Vennootschapsbelasting week 1: inleiding + subjectieve en objectieve belastingplicht
Inleiding
Heffing van VPB strekt zich uit tot alle ondernemingswinsten die behaald worden door de
belastingsubjecten, te weten de lichamen die in artikel 2 en 3 zijn opgesomd. Het algemene tarief
bedraagt 25%, met een opstaptarief van 20% over de eerste €200.000.
Functie VPB: treffen van ondernemingswinsten die als zodanig niet rechtstreeks in de IB worden
getrokken. Indien geen VPB zou worden geheven, zou dit immers leiden tot fiscale discriminatie en
een massale vlucht naar de BV-vorm. Heruit blijkt dat de vraag naar de gronden van de VPB in sterke
mate verband houdt met relatie tussen VPB en IB. In dit opzicht is de VPB complementair aan de IB.
Klassieke stelsel: dubbele belastingheffing over uitgekeerde vennootschapswinsten waarbij één
object (de winst) bij twee verschillende subjecten wordt belast.
Kunnen twee zienswijze worden onderscheiden: de eerste behelst dat de NV/BV slechts een
verlengstuk van haar aandeelhouders vormt, in de tweede visie wordt de NV/BV als een
economische entiteit beschouwd met een zelfstandig juridisch bestaan ten opzichte van haar
aandeelhouders.
NV/BV is verlengstuk van de aandeelhouders
In de meest extreme vorm van de eerste onderscheiden zienswijze zou dit moeten leiden tot geheel
afzien van de heffing van VPB. In een dergelijk stelsel wordt VPB als voorheffing geïntegreerd in de
IB. Achterliggende gedachte: lichaam heeft geen draagkracht, maar de achterliggende natuurlijke
personen wel. Echter zouden winst oppotting en (oneindig) belastinguitstel daarvan het gevolg zijn.
Vanuit de zienswijze dat de NV/BV slechts als verlengstuk van de aandeelhouders fungeert, kan ook
de fiscale transparantie van het lichaam worden verdedigd. In dat geval worden de resultaten en
vermogen van het lichaam rechtstreeks aan de achterliggende natuurlijke personen toegerekend.
De heffing van VPB is daarbij volledig geïntegreerd in de heffing van de IB van particuliere
aandeelhouders. De op de uitgedeelde winst drukkende VPB is schijnbaar, omdat zij slechts een wijze
van (vooruit)betaling van de verschuldigde IB is. Wordt ook wel verrekeningsstelsel genoemd.
Het verrekeningsstelsel roept in internationaal verband complicaties op. Ten eerste doet zich een
probleem voor indien de uitgedeelde winst afkomstig is uit vrijgestelde (in het buitenland behaalde)
winst. Er wordt dan alsnog een heffing van VPB toegepast die met de IB over het dividend kan
worden verrekend. Ten tweede is de werking voor buitenlandse aandeelhouders afhankelijk van het
belastingverdrag dat tussen de betrokken staten is gesloten.
NV/BV als economische entiteit met een zelfstandig juridisch bestaan t.o.v. haar aandeelhouders
De tweede zienswijze leidt ertoe dat de NV/BV als een fiscaal subject wordt aangemerkt dat losstaat
van haar uiteindelijke belanghebbenden. De Wet VPB 1969 neemt als uitgangspunt het zelfstandige
karakter van de NV/BV.
Bezwaar van het klassieke stelsel is dat vennootschappen de neiging hebben zich met vreemd
vermogen te financieren hetgeen kan leiden tot aantasting van het weerstandsvermogen in slechte
tijden. Dit komt omdat er een fiscaal discriminerende behandeling bestaat tussen het dividend over
eigen vermogen en rente over vreemd vermogen. Het eerste is namelijk een onttrekking, terwijl
rente van vreemd vermogen als aftrekpost op de totale winst in mindering komt.
1
,Globale evenwicht: houdt in dat heffingen over de winsten behaald door persoonlijke ondernemers
en van de winsten gerealiseerd door lichamen globaal met elkaar in evenwicht dienen te zijn.
Hoofdstuk 1: Belastingplicht
1.0.1 De subjectieve belastingplicht (artikel 2 en 3)
De VPB wordt volgens artikel 1 geheven van de in artikel 2 en 3 vermelde lichamen. Hierin wordt dus
de subjectieve belastingplicht geregeld: dat wil zeggen de onderworpenheid van belastingsubjecten
aan de heffing van VPB.
De personenvennootschappen vallen dus niet onder de VPB. De winst die binnen deze lichamen
wordt gegenereerd, wordt rechtstreeks aan de participanten (kan zowel natuurlijk persoon als VPB
plichtige lichamen zijn) toegerekend en bij hen in de heffing van IB respectievelijk VPB betrokken. Zij
worden dus als transparant aangemerkt.
Volgens artikel 2:3 BW worden de volgende vormen tot rechtspersonen gerekend: verengingen,
coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen, NV’s, BV’s en stichtingen. Wat aan rechtspersonen
exclusief is voorbehouden, is dat zij eigenaar kunnen zijn van vermogen, schuldenaar kunnen zijn en
dat aan hen vermogensrechten kunnen toebehoren.
Uit de parlementaire behandeling is naar voren gekomen dat een statutaire bepaling op grond
waarvan de aandeelhouders aansprakelijk zijn voor alle schulden, niet afdoet aan de
vennootschapsbelastingplicht van een BV.
Naast de eerder genoemde rechtspersonen zijn er aan de VPB onderworpen
samenwerkingsverbanden waarbij de participaties van de individuele deelgerechtigdheden volgens
bepaalde criteria vrij verhandelbaar zijn. Onder deze categorie vallen de open CV, sommige
vennootschappen met een in aandelen verdeeld kapitaal en fondsen voor gemene rekening.
Volgens artikel 2 lid 3 onderdeel c AWR is voor de onderworpenheid van een CV aan de VPB
bepalend of toetreding of vervanging van commanditaire vennoten plaats kan hebben zonder
toestemming van alle vennoten.
In artikel 2 worden dus alle lichamen opgesomd die als binnenlandse belastingplichtigen aan de
heffing van VPB zijn onderworpen. Globaal betreft het hier de in NL gevestigde lichamen die in de
belastingheffing worden betrokken voor hun winst, waar ter wereld ook behaald. Deze
belastingplicht berust met andere woorden op het domiciliebeginsel.
Artikel 3 noemt de niet feitelijk in NL gevestigde lichamen die als buitenlands belastingplichtigen aan
de heffing van VPB zijn onderworpen omdat (en voor zover) zij NL inkomen genieten. Deze
belastingplicht berust dus op het oorsprongbeginsel.
1.0.2 De vestigingsplaats (artikel 4 lid 1 AWR en artikel 2 lid 4)
De binnenlandse belastingplicht van een lichaam hangt onder meer af van de vraag of het lichaam
feitelijk is gevestigd in NL. De BES-eilanden, die vanaf 2010 staatkundig deel uitmaken van NL,
worden voor de toepassing van de rijksbelastingen niet onder NL geschaard.
Feitelijke vestigingsplaats (artikel 4 lid 1 AWR)
Uit jurisprudentie kan worden opgemaakt dat een naar vreemd recht opgericht lichaam
fiscaalrechtelijk is gevestigd op de plaats, waar zich de werkelijke leiding bevindt. Aanwijzingen
daarvoor kunnen zijn: plaats van het kantoorgebouw, woonplaats van directeuren etc.
2
,Als deze plaats niet goed is aan te wijzen, kan gekeken worden naar de statutaire zetel, plaats waar
de onderneming of het belangrijkste onderdeel wordt gedreven, de plaats waar AVA wordt
gehouden etc.
De vraag waar een lichaam is gevestigd, dient dus de worden beantwoord aan de hand van artikel 4
lid 1 AWR, dat wil zeggen ‘naar omstandigheden’. Hiermee worden dus feitelijke omstandigheden
bedoeld zoals hierboven is uiteengezet.
Vestigingsplaatsfictie (artikel 2 lid 4)
Voor de heffing van VPB wordt de vestigingsplaats van naar NL recht opgerichte lichamen beheerst
door een fictie, vervat in artikel 2 lid 4 VPB. Volgens deze fictie worden lichamen, waarvan de
oprichting heeft plaatsgevonden naar NL recht, steeds geacht in NL te zijn gevestigd. De
vestigingsplaatsfictie geldt ook voor de Europese NV, Societas Europaea (SE), die bij haar oprichting
wordt beheerst door NL recht.
Voor veel gevallen heeft de vestigingsplaatsfictie echter weinig praktische betekenis omdat bij naar
NL recht opgerichte lichamen, waarvan de werkelijke leiding zich in het buitenland bevindt,
krachtens belastingverdragen de dubbele woonplaats wordt voorkomen. In bijna alle gesloten
belastingverdragen wordt namelijk bepaald dat bij een dubbele woonplaats een lichaam geacht
wordt te zijn gevestigd in het land waarin de plaats van de werkelijke leiding zich bevindt.
Toch vervult artikel 2 lid 4 een nuttige functie voor de fiscus. Een lichaam dat onder de
oprichtingsfictie valt, wordt (op straffe van omkering van de bewijslast) een aangifte gevraagd dat
controleerbaar maakt of het na zetelverplaatsing is opgehouden in NL belastbare winst te genieten.
1.0.3 De binnenlandse belastingplichtigen nader beschouwd (artikel 2)
De belangrijkste groep niet-rechtspersonen die als binnenlands belastingplichtigen worden
beschouwd bestaat uit:
- Open commanditaire vennootschap
- Burgerlijke maatschap op aandelen (BMoa)
- Fonds voor gemene rekening
De belastingplicht van deze drie categorieën is gebaseerd op de veronderstelling dat deze entiteiten
evenals de NV feitelijk als kapitaalassociaties in plaats van als personenassociaties fungeren.
Onder “andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld” (artikel
2 lid 1 onderdeel a, slot) wordt verstaan: buitenlandse rechtspersonen die qua rechtsvorm sterk
overeenkomen met onze naamloze vennootschap en besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid. Hierbij wordt wel verondersteld dat de desbetreffende rechtspersonen feitelijk in
NL zijn gevestigd.
Subjectieve belastingplicht voor de VPB eindigt:
- Zodra een lichaam wordt ontbonden
- Door het verdwijnen van een rechtspersoon in het kader van een juridische fusie of splitsing
- In bepaalde gevallen van omzetting, waarbij de betrokken rechtspersoon verandert van
rechtsvorm
- Bij een vestiging buiten NL van een naar vreemd recht opgericht lichaam (verplaatsen van de
zetel van de feitelijke leiding naar het buitenland)
- Bij het verkrijgen van een vestigingsplaatsbeschikking ex artikel 5.2 lid 2 Belastingwet BES
door een lichaam waarvan de feitelijke leiding zich op de BES-eilanden bevindt
- Door het kracht worden van een subjectieve vrijstelling als bedoeld in artikel 5,6 en 6a
3
,Ingeval een lichaam wordt gevoegd in een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 komt daarmee
geen einde aan de subjectieve belastingplicht; wel wordt de objectieve belastingplicht als het ware
opgeschort, zie fiscale eenheid.
NV
NV is een samenwerkingsvorm die wordt gekenmerkt door de duurzame bijeenbrenging van kapitaal
ter uitoefening van economische activiteiten. Kenmerkend is dat de aandelen vrij overdraagbaar zijn
en de kring van aandeelhouders geheel anders is dan die van bestuurders. De NV is gericht op het
behalen van winst ten behoeve van haar aandeelhouders.
Subjectieve belastingplicht van een NV vangt aan op het tijdstip waarop zij civielrechtelijk tot stand is
gekomen en eindigt op het tijdstip waarop zij civielrechtelijk ophoudt te bestaan.
BV met beperkte aansprakelijkheid
BV is een rechtspersoon waarbij de aandelen op naam zijn gesteld. Om de BV aantrekkelijker te
maken ten opzichte van buitenlandse kapitaalvennootschappen is in 2012 het BV-recht
geflexibiliseerd. Er geldt nu geen minimumkapitaal meer, waardoor het is toegestaan een BV met
een aandeel en een kapitaal van €0.01 op te richten.
Iedere vorm van uitkering van vermogen aan aandeelhouders wordt onderworpen aan een door het
bestuur uit te voeren uitkeringstest en balanstest.
Uitkeringstest: hierin wordt nagegaan of de vennootschap na het doen van de uitkeringen nog in
staat is haar opeisbare schulden te betalen. Is dit niet het geval, mag de uitkering niet doorgaan.
Balanstest: op staffe van nietigheid mogen geen uitkeringen worden gedaan als het eigen vermogen,
verminderd met de statutaire en wettelijke reserves, negatief is of door de uitkeringen negatief zou
worden.
Coöperaties
Wat betreft coöperaties zijn twee visies mogelijk:
- De coöperatie heeft geen eigen winststreven, maar werkt slechts in het belang van haar
leden. Hierdoor kan de coöperatie worden beschouwd als economisch verlengstuk van de
ondernemingen van de leden. De coöperatie mist een economisch zelfstandig karakter, en de
belastingheffing dient in deze opvatting niet bij de coöperatie, maar bij de leden plaats te
vinden
- De coöperatie is een zelfstandig lichaam en is niet te beschouwen als verlengstuk van de
ondernemingen die door de leden worden uitgeoefend. De zelfstandigheid uit zich onder
meer in het verrichten van transacties met niet-leden, waarbij de coöperatie concurrerend
optreedt teneinde haar positie in het economische verkeer te verstevigen. In deze zienswijze
dient de belastingheffing bij de coöperatie zelf plaats te vinden
Verenigingen, indien en voor zover zij een onderneming drijven
De vereniging valt onder de categorie “hiervoor niet genoemde stichtingen en verenigingen” ex
artikel 2 lid 1 onderdeel e. Vereniging is een niet-commerciële organisatie waarvan de leden
persoonlijk zijn betrokken bij de verwerkelijking van haar doel. Subjectieve belastingplicht neemt een
aanvang zodra sprake is van het drijven van een onderneming.
Als de vereniging naast haar onderneming ook andere activiteiten ontplooit, strekt de subjectieve
belastingplicht zich slechts uit tot de ondernemingsuitoefening (op grond van de woorden “indien en
voor zover”, artikel 2 lid 1 onderdeel e).
4
,Uitzondering geldt voor verenigingen die als woningcorporatie onder de volledige subjectieve
belastingplicht van artikel 2 lid 1 onderdeel d vallen.
Stichtingen, indien en voor zover zij een onderneming drijven
Kenmerkend voor een stichting is het ontbreken van leden en het verbod op het doen van
uitkeringen aan de oprichters of aan hen die deel uitmaken van de organen van de stichting. Stichting
is belastingplichtig indien en voor zover zij een onderneming drijft.
Europese vennootschap (Societas Europaea)
Voor een SE met haat statutaire zetel in NL gelden dezelfde fiscale regels als voor een NL NV. Een SE
die haar statutaire zetel in NL heeft, is dus op grond van artikel 2 lid 1 onderdeel a als binnenlands
belastingplichtige onderworpen aan de VPB. Vestigingsplaatsfictie van artikel 2 lid 4 is van toepassing
ingeval de SE bij haar oprichting door NL recht werd beheerst.
Open commanditaire vennootschappen
De open CV is op grond van artikel 2 lid 1 onderdeel a subjectief belastingplichtig voor de VPB. De
open CV bezit geen rechtspersoonlijkheid. Van een open CV is sprake als de CV toetredings en
vervangingsregelingen ten aanzien van haar commanditaire vennoten heeft getroffen op de wijze
zoals in artikel 2 lid 3 onderdeel c AWR is bepaald.
Uit jurisprudentie volgt dat de zinsnede ‘zonder toestemming van alle vennoten’ opgevat dient te
worden als één of meer, maar niet alle, vennoten toestemming moeten geven.
Fondsen voor gemene rekening
Fonds voor gemene rekening is een overeenkomst van eigen aard. Fiscaal is er verschil tussen open
en besloten fondsen voor gemene rekening. Open fondsen zijn tot belastingsubject verheven vanuit
het oogpunt van gelijkheid met NV/BV, besloten fondsen blijven buiten de heffing van VPB. Wat
precies onder een open fonds voor gemene rekening wordt verstaan staat in artikel 2 lid 2.
De openheid of beslotenheid van het fonds staat of valt met de mate van verhandelbaarheid van de
bewijzen van deelgerechtigdheid. Dergelijke bewijzen komen voor onder benamingen als
participatiebewijzen, deelhebbersbewijzen, depotfractiebewijzen en dergelijke.
Het begrip ‘verhandelbaarheid’ heeft echter evenals bij de open CV een beperkte strekking, omdat
van verhandelbaarheid slechts sprake is indien voor de vervreemding van dergelijke bewijzen niet de
toestemming van alle deelgerechtigden is vereist (artikel 2 lid 2, derde zin). Moeten alle deelnemers
dus eerst hun toestemming voor de overdracht aan derden verlenen, dan is er sprake van een
besloten, niet belastingplichtig, fonds.
1.0.4 De beperkte belastingplicht van stichtingen en verenigingen
Verenigingen en stichtingen zijn dus alleen belastingplichtig indien en voor zover zij een (materiële)
onderneming drijven. Onder materiële onderneming wordt verstaan een duurzame organisatie van
arbeid en kapitaal die door deelname aan het economische verkeer beoogt winst te behalen.
Er geldt een uitbreiding van het ondernemingsbegrip: een met een onderneming overeenkomende
werkzaamheid waarmee in concurrentie wordt getreden met ondernemingen is bij wetsfictie een
onderneming (artikel 4 onderdeel a).
Indien een stichting of vereniging meerdere activiteiten heeft, moet van elke afzonderlijke activiteit
worden beoordeeld of sprake is van een onderneming.
5
,Het winstoogmerk is in de jurisprudentie geobjectiveerd. Dat wil zeggen dat als een stichting of
vereniging stelselmatig exploitatieoverschotten behaalt, een winstoogmerk aanwezig wordt geacht.
Indien de winst wordt aangewend voor andere doeleinden dan het belastingplichtige
ondernemingsdeel van de stichting of vereniging, is sprake van een niet-aftrekbare onttrekking.
Hierbij moet worden gedacht aan situaties waarbij steeds de commerciële (belastingplichtige)
activiteit een financieringsfunctie vervult voor overige activiteiten in de sfeer van het goede doel.
Stel een stichting wilt met onderzoeken de bewustwording van de klimaatcrisis aan het licht brengen
bij mensen, overheden en organisaties. Ten behoeve van de financiering van de onderzoeken heeft
de stichting een weerinstituut waarmee ze bedrijven van informatie voorziet over onweersdreiging,
neerslag etc. De stichting is belastingplichtig voor de met de exploitatie van een weerinstituut
behaalde winst, waarbij de uitgaven aan klimaatonderzoek en lobbyactiviteiten niet aftrekbaar zijn.
Uit jurisprudentie blijkt dat er geen sprake is van een winstoogmerk als een stichting of vereniging
voor haar activiteiten ten behoeve van derden een eigen bijdrage van hen ontvangt (subsidies), maar
zij voor haar inkomsten ten behoeve van die activiteiten hoofdzakelijk (minimaal 70%) afhankelijk is
van subsidies.
Het concurrentiecriterium van artikel 4 onderdeel a repareert alleen de afwezigheid van een
winstoogmerk. Dat wil zeggen dat overigens sprake moet zijn van een duurzame organisatie van
kapitaal en arbeid.
Ingevolge artikel 4 onderdeel b wordt onder het drijven van een onderneming mede verstaan het
verzorgen van pensioenen en vut-uitkeringen voor werknemers en hun familieleden, alsmede het
verzekeren van dergelijke uitkeringen en het verzekeren van lijfrenten en kapitaalsuitkeringen.
1.0.5 De ondernemingsfictie (artikel 2 lid 5)
Ingevolge artikel 2 lid 5 worden de lichamen, bedoeld in artikel 2 lid 1 onderdelen a t/m d, geacht
hun onderneming te drijven met hun gehele vermogen. Een dergelijk lichaam kan dus geen
privévermogen hebben.
De kern van de fictie is echter niet alleen dat alle vermogensbestanddelen tot het
ondernemingsvermogen worden gerekend maar tevens dat de hier bedoelde lichamen altijd worden
geacht een onderneming te drijven. Oftewel: alle handelingen zijn bedrijfshandelingen.
1.0.7 De subjectieve vrijstellingen (artikel 5 en 6)
De subjectieve vrijstellingen van artikelen 5 en 6 houden in dat de in die bepalingen genoemde
lichamen (indien en voor zover ze aan de gestelde vereisten voldoen), niet onderworpen zijn aan de
heffing van VPB.
Ingevolge artikel 6a vallen alle voordelen die door een vrijgestelde bellegingstinstelling (bi) worden
gegenereerd, buiten de heffing van de VPB. Het doel van deze bepaling is om NL in fiscaal opzicht als
vestigingsstaat aantrekkelijk te maken en te houden.
Hoofdstuk 7: Aanvullende regelingen
7.0.1. Het fiscale regime voor beleggingsinstellingen (artikel 28)
Het regime van de fiscale beleggingsinstelling (bi) is bedoeld om kleine beleggers tegemoet te
komen. Gedachte hierbij: veel kleine beleggers laten hun vermogen gezamenlijk beleggen door een
hierin gespecialiseerd lichaam.
6
,De bi is belastingplichtig voor de VPB. Indien echter de winst uiterlijk in de achtste maand na afloop
van het boekjaar wordt uitgedeeld aan de aandeelhouders, geldt een tarief van 0% (28 lid 2
onderdeel b).
Jurisprudentie
BNB 1978/13
Maatschap heeft de maatschapsovereenkomst herzien en de eigendom van gronden in de
maatschap ingebracht. 2500 participaties uitgereikt, verdeeld over zes natuurlijke personen en een
rechtspersoon. Inspecteur was van mening dat het nu een maatschap op aandelen is geworden, en
deze valt onder een ‘in aandelen verdeeld kapitaal’ als bedoeld in artikel 2 lid 1 onderdeel a en dus
belastingplichtig is voor VPB. Belanghebbende was gelijk gesteld, was sprake van maatschap naar
burgerlijk recht en was dus niet belastingplichtig voor VPB.
Ter beantwoording van de vraag of een vennootschap dient te worden gerekend tot de ‘andere
vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld’ als bedoeld in artikel 2
lid 1 onderdeel a, geldt niet alleen als maatstaf of het vennootschappelijk kapitaal in gelijke of
evenredige aandelen is verdeeld, maar is mede bepalend of die vennootschap naar haar aard ook
economisch en maatschappelijk met de in genoemde bepaling meer specifiek aangeduide
vennootschappen voldoende overeenstemt.
BNB 1985/169 (Stichting als commandiet)
Belanghebbende, een stichting, exploiteert een groot aantal apotheken. Tevens geniet
belanghebbende voordeel als commanditair vennoot in een CV welke een apotheek exploiteert.
Hof: dit voordeel maakt deel uit van de winst van de onderneming van belanghebbende en dient
onder het belastbaar bedrag te worden begrepen.
Hoge Raad: Het Hof heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat de deelneming van belanghebbende in
de commanditaire vennootschap tot haar ondernemingsvermogen behoort. Het Hof heeft aan deze
vaststelling met juistheid de gevolgtrekking verbonden dat het met dit bestanddeel van haar
onderneming behaalde voordeel, deel uitmaakt van de winst van de onderneming van
belanghebbende en deswege onder haar belastbaar bedrag dient te worden begrepen.
7
, Vennootschapsbelasting week 1: kosten/onttrekkingen
Hoofdstuk 2: Voorwerp van de belasting bij binnenlandse belastingplichtigen
2.0.0 Inleiding
De objectieve belastingplicht betreft de vraag ter zake waarvan belasting wordt geheven. Dit is voor
binnenlandse belastingplichtigen geregeld in hoofdstuk II van de Wet VPB. Bij de persoonlijke of
subjectieve belasting, staat de persoon, dus het belastsubject, centraal. De door het subject
verschuldigde belasting wordt beïnvloed door persoonlijke omstandigheden. De VPB is een
subjectieve belasting van lichamen.
2.0.1 De opbouw van het belastingobject (artikel 7)
Het belastbare bedrag is als volgt opgebouwd:
De in een jaar genoten winst (artikel 8 lid 1 ) € a
-/- de in het jaar gedane aftrekbare giften (artikel 16) € b
De in het jaar genoten belastbare winst (artikel 7 lid 3) € a-b
-/- de te verrekenen verliezen van andere jaren (artikel 20) € c
Het belastbare bedrag (artikel 7 lid 2) € a-b-c
2.0.2 De zelfstandigheid van het lichaam als basis voor de heffing
De kern van het belastingobject bestaat uit de winst. Deze winst wordt ingevolge artikel 8 lid 1
opgevat en bepaald op de wijze, zoals in beginsel geldt voor natuurlijke personen/ondernemers. Het
belangrijkste verschil van het totale winstbegrip voor lichamen ten opzichte van persoonlijke
ondernemers is dat de arbeidsbeloningen in de ruimste zin (loon, salaris, pensioen), toekomende aan
de bestuurders van lichamen, in aftrek op de totale winst kan worden gebracht.
Hetgeen na deze aftrek als winst overblijft, wordt met VPB belast zonder aftrek van winstuitdelingen
aan aandeelhouders, oprichters etc. als zodanig. De verschuldigde VPB is bij de winstberekening
geen aftrekpost, maar een onttrekking.
2.0.3 Het belastingobject nader beschouwd
Het totale winstbegrip voor de NV/BV heeft een objectief karakter: de onderneming overleeft, zolang
de NV/BV niet wordt ontbonden en geliquideerd. Alle mutaties (wisseling, overlijden) in zijn
aandeelhouderschap en bestuur spelen geen rol.
2.0.4 Totale winst en jaarwinst in de VPB
De omschrijving van de totale winst voor de VPB vindt men via de verwijzing in artikel 8 lid 1, in
artikel 3.8 IB. De totale winst uit onderneming omvat alle voordelen die gedurende de gehele
bestaansperiode van het lichaam zijn behaald.
Totale winst = eindvermogen – beginvermogen = waardeverschil + onttrekkingen – stortingen
Naast de onttrekkingen in het kapitaalverkeer geldt voor de fiscale winstberekening nog een aantal
wettelijke bepalingen die de daarin aangewezen uitgaven uitsluiten van aftrek van de winst. Klassiek
voorbeeld is de betaling van VPB, welke ingevolge artikel 10 lid 1 onderdeel e uitdrukkelijk van aftrek
is uitgesloten. Deze posten worden in het fiscale verkeer soms ook als onttrekking aangeduid,
hoewel een juistere benaming lijkt ‘niet-aftrekbare bedragen’.
De totaalwinstgedachte dwingt ertoe om steeds te toetsten of de door een lichaam behaalde
voordelen (vermogenstoenamen) en nadelen (vermogensdalingen) toerekenbaar zijn aan de
ondernemingsuitoefening.
8