100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Economisch Beleid (ISMBGA-model incl.) VWO LWEO €5,46   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Economisch Beleid (ISMBGA-model incl.) VWO LWEO

Behaald cijfer : 7,4. Duidelijke samenvatting over het Economisch Beleid met alle belangrijke punten wat je moet weten. Alle begrippen zijn vetgedrukt, de formules geel gemarkeerd, er is een schematische uitleg over het ISMBGA-model en er zijn voorbeeld(opgaves).

Voorbeeld 2 van de 7  pagina's

  • 7 juli 2024
  • 7
  • 2023/2024
  • Samenvatting
Alle documenten voor dit vak (1974)
avatar-seller
evivermeer

Beschikbare oefenvragen

Oefenvragen 15 Oefenvragen
€2,99 0 verkocht

Enkele voorbeelden uit deze set oefenvragen

1.

Wat is de betekenis van lage tijdsvoorkeur? En hoge tijdsvoorkeur?

Antwoord: Lage tijdsvoorkeur= mensen die hun geld het liefste willen sparen, zij stellen hun consumptie uit. Hoge tijdsvoorkeur= mensen die hun geld het liefste willen uitgeven, zij vervroegen hun consumptie (soms door een lening).

2.

Hoe kan je M1 laten stijgen en dalen? En waarbij behoort geldvernietiging en geldschepping?

Antwoord: M1 stijging komt door leningen. M1 afname komt door sparen. Geldschepping behoort tot de stijging van M1, geldvernietiging tot de daling van M1.

3.

Wat is het verschil tussen reëel en nominaal bbp? En wat is de formule om het reëele bbp te berekenen?

Antwoord: nominaal: is de stijging van het bbp in nieuw-oud, zonder de inflatie. Reëele bbp is met de inflatie erbij gerekend, de formule hiervoor is: RIC=NIC:PIC x100

4.

Welke 3 manieren zijn er om het bbp te berekenen?

Antwoord: objectief (productie), subjectief (inkomen) en bestedingsmethode.

5.

Wat houdt het krapgeldbeleid in? En wat het ruimgeldbeleid?

Antwoord: krapgeldbeleid= Bij hoge inflatie wordt er een krapgeldbeleid ingezet, het is de bedoeling dat M1 wordt afgeremd. Dit gebeurd door de rente te laten stijgen, waardoor lenen duurder wordt en sparen aantrekkelijker. Ruimgeldbeleid=Bij lage inflatie wordt er om een ruimgeldbeleid gevraagd, het is de bedoeling dat M1 wordt gestimuleerd. Dit gebeurd door de rente te laten dalen, waardoor lenen aantrekkelijker wordt en sparen minder aantrekkelijk.

6.

Wat is het verschil tussen structuurbeleid en conjunctuurbeleid?

Antwoord: structuurbeleid is meer gericht op het vergroten van de potentiële productie, zoals investeren in machines, dit is dus voor altijd. Conjunctuurbeleid is meer gericht op een periode van hoog/laag conjunctuur, zoals bijv. verhogen belasting.

7.

Wat is een verkrapping van de arbeidsmarkt en wat is een verruiming van de arbeidsmarkt?

Antwoord: krappe arbeidsmarkt= meer vraag en minder aanbod ruime arbeidsmarkt= meer aanbod en minder vraag. Het aanbod zijn de werknemers, de vraag de vacatures

8.

Wat is de visie van de monetaristen op het ISMBGA- Model?

Antwoord: De monetaristen geloven dat het monetaire beleid van de CB effectief is en de overheid geen rol moet spelen. De IS-lijn verloopt vlakker, omdat monetaristen geloven dat er gevoelig reageert wordt op renteverandering.

Economisch Beleid, VWO, Economie
Lage tijdsvoorkeur= consumptie uitstellen, spaarders (krijgen rente)
Banken kunnen het geld van spaarders uitlenen aan leners met hoge
tijdsvoorkeur
Hoge tijdsvoorkeur= consumptie vervroegen, leners (betalen rente)

M1/maatschappelijke geldhoeveelheid= geldhoeveelheid waarmee gezin en
bedrijf direct besteding kan doen
Chartaal: munt/bankbiljet
Giraal: bankrekening
Geldvernietiging= daling M1. Sparen leidt tot afname M1, omdat er geen
directe bestedingen meer kunnen worden gedaan.
Geldschepping= stijging M1. Lenen leidt tot toename M1, omdat er meer geld
in handen van publiek komt om te besteden
Monetair Beleid= Beleid waarmee M1 wordt beïnvloed om inflatie te
stabiliseren.
Vb: als er geldschepping wordt gedaan, kan er meer worden besteed, waardoor
er (bestedings)inflatie kan ontstaan.
Bankrun= massaal willen mensen hun geld afnemen van de bank (contant
opeisen)
Depositiegarantie stelsel= max 100.000 euro garantie als bank failliet gaat
Om bankrun te voorkomen
Rentemarge= leenrente – spaarrente, dit is belangrijkste inkomstenbron van
bank.
Stimulerend beleid= De overheid gaat belasting verlagen en overheidsuitgave
verhogen, zodat er meer EV (effectieve vraag) komt en het bbp stijgt.

Centrale bank
De Centrale Bank (CB) kan 2 doelstellingen hebben:
1. Duaal mandaat = stabiele inflatie en max. werkgelegenheid
2. Enkelvoudig mandaat= prijsstabiliteit (2%)
In de praktijk is vooral de voorspelbaarheid van inflatie van belang, omdat
economisch gedrag gebaseerd is op verwachtingals CB geen geloofwaardig
beleid voert, kan dat leiden tot daling consumenten vertrouwen en dus daling
van de bestedingen (en daarmee daling economische groei).

Soorten inflatie
Bestedingsinflatie= Y* < Y, dus de bestedingen (of inkomen) is groter als de
productiecapaciteit aankan, hierdoor zal de prijs stijgen.
Kosteninflatie= als de kosten per producten (loonkost/grondstof) stijgen, wordt
dat doorberekend in de prijs.

Ruim- en krapgeldbeleid
- Lage inflatie vraagt ruimgeldbeleid (=M1 stimuleren) de rente zal dalen en
lenen goedkoper worden, waardoor bestedingen stijgen en uiteindelijk de
bestedingsinflatie zal optreden
- Hoge inflatie vraag krapgeldbeleid (=M1 afremmen) de rente zal stijgen en
lenen wordt duurden, waardoor bestedingen dalen en uiteindelijk
bestedingsinflatie zal aftreden.

Rente-instrument
De ECB kan rente niet bepalen, maar wel beïnvloeden via monetair beleid:
1. Via verhoging/verlaging verplichte kasreserve.
2. Via openmarkt politiek, waarbij ECB besluit obligaties van algemene bank
besluit te kopen/verkopen.

, Door deze acties wordt de liquiditeit beïnvloed, de banken worden gedwongen
geld te lenen en rente in rekening te brengen. De verandering van de rente
berekenen banken door aan hun klanten, waardoor de CB op deze manier de
rente stuurt.
De effectieve ondergrens van nominale rente= renten waarvan publiek zal
besluiten om geld thuis te bewaren i.p.v. op de bank. Een té lage rente leidt dus
niet tot meer bestedingen.
Echter heeft thuis bewaren ook risico’s zoals diefstal en kans op kwijtraken. Ook
kan de CB de rente niet meer gebruiken om inflatie aan te jagen.

Nominaal en reëel BBP
Nominaal BBP= de stijging van bbp uitgerekend zonder de inflatie erbij
Reëel BBP= de verandering van bbp uitgerekend met inflatie erbij.
Bereken je door RIC=NIC:PIC X 100, let op! Altijd in indexcijfers
Als nominale groei > reële groei = sprake inflatie

Rekenvoorbeeld: bbp stijgt met 5%, prijspeil (inflatie) met 2%
Nominaal BBP= 5% stijging
Reëel BBP= Nic: Pic x 100, dus 105: 102 x 100 = 102, 9%
Dus 2,9%, er is sprake van inflatie want 5 > 2,9

BBP
BBP= waarde van alle geproduceerde goederen/diensten in een land. Bij niet
commerciële bedrijven zoals de overheid kijk je naar loon, omdat ze hier geen
geproduceerde goederen hebben.
Manieren BBP berekenen:
1. Objectief (productie)
Omzet – onderlinge levering + loon
2. Subjectief (inkomen)
Loon+ pacht+ huur+ winst+ rente OF primaire inkomen + afschrijvingen
3. Bestedingsmethode
C + I + O + E – M, niet per se van belang voor Economisch Beleid

AIQ en KIQ
Categoriale inkomensverdeling= verdeling van productiewaarde over
productiefactoren (KANO), of terwijl: hoe wordt het BBP verdeeld over kapitaal en
arbeid?
AIQ = (Loon + loon zelfstandige): productiewaarde x 100%
= % van bbp dat gaat naar arbeidsinkomen
KIQ = 100% - AIQ (want AIQ en KIQ zijn samen altijd 100%)
= % van bbp dat gaat naar kapitaalinkomen

Inkomensaandeel van arbeid daalt door:
- Flexibilisering van arbeidsmarktwerknemers krijgen vaker flexibel
contract aangeboden, waardoor onderhandelingspositie van vakbond
verslechterd wordt en loonstijging geremd wordt.
- Verplaatsing productie naar lageloonlanden
- Robotisering
In tijden van laagconjunctuur is er sprake van kleine stijging AIQ, dit komt
omdat de bestedingen dalen, de productie daalt en daarmee de productiewaarde
daalt. De lonen dalen alleen niet direct, waardoor er loonstarheid is. Hierdoor
wordt het % loon relatief groter dan de productiewaarde en dus stijgt AIQ.

Structuur-en conjunctuurbeleid

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper evivermeer. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,46. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 62799 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€5,46
  • (0)
  Kopen