Leerdoelen Thema 3.2
Focusonderzoek
Benoemt bij welke patiëntencategorieën een focusonderzoek geïndiceerd is.
• Onbegrepen koorts en verhoogde ontstekingsparameters
• Hartchirurgie
• Chemotherapie
• Gewrichtsprothesen
• Orgaantransplantatie
• Gebruik van bisfosfonaat
• Radiotherapie van het hoofd-halsgebied
Kan beschrijven hoe een focusonderzoek verricht wordt.
Het onderzoek naar de aanwezigheid van odontogene foci wordt verricht door een (ziekenhuis)tandarts of
een mondziekten-, kaak- en aangezichtschirurg. Het onderzoek richt zich vooral op afwijkingen van de
mucosa, de dentitie en het kaakbot. In alle gevallen wordt er een mondonderzoek uitgevoerd. Het
mondonderzoek wordt in 93% van de gevallen aangevuld met een röntgenonderzoek (BW’s, solo en soms
met een OPG). Het mondonderzoek wordt ook in 53% aangevuld met vitaliteit testen om te kijken of
bepaalde elementen wel of niet vitaal zijn. En het mondonderzoek wordt in 15% van de gevallen
aangevuld met een parodontiumstatus om te kijken hoe het staat met de parodontale gezondheid van
de patiënt.
Beargumenteert of vervolgbehandeling nodig is, naar aanleiding van het focusonderzoek.
Van alle patiënten die zijn doorgestuurd voor een focusonderzoek, krijgen 71% mondhygiëne instructie of
behandeling. Bij 47% van de gevallen worden er 1 of 2 extracties uitgevoerd. Bij 7% van de gevallen wordt
cariës behandeld en bij iets minder dan 5% (4,9%) wordt er een apexresectie of andere endodontische
behandeling uitgevoerd. De overige behandelingen wordt bij 3% van de patiënten uitgevoerd.
Benoemt argumenten voor en tegen het uitvoeren van een focusonderzoek.
Onder alle omstandigheden moet een afweging worden gemaakt tussen het eventuele ongemak van de
gevolgen van een niet behandeld odontogeen focus, tegenover het ongemak en de eventuele gevolgen
van eliminatie van een dergelijk focus. De prognose qua levensverwachting van een te onderzoeken
patiënt dient uiteraard mede te worden betrokken bij de beslissing om een odontogeen focus al of niet te
elimineren. In het bijzonder doet zich dit voor bij palliatieve behandeling.
Een lastige afweging betreft het gebitsbewustzijn van de patiënt. Voor sommige patiënten vormt een
advies om uit preventieve overwegingen een totaalextractie uit te voeren geen enkel probleem, soms zelfs
een uitkomst. Voor andere patiënten kan het moeten verwijderen van een enkel gebitselement al grote
psychische problemen opleveren. De teleurstelling is vaak nog groter wanneer de patiënt van zijn tandarts
recent nog hoorde dat de dentitie in orde was. Een goede uitleg aan de patiënt over de aard van de
gevonden odontogene foci en de reden waarom de foci in dit geval moeten worden behandeld is dan
ook van groot belang. Uiteindelijk betreft het een advies uitgebracht aan verwijzer en patiënt en neemt
laatstgenoemde zelf, na uitleg en zo nodig bedenktijd, de beslissing.
Het verwijderen van odontogene foci berust op de veronderstelling dat dergelijke foci een bedreiging
kunnen vormen voor de gezondheid van de patiënt en is vooralsnog niet ‘evidence based’ te
onderbouwen.
1
,Beschrijft de gevolgen van de aandoeningen die een focusonderzoek indiceren, voor de
mondgezondheid.
Onbegrepen koorts en verhoogde ontstekingsparameters
Er is hier weinig wetenschappelijk bewijs voor, maar toch kan het zijn dat de patiënt koorts, blijvende koorts
of een verhoogde ontstekingswaarde heeft door problemen i n de mond.
Hartchirurgie
Patiënten die hartchirurgie moeten ondergaan, dienen een ontstekingsvrije mond te hebben ter
voorkoming van kolonisatie van het operatiegebied met eventuele pathogene mondbacteriën. Een
optredende bacteriemie vanuit de mond met streptokokken kan in vaatnaden, waar per definitie het
endotheel is onderbroken, tot ontsteking leiden van het endocard. Het resultaat van de chirurgische
behandeling kan daardoor volledig teniet worden gedaan.
Samengevat:
• Operatiegebied vrijhouden van pathogene mond bacteriën (streptokokken)
• Preventie van endocarditis
Chemotherapie
Chemotherapie heeft, evenals radiotherapie, een effect op snel delende weefsels met celdood als
gevolg. Waar de radiotherapie een lokaal effect heeft, heeft systemische chemotherapie effect op alle
snel delende lichaamscellen. Onder andere door het negatieve effect op het beenmerg, waar de
bloedvormende cellen van de rode en witte reeks hun oorsprong vinden, treden veelal een algehele
weerstandsverlaging en een bloedingsneiging op. Vooral de afname van de cellen van de witte reeks, de
leukocyten en lymfocyten, speelt hierin een rol. Hierdoor kunnen chronische, veelal subklinisch verlopende,
ontstekingen in en rond de dentitie opvlammen
Samengevat:
• Chemotherapie leidt tot weerstandsverlaging (door vermindering van witte bloedcellen) en
bloedingsneiging (door vermindering van bloedplaatjes)
• Door weerstand verlaging opvlammen van chronische onstekingsprocessen bv. in de mond
(wortelpunt ontsteking waar je jaren geen last van hebt en nu ineens wel)
Gewrichtsprothese
Op een moment dat een patiënt een gewrichtsprothese krijgt of heeft, wil je eigenlijk infectie voorkomen.
Ook hiervoor geld dat streptokokken via de bloedbaan bij die gewrichtsprothese kan komen. En wanneer
de streptokokken de gewrichtsprothese gaan bevolken dan kan dat voor een ontstekingsreactie zorgen
die de gewrichtsprothese kan beschadigen. Patiënten met een ongereguleerde diabetes, patiënten met
kwaadaardige aandoeningen of met reumatoïde artritis, daarvan weten wij dat ze een verhoogd risico
hebben op infectie van de gewichtsprothese. Inmiddels is hiervoor geen antibioticumprofylaxe voor
nodig! Uiteindelijk is bij deze patiënten wel de noodzaak om de mond zo gezond mogelijk te krijgen en
gingivitis te voorkomen om toch de route via de bloedbaan van de streptokokken te voorkomen.
Orgaantransplantatie
Op het moment dat een patiënt een orgaantransplantatie ondergaat, dan zal de persoon de rest van zijn
leven medicijnen die het immuunsysteem onder drukken (Immunosuppressiva) moeten gebruiken. Het
lastige van een getransplanteerd orgaan is dat het lichaam daar eindelijk in opstand komt, doormiddel
van het eigen immuunsysteem dus moet je het immuunsysteem onderdrukken, maar dat betekend ook
dat sluimerende ontstekingen die in het lichaam aanwezig zijn actief kunnen worden, omdat het eigen
immuunsysteem wordt onderdrukt.
2
,Bisfosfonaatgebruik
Kennisclip:
Word veel gebruikt bij patiënten met osteoporose en botmetastasen (uitzaaiing in het bot als gevolg van
een tumor in het lichaam).
Het werkingsmechanisme van Bisfosfonaat is: het remmen van de activiteit van botafbraak. Het lastige is
als je botafbraak remt, je bot aanmaak ook verminderd is. Bisfosfonaatgebruik kan leiden tot een
ontsteking reactie van het kaakbot (bisfosfonaat related necroseof the jaw), ontsteking proces die
gepaard gaat met necrose. Het ontstekingsproces is zo actief en moeilijk om te stoppen dat behandeling
om het geïnfecteerde botdeel te verwijderen soms wel kan leiden tot fracturen of verwijderen van een
groot deel van de kaak i.c.m. een hoge dosis antibiotica. En het lastige met bisfosfonaat is dat tijdelijk
stoppen niet zinvol is.
Artikel:
Bisfosfonaten zijn medicijnen die botontkalking tegengaan en worden gebruikt ter voorkoming van
osteoporose en bij de behandeling van botmetastasen. Er worden 2 soorten bisfosfonaten onderscheiden,
de stikstof bevattende en de geen stikstof bevattende bisfosfonaten. De stikstof bevattende bisfosfonaten
zijn qua werking potenter. Bisfosfonaten kunnen oraal of parenteraal (via een infuus) worden toegediend.
De biologische beschikbaarheid van de parenterale bisfosfonaten ligt vele malen hoger dan van de oraal
toegediende. Het blijkt dat bij patiënten die worden of in het recente verleden werden behandeld met
bisfosfonaten, necrose van het kaakbot kan optreden na invasieve tandheelkundige behandelingen,
maar ook zonder dat er een voorafgaande behandeling heeft plaatsgevonden. Grofweg kan deze
necrose optreden na het toedienen langer dan 1 jaar van parenterale en langer dan 3 jaar van orale
bisfosfonaten. Deze vorm van botnecrose wordt bisfosfonaatosteonecrose genoemd.
Radiotherapie van het hoofd-hals gebied
Kennisclip:
Van radiotherapie weten we dat het negatief effect heeft op de deling van bestraalde cellen. Op een
moment dat een cel bestraald is kan het zich in de toekomst minder goed delen. Op het langer termijn
leidt dat in het kaakbot van de onderkaak tot een verminderde doorbloeding. Waarom in de onderkaak?
De onderkaak is al minder doorbloedt van nature, telt minder bloedvaten. Op het moment dat je een
behandeling gaat uitvoeren die schade aan het bot kan optreden bv initiële behandeling, dan kom je heel
dichtbij het bot. Op dat moment kan er een ontstekingsreactie ontstaan die gepaard gaat met
weefselafbraak, we noemen dat osteoradionecrose. Het lastige van osteoradionecrose is dat het lastig
behandelbaar is. Het beste manier om dit te behandelen is om het desbetreffende botdeel te verwijderen
en dat het gecombineerd wordt met een hoge dosis antibiotica. En als osteoradionecrose te laat
opgemerkt wordt, kan dit leiden tot fracturen of verwijderen van een groot deel van de kaak.
3
, Artikel
Radiotherapie heeft een negatief effect op de celdeling van de bestraalde cellen. Het bestralingseffect is
het grootst in weefsels met snel delende cellen, zoals tumorcellen. Maar ook gezonde snel delende cellen
in weefsels zoals de slijmvliezen, speekselklierweefsel en haarfollikels kunnen door radiotherapie worden
aangetast. Bij radiotherapie in het hoofdhalsgebied is er zowel sprake van korte- als langetermijneffecten
op de mondgezondheid. De korte termijneffecten bestaan voornamelijk uit mucositis veroo rzaakt door
celdood van de snel delende mucosale weefsels en kunnen al kort na aanvang van de radiotherapie
optreden. Het kenmerk is een pijnlijke mond en keel met ul hoofd-hals gebied kan bijvoorbeeld, een
verminderde speekselvloed zijn als gevolg van het te gronde gegaan zijn van het speekselklierweefsel.
Door de verminderde speekselvloed kan een ernstige vorm van tandbederf (bestralingscariës) optreden.
Radiotherapie heeft ook negatieve invloed op de vascularisatie, zowel van de weke delen als van het
bestraalde kaakbot. Hierdoor neemt het regeneratievermogen van het bestraalde kaakbot af en kan een
op zichzelf eenvoudige extractie van een gebitselement tot een hardnekkige vorm van botnecrose leiden
(osteoradionecrose). Door dit langetermijneffect van de radiotherapie zal het begrip ‘odontogeen focus’
in een ruim tijdsperspectief moeten worden geplaatst. Behalve de speekselklieren en het kaakbot hebben
ook de eventueel in het radiatieveld gelegen kauwspieren ernstig te lijden van een langetermijneffect van
de radiotherapie in het hoofd-halsgebied. Vrijwel altijd treedt er een therapieresistente trismus op. Deze
vermindert samen met de droge mond in ernstige mate de levenskwaliteit van de patiënt. De indruk
bestaat dat oefentherapie tijdens de radiotherapie de trismus enigszins kan beperken.
4