H1 Inleiding
Hoofdvragen:
- Hoe ontwikkelen we over de levensloop?
- Waarom worden we wie we worden?
Ontwikkelingskundige: onderzoekers en behandelaars die de menselijke levensloop bestuderen.
Twee kerndisciplines:
- Kinderontwikkeling: studie van ontwikkeling tussen geboorte en adolescentie.
- Gerontologie: studie van verouderingsproces bij oudere volwassenen.
Ontwikkelingsleer:
Verschillende perspectieven (domeinen):
- neurofysiologie,
- genetica,
- psychologie.
Verschillende perspectieven (gedrag):
- emotie,
- cognitie,
- sociaal gedrag.
Verschillende perspectieven (omgevingen):
- vrienden & familie,
- school,
- cultuur.
Etc.
Onderzoekt kritische perioden in de levensloop: bijv. wolfskinderen, leren nooit meer volwaardig
taalbegrip, alleen basaal. Zoekt naar individuele verschillen.
Onderzoekt de impact van transities:
- Normatieve transities: die doorgaans iedereen meemaakt, voorspelbaar/typisch.
o Overgang middelbare school, pensioen, kinderen krijgen.
o Tijdstip van transitie kan wel veranderen met tijdsgeest (cohorten).
- Non normatieve transities: die niet iedereen meemaakt, onvoorspelbaar/atypisch.
o Scheiding ouders.
- Plaatst in context: fundamentele markers zoals cohort, socio-economische status (SES),
cultuur en gender die vormen hoe we ons ontwikkelen gedurende de levensloop.
- Ontwikkelingsfases en cohorten bijv.:
o Adolescentie als fase van opstandigheid, experimenteren, uitvinden wie je bent.
Hangt echter sterk af van wanneer/waar je opgroeit.
▪ Bijv. voor leerplicht werd al eerder gewerkt en dus geen experimentele fase.
Adolescentie als tussenfase ontstond o.a. door leerplicht en stijgende
levensverwachting. Verantwoordelijkheden als zelf geld verdienen, trouwen,
carrière opbouwen werden onderdeel van volwassenheid.
▪ Cohort: mensen van dezelfde generatie. Is een groep die dezelfde
ontwikkelingsfasering doorloopt. Bijv. Gen Z, millenials, Gen X, babyboomers
(‘46-‘64), silent gen. Jongste generatie meest conservatief, maar kan zijn dat
mensen binnen een generatie steeds conservatiever worden.
o Quarter life crisis: kan optreden tussen 25 en 35 jaar. Twijfels over toekomst, maken
van levensbepalende beslissingen en op zoek naar zingeving.
, ▪ Komt vaker voor bij millenials. Deze zijn gewend om keuze te hebben gericht
op gelukkig zijn, maar waar wordt je gelukkig van? Invloed van sociale media.
Zij hebben ook de arbeidsmarkt betreden tijdens crisis en opkomst flexwerk.
De dramatische toename in levensverwachting in de meest ontwikkelde delen van de wereld vanaf
omstreeks 1900 veranderde hoe we denken over elke levensfase. We bereiken nu leeftijden nabij de
biologische limiet (ongeveer 105 jaar).
- Bijv. grootouderschap is verplaatst naar midden van de levensspanne.
- Ouderen nu opgedeeld in twee groepen:
o Jong-ouderen: 60 tot vooraan 70. Verwerpen vaak het idee dat ze oud zijn, gedragen
zich gelijk aan mensen in het midden van de levensspanne.
o Oud-ouderen: laat 70 en ouder. Ontwikkelen vaak fysieke en mentale problemen,
passen daardoor meer bij het beeld van de afhankelijke oudere.
Invloed socio-economische status (SES):
- Ontwikkelde landen: gedefinieerd door rijkdom, hoge levensverwachting en technologische
ontwikkeling. Laagdrempelige toegang tot onderwijs en zorg.
- Ontwikkelingslanden: omstandigheden die de levensverwachting verkorten.
Invloed cultuur:
- Collectivistische cultuur: nadruk op sociale harmonie. Binnen families leven de generaties
samen. Kinderen wordt aangeleerd ouderen te respecteren, hun gevoelens te onderdrukken,
waarde te hechten aan respectvol zijn en hun behoeftes ondergeschikt te maken aan die van
de groep.
- Individualistische cultuur: nadruk op onafhankelijkheid, competitie en persoonlijk succes.
Kinderen worden aangemoedigd om hun emoties te uiten, te geloven in hun persoonlijke
kracht, hun ouders te verlaten en zelfstandig te zijn.
Wat ons bindt als mensen overstijgt echter alle onderscheid op basis van etniciteit, cultuur of ras.
Bovendien bestaan er grote verschillen binnen groepen en ontstaan er ook ‘mengvormen’.
Invloed geslacht: culturele normen m.b.t. genderrollen hebben sterke invloed. Genen (m/v) hebben
invloed op hoe we ons ontwikkelen/gedragen, maar omgeving heeft minstens even sterke invloed.
Waar komen individuele verschillen in de levensloop vandaan? Bijv.:
- Waarom leert ene kind sneller praten dan andere?
- Waarom is niet iedereen met ongelukkige jeugd een ongelukkige volwassene?
Door invloed:
- Beschermende factoren: intelligentie, veilige stimulerende omgeving, vrienden.
- Risicofactoren: moeilijk temperament, mishandeling, drugsgebruik, scheiding.
Theorieën van invloed op de kijk op de levensloop:
Verschillen zijn aangeboren of aangeleerd? Nature vs nurture.
- Nature: o.a. Darwin, vooral selectiedruk speelt een rol.
o Expressie van basale emoties. Alle kinderen drukken op dezelfde manier emoties uit
kort na de geboorte. Apen vertonen basale emoties die lijken op die van mensen.
Een blinde persoon drukt op dezelfde manier emotie uit als ziende mensen.
o Twin studies…
, - Nurture:
o Klassiek behaviorisme (nurture), Watson, Skinner: alle leren vindt plaats door
(operante) conditionering, gedrag dat reinforcement uitlokt wordt aangeleerd,
anders dooft het uit. Alleen de omgeving is relevant.
o Cognitief behaviorisme, Bandura: sociaal-cognitieve leertheorie, modeling, leren
door kijken naar anderen, gedachten over de reinforcers bepalen ons gedrag.
▪ Self-efficacy: het geloof in onze competentie, onze overtuiging dat we ergens
succesvol in kunnen zijn.
- Theorieën met invloeden van beide:
o Psychoanalyse, Freud: id (onbewuste instincten, behoeftes en gevoelens), ego
(bewuste, rationele ik) en superego (morele kompas) moeten in balans zijn.
Ervaringen uit de kindertijd hebben grote invloed op ontwikkelen sterk ego of niet.
Volgens Freud zijn mensen inherent irrationeel, hangt mentale gezondheid af van
ontvangen zorg in de kindertijd en is zelfbegrip de sleutel tot een succesvol
volwassen leven.
o Hechtingstheorie, Bowlby: verstoring van hechting in vroege kindertijd kan
ontwikkeling levenslang verstoren. Jonge kinderen hebben een aangeboren
hechtingsbehoefte.
Huidige stand van zaken: combinatie van nature en nurture, principes:
- Genetische aanleg (nature) vormt/beïnvloedt onze levenservaringen (nurture).
o Passieve krachten: aangeboren eigenschappen van ouders creëren bepaalde
omgeving.
o Evocatieve krachten: aangeboren trekken, lokken een reactie van de omgeving uit.
o Actieve krachten: we selecteren actief onze omgeving gebaseerd op onze genetische
predisposities.
- De juiste levenservaringen (nurture) zorgen er voor dat onze aanleg tot uiting kan komen
(nature).
o Person-environment fit: de mate waarin de omgeving is afgestemd op onze
genetisch geprogrammeerde voorkeuren en
talenten.
Epigenetica: genexpressie kan veranderd worden door
omgevingsinvloeden.
Leeftijdsgebonden theorieën:
- Erickson’s psychologische taken: de levensloop is verdeeld
in 8 fases met ieder hun unieke uitdagingen. De fases
worden chronologisch doorlopen en elke nieuwe uitdaging
bouwt voort op voorgaande.
, - Piaget’s cognitieve ontwikkelingstheorie: kinderen doorlopen vier kwalitatief verschillende
stadia van intellectuele groei. Kinderen denken
kwalitatief anders in elke fase, het gaat niet
zozeer om slimmer worden of meer weten.
o Assimilatie: we passen ons wereldbeeld
aan op onze cognitieve capaciteiten.
o Accommodatie: vergroten van onze
mentale capaciteiten om een bredere
kijk op de wereld mogelijk te maken.
Overzicht theorieën over nature en/of nurture:
* Continu/discontinu: geleidelijke ontwikkeling of in sprongen.
Bronfenbrenner: ecologisch model. Een kind ontwikkelt zich in interactie met de omgeving.
Benadrukken belang om:
- Verschillende wetenschappen/theorieën te integreren.
- Noodzaak om te onderzoeken hoe processen interacteren: bijv. genen beïnvloeden de
culturen die we ontwikkelen en de cultuur waarin we leven beïnvloedt de genen die tot
expressie komen.
- Ecologisch model:
o Microsysteem: directe omgeving van
kind (ouders, school).
o Mesosysteem: interacties tussen
verschillende microsystemen (overleg
school – ouders).
o Exosysteem: bredere sociale context
(familie, gemeente).
o Macrosysteem: cultuur, politiek, religie.
Onderzoeksuitdagingen:
- Deelnemersgroep
o Verschillen in vaardigheid (vb. verbaal/non-verbaal).
o Kwetsbaarheid (kinderen, ouderen).
- Gen/omgevingsinvloeden vaak lastig uit elkaar te halen!
o Vaak sprake van zowel genetische aanleg als omgevingsinvloed.
o Bijv. Muzikaal talent, hoge SES, stimulerende familie/school.
- Wat betekent een leeftijdseffect?
o Biologische processen (rijping van het brein)?
o Psychologische processen (opgedane leerervaring)?
o Sociale/omgevingsprocessen (veranderende omgeving)?