E3 - Oncologie
E-learning Hemato-oncologie
Acute Leukemie
Hoe ontstaat acute leukemie?
Door genetische fout vroeg in de ontwikkeling van bloed in het beenmerg. Afhankelijk van het
moment dat de fout gebeurd, geef je de aandoening een andere naam. Je hebt Acute
ongedifferencieerde leukemie (AUL). Daar gebeurd de fout vóór de differentiatie van de multipotente
hematopoeitische stamcel naar myeloide/lymfoide voorlopercellen. Indien de fout later optreedt,
spreek je van een acute myeloide leukemie (AML) of acute lymfoide leukemie (ALL). Deze hebben
dan weer verschillende subtypes.
Leukemie zorgt voor een overmatige proliferatie van voorlopercellen (-blasten) en voor een geremde
uitrijping van deze cellen. Hierdoor raakt het beenmerg overvol en loopt over. Daarom kun je ook
kwaadaardige voorlopercellen in het perifere bloed vinden. In het beenmerg wordt de proliferatie en
differentiatie van gezonde cellen geremd. Dit geeft klachten, zoals:
1. Bloedingsneiging en snel blauwe plekken (trombocytopenie)
2. Bleekheid en vermoeidheid (anemie)
3. Infecties en koorts (granulocytopenie)
4. Te veel aan leukemie cellen (hepatosplenomegalie)
Je kunt met behulp van immunofenotypische markers onderscheid maken tussen ALL en AML.
AML ALL
Panmyeloid: CD13, CD33, CD65, CD117, anti- Expressie van lymfoide antigenen: B-cel
myeloperoxidase markers (CD19, cyCD22), T-cel markers (CD2,
CD5, CD7, cyCD3)
Markers van maturatie: CD15, CD11b Expressie van immature markers: TdT, CD34
Monocytaire differentiatie: CD14, CD11b, CD64
Erythroide marker: anti-glycophorine
Megakaryocytaire marker: CD41, CD42, CD61
Immature markers: CD34, TdT
AML
De oorzaak voor de ontwikkeling van AML is vaak onbekend. Mogelijk:
Iatrogeen
Radioactieve straling
Extra fout in genetisch materiaal bij reeds bestaande hematologische aandoening zoals CML,
polycytemia vera, myelofibrose, MDS)
Aanvullend onderzoek:
Bloedonderzoek: Anemie, leukocytopenie, trombocytopenie
Bloeduitstrijk: Myeloblasten soms
Beenmerg: hypercellulair beeld met verdringing van erytro-, granulo- en trombocytopoese
door leukemische cellen (>20% blasten (normaal < 5%)
Morfologie: onderscheiding tussen M0-M7 (8 subtypes).
Behandeling:
, E3 - Oncologie
Inductiechemotherapie: 2 kuren in 7+3 schema: 7 dagen cytarabine, 3 dagen antracycline
Na inductie postremissietherapie, afhankelijk van risicoprofiel:
o Chemotherapie
o Autologe stamceltransplantatie (SCT): stamcellen teruggeven, zodat je hogere dosis
chemo kunt geven
o Allogene SCT: stamcellen van vreemde geven die geen kanker heeft ontwikkeld met
als gevolg dat deze immuuncellen de kankercellen opruimt (Graft versus leukemia
effect). Als complicatie: Graft Versus Host effect of wel omgekeerde afstoting, waarin
het nieuwe immuunsysteem zich richt tegen gezonde weefsels met als gevolg veel
morbiditeit/mortaliteit
Keuze van therapie afhankelijk van wat iemand aankan en de residuale ziekteload
Acute Promyelocytenleukemie (APL) is een belangrijk subtype van AML (M3). Presentatie hetzelfe als
AML, maar specifiek ook hoge bloedingsneiging en kans op DIS. Auerse staaf of een takkenbos in het
beenmergaspiraat suggesief voor APL. Oorzaak vaak specifieke translocatie met als gevolg dat het
PML gen fuseert met retinoide receptor gen op chromosoom 17. Deze translocatie leidt tot het
binden aan DNA sites en blokkeren van transcriptie en differentiatie van granulocyten doordat het
fusie eiwit de plak is tussen NCOR en HDAC. De cellen blijven hangen in het het promyelocyten
stadium. De cellen zijn gevoelig voor een vitamine A derivaat (ATRA, all-trans retinoic acid). Dit zorgt
ervoor dat de plak loslaat tussen NCOR en HDAC en dat de normale transcriptie en uitrijping weer
kan gebeuren. De leukemie cellen rijpen uit en ondergaan vervolgens spontane apoptose. APL is een
spoedgeval waarbij de behandeling snel gestart moet worden. Als patienten de eerste kritieke fase
overleven, is de prognose over het algemeen goed.
ALL
ALL is een maligne klonale proliferatie van voorlopercellen van T-cellen of B-cellen. Je hebt dus een
maligne T-lymfoblast of B-lymfoblast. 60% van deze leukemie gevallen ontstaan bij kinderen van 0-14
jaar. Meer B-ALL dan T-ALL. De prognose van B-ALL is beter dan T-ALL. Bij 5-10% zie je ook lokalisatie
in het CZS.
Bloedonderzoek:
Anemie, granulocytopenie, trombopenie
Leukocytose (>50%)
Circulerende leukemiecellen (>90%)
Beenmerg:
Celrijk met veel leukemische blasten
Cytogenetica:
Philadelphiachromosoom (translocatie 9;22)
T 4;11
T 11;19
T 12;21
Philadephiachromosoom komt voor bij 20-25% van de patienten met ALL en is een ongunstige
prognostische factor.
Immunofenotypering:
TdT komt tot expressie op voorloper B- en T-cellen -> ALL