Hoorcollege aantekeningen Vorm en functie
introductie
Vorm en functie zijn termen welke uit de architectuur. In de biologie is de vorm de
anatomische structuur. De functie is de fysiologische rol. Er is een relatie tussen de vorm en
functie in de biologie. Om de functie te weten, moet de microscopische structuren bekend
zijn.
Voor de vorming van organen, is evolutie van verschillende organen benodigd. De natuur
heeft verschillende oplossingen voor hetzelfde probleem. Denk hierbij aan de verschillende
ogen van dieren.
De zenuwcellen in de ogen kunnen licht omzetten in elektrische signalen. Zo kan er een
signaal worden doorgegeven via zenuwcellen.
Ontwerpfoutjes
1. De zenuwcellen van het oog moeten via de achterkant van het oog. Hierdoor moet er
dus een klein gaatje in het netvlies zitten, waar zenuwbanen samen kunnen komen
om naar de hersenen te gaan. Dit zorgt voor een blinde vlek. we hebben hier echter
geen last van, waardoor het niet verder evalueert.
2. Het is onhandig dat de lichtgevoelige cellen achterin het oog liggen. Hierdoor moet
het licht eerst door de volledige oogkamer heen moet. Hierdoor is er tijdverlies.
Tijdens de cursus zullen we de volgende systemen uitgebreid belichten:
- Cardio- vasculair systeem
- Het spijsverteringssysteem
- Het zenuwstelsel
Maar ook de verschillende niveaus van organisatie.
Histologie is microscopie.
Anatomie is de snijzaal.
Pathologie is web-microscopie.
,Anatomie van het spijsverteringssysteem
Het spijsverteringssysteem heet het tractus digestivus. De keel heet de Pharynx. Deze ligt in
connectie met de slokdarm (esophagus) en de mondholte.
The six functions of the digestive system are:
1. Ingestion (inbrengen)
2. Mechanical processing (kouwen)
3. Digestion (verteren, opnemen eiwitten en chemische afbraak etc.)
4. Secretion (toevoegen van water, uitscheiden van stoffen door organen)
5. Absorption (opname voedsel)
6. Excretion (uitscheiden)
Feces = poep
Defecation = uitscheiden, poepen
De tong is belangrijk voor spreken en het bewegen van voedsel.
De tanden zijn van belang voor spreken en het verwerken van voedsel.
Mondholte – cavum oris
Keel – pharynx
In de mondholte liggen de huig (uvula), tong (ligua), verhemelte (hard palate, soft palate,
palatum) keelgat (fauses) en speekselklieren
Salivary glands (speeksel organen)
- Parotid salivary glands (voor het oor)
- Submandibular salivary glands (onder de kaak)
- Sublingual salivory gland (onder de tong)
Pharynx (keel)
- Nasopharynx (neus keel)
- Oropharynx (mond keel)
- Laryngopharynx (strottenhoofd keel)
Slikken
De luchtweg en voedselweg kruisen in het laryngopharynx. De luchtweg moet tijdens het
eten worden afgesloten. Het strottenklepje sluit tijdens het eten. De zachte verhemelte zal
de neusholte afsluiten.
Tijdens het slikken beweegt de tong naar achter, waardoor het zachte verhemelte sluit.
Hierdoor komt het voedsel in de keel, waarbij het strotklepje wordt gesloten (trachitus
sluit), waardoor het voedsel in de slokdarm komt.
Anatomie van slikbeweging
- Willekeurig oproepen van slikbeweging
- Reflectoir afsluiting van de luchtwegen
,Peristaltiek
De spierlagen in de wand zijn circulair en longitudinale laag. De circulaire laag zal achter het
voedsel zitten en zal het voedsel naar voren bewegen. De slokdarm heet de oesophagus. Dit
is een spierbuis die de mondholte en de maag verbinden. Deze oesophagus bevind zich
tussen de longen. Ook heeft het een swincter. Deze zorgen ervoor dat het voedsel niet goed
kan gaan. Reflux is het wel terug komen van het voedsel.
De swincter zijn anti-reflux.
De slokdarm gaat door het diafragma. Hierin zit een hoek, welke de hoek van His heet. Zit
de maag vol, dan wordt de hoek scherper. Ook neemt de buikdruk en spierspanning toe. Het
diafragma werkt ook tegen dat het voedsel terug de oesophagus terug gaat. De opening
heet de hiatus oesophageus. Hier gaat het slijmvlies van de slokdarm over in het slijmvlies
van de maag.
Zodra er zuur in de slokdarm komt, ontstaat metaplasie. De cel word anders. Hierdoor
veranderen de cellen in kankercellen.
Anti-reflux mechanisme
- Lower esophageal
- Hoek van his
Maag
De maag heet de gaster. Hierin is de overgang van slokdarm naar maag de cardia. De top
van de maag is de fundus. Het lichaam is de corupus. Bij de uitgang komt het bantrum
pyloricum, gevolgd door de canalis pyloricus. De sphincter pyloricus voormt refluxie. Deze
gaat over in de curvature major en curvature minor.
De functies van de maag zijn:
- Oplslag van voedsel
- Mechanische breakdown van voedsel
- Chemische verbinding in het voedsel afbreken door speeksel en enzymen.
- Productie van intrinsic factor, dit is een glycoprotieine welke benodigd is voor
opname van vitamine B12 op te nemen in de kleine darmen (dunne darm).
De maag kan contraheren door de verschillende spierrichtingen van de maag. Binnen in de
maag zitten maagplooien, rugae. De … is voor de snelle voedselpassage. De maag kan
verschillende vormen aannemen.
Gastroscopie
Een gastroscopie is het bekijken van de maag. Hiermee kunnen afwijkingen worden gezien in
de maag en twaalfvingerige darm.
Na de maag volgt de dunne darm. Deze is opverdeeld in het duodenum (twaalfvingerige
darm, 25 cm), jejunum (Nuchtere darm, 2,5 m) of het ileum (kronkel darm, 3,5 m). Het
jejunum heeft meer plooien dan het ileum. De dunne darm gaat over in de dikke darm
, Functies: the small intestine
- The small intestine
o Plays a key role in digestion and absorption of nutrient
o 90 percent van de opname van voedingsstoffen.
Het duodenum kan worden opverdeeld in verschillende delen. De pars superior (boven),
pars descendens (beneden), pars horizontalis (reechtliggend), pars ascendens (stijgend) en
het flexura duodenojejunalis (overgang van darm in jejnum, onder een hoek).
In het pars descendes ligt de inmonding van de galweg en de inmoding van de pancreas.
Deze buizen heten de ductus golegurs en ductus pancreaticus.
De alvleesklier zorgt voor productie van de enzymen en zorgt voor insuline. Het is dus een
exocrien en endocrien orgaan. Dit zijn hormonen en enzymen. De hormonen komen in het
bloed, terwijl de sappen in de ductus gaan.
Gal is benodigd voor het verpakken en de opname van vet.
Pancres (alvleesklier)
- Kaput (hoofd)
- Corpus (lichaam)
- Cauda (staart)
- Ductus pancreaticus
- Ductus choledochus (galweg).