Cleveland & Burton – A history of the modern Middle East
Hoofdstuk 4 – Vormen van nieuwe synthese: patroon van hervormingen, 1789-1849
De periode van 60 jaar, van de Ottomaanse sultan III tot de Egyptische gouverneur Muhammad Ali
staat in het teken van militaire hervormingen naar Europees model. Hierbij werd geen rekening
gehouden met culturele normen, sociale structuren of politieke relaties waarop het Ottomaanse
systeem rustte. Het dagelijks leven kwam weer onder meer gecentraliseerd toezicht. Tussenpersonen,
zoals de millet-leiders en de ulama, werden uitgeschakeld. De oude orde werd vernietigd, waardoor
het Ottomaanse systeem in zijn geheel werd ondermijnd. Dit zette de deuren open voor een vergaand
transformatieproces.
§1 Selim III (1789-1806): Tussen het oude en het nieuwe
Sultan Selim III intensifieerde de 18e -eeuwse militaire hervormingen om zo het Ottomaanse Rijk te
behouden en te versterken. Hij was een conservatieve leider in dit opzicht en baseerde zich op
Süleyman de Grote. Zijn regeringsperiode vormt een belangrijke brug tussen het oude en het nieuwe:
hij legde de basis en liet barrières van verandering zien.
Na de verloren oorlogen tussen Oostenrijk en Rusland in 1792 begon hij de vormingen langs
de Europese lijnen. Europese adviseurs werden ingehuurd voor nieuwe tactieken en wapens. Om de
Janitsaren van de nieuwe tactieken te overtuigen werden hun salarissen verhoogd en kregen ze
betere barraken. Hierdoor werden de Janitsaren achterdochtig en hielden hervorming tegen. Selim
passeerde hen en richtte in 1797 een nieuwe infanterie op: nizam-i jedid (de nieuwe orde). Deze
bestond uit Turkse boerenjongens uit Anatolië. Het devshirme systeem werkte niet meer. Het lukte
niet om deze troepen (23.000 in 1806) te integreren in de rest van het leger. Daarnaast gebruikte
Selim ze niet voor binnenlandse tegenstanders. Dit zorgde voor een beperkte rol van de infanterie.
Opening naar het westen
Selim wenste alleen de Europese technologieën en ideeën op het leger toe te passen, maar de
Ottomaanse ambassades in Europese hoofdsteden (bijv. Londen 1793) zorgde voor Westerse kennis
in Ottomaanse opgeleide kringen. Het feit dat de Ottomanen erkennen dat representatie in Europa
belangrijk was, is anders dan de eerdere praktijken. Door het Ottomaanse superioriteitsgevoel zorgde
de Ottomanen ervoor dat Europeanen voor verdragen altijd naar Istanbul kwamen en niet andersom.
Ze kregen informatie van Europese representanten. De eenzijdige dialoog werd steeds nadeliger.
Daarnaast communiceerde de Ottomanen met Europa door staatstolken (dragomans)
afkomstig uit de Christelijke millet. Ze waren dus afhankelijk van de goodwill van de Griekse
dragomans. Deze missies zorgde ervoor dat jonge ambtenaren met directe ervaringen van Europa
kennis kregen van de Franse taal, de taal van de diplomatiek.
De omverwerping van Selim III
Door de nizam-i jedid waren de Janitsaren bang om hun onafhankelijkheid kwijt te raken. Zij wilden
niet langs het nieuwe leger vechten. Van de derebeys werden de timars afgepakt. Verdere oppositie
kwam van de ulama en andere leden van de heersende elite, die tegen de Europese militaire
hervormingen waren.
In 1806, geleid door de Janitsaren, zetten zijn Selim af en kozen zij Mustafa IV, die zich
afzijdig zou houden van hun privileges. Selim werd beschuldigd van disrespect voor de Islam en de
Ottomaanse tradities. De ambassades in Europa gingen dicht en de nizam-i jedid werd opgeheven.
Selim werd vermoord.
§2 Een hersteld machtcentrum: het Egypte van Muhammad Ali, 1805-1848
De Mamlukse restauratie en de Franse invasie
De verspreiding van Ottomaanse middelen in oorlog met Europese staten en de campagnes tegen
lokale warlords, verminderde de mogelijkheid van het rijk om de administratieve controle over de
provincies te behouden. In de late 18e eeuw werd Egypte onder de Mamlukken autonoom. Het
Mamlukse regime was instabiel, onderdrukkend en niet populair. Er was geen centrale regering. De
maatschappij werd bij elkaar gehouden door afspraken tussen de Mamlukken, de leidende
koopmannen, gildes en religieuze officials. Soms werd een iemand dominanter, zoals Ali Bey al-Kabir
(1760-1773) hij was sterk Europees gericht. Hij werd uit de weg geruimd, en van 1775 tot 1789
,domineerde twee rivaliserende facties Egypte. Dit zorgde voor een gefragmenteerd Egypte, zonder
centrale stabiele autoriteit.
Tijdens de Napoleontische oorlogen (1789-1815) streden de Britten en Fransen ook buiten
Europa tegen elkaar. Egypte raakte hierbij betrokken toen Napoleon in 1798 Egypte binnenviel en de
Mamlukken versloeg in de Slag der Pyramiden. Dit gebeurde om de Britse communicatieroutes met
India dwars te zitten. Daarnaast was handel een doel: Egypte kon een stabiele toevoer van graan naar
Frankrijk zorgen. Maar de Britten versloegen de Franse vloot in 1798 bij de zeeslag van de Aboukir
Baai in Alexandrië en Napoleon keerde terug naar Frankrijk.
De rest van de expeditie bleef het land nog 3 jaar bezetten. De ingenieurs en wetenschappers
die Napoleon had gebracht, bedachten nieuwe plannen voor kanalen en communicatie en de
hervorming van belasting. Maar de bezetting was niet populair onder de Egyptenaren en er werd
weinig van ingevoerd. In 1801 werden de Franse troepen door een Britse-Ottomaanse expeditie het
land uit gewerkt. De Franse invasie wekte wel indruk op de lokale leiders uit het Midden-Oosten. Het
liet de technologische capaciteiten van een Europese macht zien die in het hart van het Ottomaanse
rijk kon doordringen.
Het hervormingsbeleid van Muhammad Ali
Ali zorgde voor het eerste volhoudende programma in het MO van door de staat gesponsorde
Europeanisatie van het leger en de instituties die dit steunden. Hij was Albaans, groeide op in Griekse
kustplaats Kavalla. In 1801 kwam hij naar Egypte als onderdeel van de Ottomaanse expeditie om de
Fransen te verdrijven. In 1805 werd hij de Ottomaanse gouverneur. Onder hem kwam een periode van
40 jaar interne ontwikkeling en imperiale expansie. Hij richtte de troepen opnieuw in, reorganiseerde
de administratie en installeerde een centrale bureaucratie, hij veranderde de patronen van landbezit
en landbouwproductie en introduceerde zware industrie (‘state-building’). In 1830 reikte zijn rijk van
noord-Soedan, de westkust van Arabië tot Groot Syrië en delen van zuidwest Anatolië. Daarnaast
bracht hij het land diplomatiek en commercieel contact met West-Europa.
Zijn doel was onafhankelijkheid van het Ottomaanse Rijk en een erfelijke dynastie voor zijn
familie vestigen in Egypte. Dit moest gebeuren door het versterken van het leger en de vloot. Een
barrière hiervoor was de Mamlukse interferentie. In 1811 slachtte hij 74 leiders af na een banket in
Caïro. Binnen een paar maanden werd de Mamlukse macht doorbroken en kon Muhammad Ali een
officiercorps, gebaseerd op Europees model, opbouwen.
In Aswan stichtte hij een trainingsschool met Europese instructeurs en Turkse en Mamlukse
studenten. Hij stuurde ze op missie naar Europa, om de Europese militaire tactieken beter te
begrijpen. Zo kregen ze directe Europe militaire en taalkennis, wat invloed had op de toekomstige
richting van hun land. Daarnaast stichtte hij onderwijsinstituten om experts in ondersteunende militaire
services op te leiden vanaf 1820 (bijv. medicijnen, diergeneeskunde, scheikunde, bouwkunde) later
meer invloed dan op alleen leger.
Studieboeken waren nodig en in 1835 richtte Muhammad Ali een taalschool op om vertalers te
trainen en tekstboeken te maken. Deze school had tot zijn sluiting in 1850 veel invloed op het culturele
en educationele leven van Egypte. Daarnaast werd de drukpers van de staat ontwikkeld, met
vertalingen en besluiten van regering. In 1828 was de eerste Arabische krant al-Waqai al-Misriyyah
een feit. De drukpers was belangrijk bij het spreiden van westerse ideeën onder de Egyptische
geleerde elite.
Muhammad Ali had veel soldaten nodig. Hij probeerde in 1820 een Soedanees slavenleger op
te zetten door de regio binnen te vallen. Dit lukte niet, waardoor Egyptische fellahin (boeren) de
dienstplicht kregen (zwaar en onpopulair). Ook dit week af van de Ottomaanse norm. De dienstplicht
vroeg om nauwkeurige bevolkingsaantallen, dus Ali voerde registers in.
Om het leger te betalen, moest hij Egyptische bronnen uitbuiten. De Mamlukken en ulama
hadden het iltizam-systeem, een boerenbelastingsysteem, waarbij de belastingboeren de extra
belasting van hun eigen boeren mochten houden. Ali veranderde dit systeem naar het leggen van
inkomsten op waqf: land of andere inkomsten-generende bronnen voor religieuze instelling en goede
doelen (geen belasting hierover?). Om de ulama en de Mamlukken macht te ontnemen centraliseerde
Ali de regering en verdeelde hij het land over een paar families.
Ali experimenteerde ook met nieuwe gewassen, zoals Jumel katoen, met lange vezels. De
Europese textielindustrie wilde dit graag hebben. Daarnaast ontwikkelde hij een irrigatiesysteem:
braakliggende gebieden werden verbouwd en oude geïntensifieerd door verplicht landarbeid (corvée)
,door de fellahin. Dit zorgde voor een tijdelijke afname van productiviteit in de landbouwsector. Ook de
zweep, khurbaj, werd toegepast. Muhammad Ali introduceerde corvée en khurbaj niet zelf, maar gaf
ook geen verbod uit.
De export bracht veel op, maar Ali wilde geen grondstoffenexporteur en importeur van
Europese industrialisatieproducten worden. Hij wilde Egypte zelfvoorzienend maken en begon een
programma van industrialisatie met nadruk op oorlogsmaterialen en textiel voor de lokale markt. Dit
zorgde voor veel werkgelegenheid. Muhammad Ali had een monopolypositie: hij kocht alles tegen
vaste prijzen en verkocht het aan de Europeanen voor een hogere prijs. Europese koopmannen waren
niet blij dat Muhammad Ali zich niet hield aan de Capitulatieregels.
Ook werd de regering en de administratie gecentraliseerd. Het systeem werd gebouwd op
technisch en administratief geschoolde ambtenaren. De regering werd gebureaucratiseerd en werd
voorspelbaarder. Egypte werd ingedeeld in 10 posities met elk een gouverneur die de wet uitvoerde
en belasting hief. Toch complex: zijn staat was meer een uitgebreid huishouden: zijn zonen kregen
sleutelposities en grote besluiten nam hij zelf. Daarnaast identificeerde hij zich niet met Egyptenaren,
hij was puur hun koning. De taal van hoge administratie was Ottomaans Turks, niet Arabisch en de
elite bestond met name uit Turken en Circassiërs i.p.v. Egyptenaren. Daarnaast maakte hij gebruik
van traditionele Ottomaanse afhankelijkheid van minderheden voor administratieve expertise (veel
christenen). Zijn belangrijkste adviseur en minister van Buitenlandse Zaken was de Armeniër Boghos
Pasha. Er kwam wel een nieuwe Egyptische elite, door pragmatische onderwijs maatregelen.
Desondanks waren het met name niet-Egyptenaren die de hoge posten in het leger bekleedden. Na
de generatie van Muhammad Ali, werd Ottomaans Turks vervangen door Arabisch.
De expansieoorlogen
Muhammad Ali stuurde zijn leger op oorlogen door het MO. De Wahhabi’s hadden Mekka en Medina
veroverd. In 1811 namen de troepen, geleid door zoon Ibrahim, de heilige steden in de Hijaz terug. In
1820 veroverde hij gedeeltes van Soedan. In 1821 brak een nationalistische opstand tegen de
heerschappij van de sultan uit in Griekenland. Sultan Mahmud II vroeg Ali om militaire interventie, in
ruil hiervoor zou hij gouverneurschap over Kreta krijgen. In 1827 nam Ibrahim Athene in. Maar deze
missie was te kostbaar, toekomstige campagnes zouden slechts in eigen belang zijn.
Voor producten, m.n. marine hout en een nieuwe afzetmarkt viel Ali Syrië binnen. Van herfst
1831 tot December 1832 trok Ibrahim door Libanon en Syrië naar Anatolië. Hij versloeg de
Ottomaanse troepen tot 150 mijl voor Istanbul. Mahmud II zocht naar een Europese bondgenoot, maar
alleen Rusland wilde. In 1833 sloten zij een vredesalliantie: het verdrag van Unkiar Skelessi. Voor de
Britten betekende dit te veel invloed van Rusland in Istanbul. Zo kwamen Britse en Franse diplomatie
in actie om vijandigheden met Egypte te stoppen, waardoor Ibrahim gouverneur van de Anatolisch
Adana en Groter Syrië werd. Ali had geen soevereine onafhankelijkheid gekregen, maar kreeg wel
een groter rijk en overleefde de Europese interventie. De volgende keer zou hij niet zoveel geluk
hebben.
Ibrahim introduceerde in Syrië (1833-1840) de Egyptische programma’s. Het
monopoliesysteem zorgde voor een afzetmarkt van Egyptisch systeem, maar dit schaadde de lokale
ambachtsindustrie en de dienstplicht veroorzaakte onrust in de regio in de late 1830s. Sultan Mahmud
II stuurde in 1839 een leger. Hierop zonden de Britten in 1840 een vloot naar Beiroet en plaatsten
troepen in Libanon in gezamenlijke actie met de Ottomanen. De lokale vijandelijkheid tegen Ibrahim’s
administratie zorgde voor opstanden. Hij trok zich terug naar Egypte. De Europese diplomatie zorgde
voor een schikking van het Ottomaans-Egyptisch conflict met het verdrag van London 1841, waarbij
Ali zich moest terugtrekken uit alle gebieden die hij had bezet, m.u.v. Soedan. Het Egyptische leger
mocht maar 18000 man sterk zijn. Egypte bleef wel een erfelijke gouverneurschap familie tot 1952.
Het Egypte van zijn opvolgers was echter economisch verzwakt. Groot-Brittannië haalde de
Ottomanen over in 1838 om het handelsverdrag van Balta Liman te tekenen, dat veel invloed had op
Ottomaanse (en Egyptische) economische ontwikkeling. Het monopoliesysteem binnen het
Ottomaanse rijk werd vernietigd en invoertarief werd een gunstig percentage van 3%. Andere
Europese staten zorgden voor dezelfde concessies van de Ottomanen. Met de combinatie met de
versterking van de Capitulaties en de afname van Egyptische militaire kracht, zorgde de Balta Liman
agreement voor het einde van Egyptische industriële ontwikkeling en economische onafhankelijkheid.
Het resultaat van Ali’s regering was dus een versterking van West-Europese invloed in MO en met
name in Egypte.
, De meeste van Ali’s oorlog gerelateerde industrieën werden gesloten en openbare projecten
werden stilgelegd. Zijn militaire machine die draaide op de economie bestond niet meer. Toch bleef
zijn regeringsinfrastructuur nog wel bestaan. Een gecentraliseerde administratie en een klein kader
van getrainde ambtenaren bleven bestaan, die verbonden bleven aan Europese hervormingen.
§3 Nationalisme en de interventie der Grootmachten: de Griekse opstand, 1821-1829
Ook de nationalistische onafhankelijkheidsbewegingen bij de Europese onderdanen bedreigden het
OR. Nationalisme betekende dat de mensen dezelfde taal spreken en een gezamenlijk verleden
hadden en dat deze mensen een eigen staat moesten hebben. De opstanden in de Balkan werden
vaak gemanipuleerd door de Grootmachten voor eigen doeleinden. De eerste was in Servië vanaf
1804, maar er was geen Grootmacht die wilde helpen. Pas in 1830 kreeg zij autonomie. Griekenland
kreeg wel hulp, wat zorgde voor een onafhankelijke Griekse staat. Twee componenten onderscheiden
de Ottomaanse Griekse wereld in de 19e eeuw: 1. De buitenlandse kosmopolitische Griekse
intellectuele en commerciële centra in Istanbul en de Russische Zwarte Zee haven van Odessa
(scheepvaart en handel). 2. De Grieken in Istanbul (Phanariot) zaten in de Griekse Orthodoxe kerk en
waren dragomans. Zij waren bekend met de condities van West-Europa en de Franse revolutie. In
1841 richten zij een geheime gemeenschap, Philike Hetairia (gemeenschap van vrienden) op in
Odessa als onafhankelijkheidsbeweging.
De afname van Ottomaanse centrale autoriteit in Griekenland zorgde ervoor dat
onderdrukkende derebeys meer macht kregen. Het Nationalisme, gestimuleerd door Griekse literatuur
en bewustzijn van het Griekse klassieke verleden, leidden ertoe dat Ottomanen niet meer als
imperiale beschermers werden gezien, maar als buitenlandse onderdrukkers.
In 1821 brak opstand uit aan 2 fronten: Philike Hetairia o.l.v. Alexander Yipsilantis in de
Prinsdommen aan de Doneau, die snel neer geslagen werd. Op het vasteland vielen rebellen
individuele Turken aan, ondanks het ontbreken van centraal leiderschap slaagden zij er in de
Ottomanen weg te drijven uit Peloponnesus. Het stokte in het noorden. Beide kanten namen
represaillemaatregelen tegen de bevolking. De Ottomanen executeerden de Grieks Orthodoxe
patriarch en de hoofddragonman in Istanbul. Dit betekende een breuk tussen de Ottomaanse en
Griekse elite. Ottomanen moesten vanaf nu hun eigen moslims opleiden tot vertalers.
Mahmud II riep Muhammad Ali op voor hulp en ze hadden succes in 1827. De Grootmachten
grepen in. De Britse publieke opinie was voor Griekenland, Rusland stond in als beschermheer van de
christenen. Hiermee begon een diplomatiek patroon: De Oostelijke vraag (Eastern Question). GB en
Rusland waren bang dat de ander de Griekse revolutie zou gebruiken om Ottomaans gebied in te
nemen, maar ze gingen niet tegen elkaar om zo een oorlog te voorkomen. Samen met Frankrijk
gingen ze bemiddelen tussen de Ottomanen en de Grieken. Mahmud II wilde echter geen Europese
bemoeienis en wilde Griekenland voor zichzelf. Een vloot van de grootmachten werd gestuurd naar
Griekenland in 1827 en dit blokkeerde de toevoer van Ottomaanse en Egyptische troepen. In 1827
brak er een grote zeeslag uit bij Navarino Bay, waarbij de Ottomaanse-Egyptische vloot zo goed als
werd vernietigd.
Muhammad Ali trok zich terug, maar Mahmud II weigerde Griekenland te verliezen. Rusland
verklaarde de oorlog aan het Ottomaanse rijk in 1828 en namen Adrianopolis in. Dit was niet voordelig
voor de Britten en oorlog leek onontkoombaar. Rusland en GB besloten samen dat een zwakke
bufferstaat tussen hun ambities het beste was. Na het Verdrag van Adrianopolis (1829) tussen de
Russen en de Ottomanen trok Rusland zich terug. In 1832 werd Griekenland onafhankelijk onder
bescherming van GB, Frankrijk en Rusland. De Balkannationalisten zorgde dus voor externe
interventies, waarop de Ottomanen bedacht moesten zijn. Mahmud leerde dat de Grote Machten zo
ook hem konden helpen, toen hij de Russische bedreiging gebruikte de Franco-Britse alliantie te
vormen die Muhammad Ali in 1833 en later in 1839-40 zou tegenhouden.
§4 Sultan Mahmud II (1808-1839): centralisatie en transformatie
Mahmud II wordt vaak gezien als de sultan die leiderschap had over een periode van het uit elkaar
vallen van het Ottomaanse Rijk en die werd overschaduwd door Muhammad Ali. Toch was hij een van
de meest effectieve late sultan. Hij was in de eerste plaats, net als Selim III, een militaire hervormer, al
zag hij wél in dat hij moest optreden tegen de centrifugale politieke krachten die hem ondermijnden, nl.
de derebey-ulama-Janitsaren coalitie. Mahmud kocht loyaliteit van de Janitsaren en trad met hen op