand van de stimuli.
(2) Bij een manipulatie gaat de pijl van de stimuli naar de variabele, want deze heeft
invloed op de variabele.
1.3BETROUWBAARHEID EN VALIDITEIT
Leerdoelen:
beschrijven wat betrouwbaarheid is
beschrijven wat validiteit is
uitleggen hoe verschillende opvattingen van validiteit zich tot elkaar
verhouden
uitleggen hoe validiteit zich verhoudt tot betrouwbaarheid
beschrijven wat een (niet-) systematische meetfout is
uitleggen hoe een (niet-) systematische meetfout zich verhoudt tot
betrouwbaarheid en validiteit
beschrijven wat het verschil is tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek.
Bij een ideale vertaling zijn de datareeksen sterk indicatief voor hoe mensen scoren op de
psychologische constructen. Jammer genoeg is een perfecte meting onmogelijk en wordt
de imperfectie (= onzuiverheid) van metingen vaak omschreven in termen van
betrouwbaarheid en validiteit.