Deelnemers aan het strafproces, opsporing, opsporings- en controlebevoegdheden
2019 - Week 2
Data colleges:
Zie Osiris en MyTimeTable voor nadere informatie omtrent de tijd en plaats van het
hoorcollege en de werkcolleges.
Onderwerp hoorcollege:
- Deelnemers aan het strafproces
Onderwerp werkcolleges:
- Het opsporingsbegrip en domeinen
- (Bijzondere) Opsporingsbevoegdheden en controlebevoegdheden
Verplichte literatuur:
- G.J.M. Corstens, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Het Nederlands
strafprocesrecht, 9e druk, Deventer: Wolters Kluwer 2018:
hoofdstuk VIII, par. 1 en 2
hoofdstuk X, par. 1 t/m 3, 11 en 15
hoofdstuk XII, par. 14 t/m 17 en 25, met uitzondering van de kleine lettertjes uit deze
paragrafen
- M.S. Groenhuijsen, ‘Van de regen in de drup. Van een kennisgestuurde
slachtofferemancipatie in het strafrecht naar een “goede bedoelingen slachtofferpolitiek”
anno 2018’, DD 2018/14
Aanbevolen literatuur:
- G.J.M. Corstens, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Het Nederlands
strafprocesrecht, 9e druk, Deventer: Wolters Kluwer 2018:
hoofdstuk IV
hoofdstuk VIII, par. 3
hoofdstuk IX
hoofdstuk XI
- J.B.H.M. Simmelink, ‘Normering van opsporingsbevoegdheden in het gemoderniseerde
Wetboek van Strafvordering’, RM Themis, 2017-6, pag. 323-333
1
, Deelnemers aan het strafproces, opsporing, opsporings- en controlebevoegdheden
Verplichte jurisprudentie:
(o.a. te vinden via WoltersKluwer Navigator)
1. EHRM 25 februari 1993 NJ 1993, 485 (Funke) (m.nt. Kn)
2. EHRM 17 december 1996 NJ 1997, 699 (Saunders) (m.nt. Kn)
3. HR 1 november 2016 NJ 2017, 84 (Dynamische verkeerscontroles)
(m.nt. Keulen)
4. HR 9 oktober 2018 NJ 2019, 24 (Project MOE-lander) (m.nt. Reijntjes)
5. HR 6 november 2018 NJ 2018, 446 (Stelselmatige observatie?)
Leerdoelen:
De onderwerpen die in het eerste studiejaar aan de orde zijn gesteld, worden bekend
verondersteld.
De deelnemers kunnen na bestudering van de literatuur en de jurisprudentie en na actieve
deelname aan de colleges:
a) beredeneren welke plaats het voorbereidend onderzoek inneemt binnen het totale
strafproces;
b) bepalen of bij het gebruikmaken van controlebevoegdheden sprake is van opsporing;
c) toetsen of toepassing van controlebevoegdheden mogelijk is in de opsporingsfase;
d) de rol van de diverse actoren binnen het strafproces beschrijven;
e) uitleggen wat de betekenis van het nemo-tenetur beginsel is;
f) een eventuele schending van het nemo tenetur-beginsel beoordelen;
g) uit feiten en omstandigheden genoemd in een casus afleiden welke
opsporingsbevoegdheid, binnen welk domein, is gehanteerd door politie of openbaar
ministerie;
h) uit feiten en omstandigheden genoemd in een casus analyseren of politie en openbaar
ministerie een bepaalde opsporingsmethode mogen hanteren in een casus;
i) beredeneren welke personen de verantwoordelijkheid dragen voor bepaalde
opsporingsmethoden.
Vragen
a. Leg het verschil uit tussen controle en opsporing.
2