Leerlijn 2 (iQualify-toets)
Week 1, Psychopathologie
De student kent de DSM-V criteria van de borderline persoonlijkheidsstoornis.
Kenmerkend voor Borderline:
“Een patroon van instabiliteit van relaties, zelfbeeld en stemming, en duidelijke impulsiviteit,
beginnend op jongvolwassen leeftijd”.
Er mag vast gesteld worden dat iemand borderline heeft als:
- Er volgens de criteria sprake is van een persoonlijkheidsstoornis.
EN
- Er moet aan 5 of meer van de volgende specifieke criteria worden voldaan:
1: Proberen te voorkomen van verlating
2: Instabiele relaties
3: Identiteitsstoornis (instabiel zelfbeeld)
4: Impulsiviteit op 2 gebieden (bijvoorbeeld geld verkwisten, seks of middelenmisbruik).
5: suïcidale gedragingen
6: Instabiliteit van emoties.
7: Chronisch gevoel van leegte.
8: Woede + moeite met het beheersen hiervan.
9: Stress-gerelateerde paranoïde ideeën.
De student weet welke verpleegkundige interventies ingezet kunnen worden bij een
patiënt met een borderline persoonlijkheidsstoornis.
Behandeling borderline:
- MBT (Mentalization Based Treatment)
- Schematherapie
De student kan de verschillende persoonlijkheidsstoornissen beschrijven.
Diagnosticeren kan moeilijk zijn omdat er veel symptomen zijn die lijken op andere
psychiatrische stoornissen maar ook omdat somatische oorzaken (hersentumor bv) de
aanleiding kunnen zijn voor klachten lijkend op persoonlijkheidsstoornis. Lastig gedrag dus
niet altijd stoornis.
(Volgende niet perse uit hoofd leren, maar is handig om er een goed beeld van te krijgen):
Cluster A: weinig op omgeving gericht, erg geïsoleerd en op zichzelf.
- Paranoide:
, o Lijken koud en gevoelloos maar zijn overgevoelig en onhandig.
o Zoeken zelden hulp.
o Geen helder zelfbeeld, geen duidelijk doel, onzeker.
o Zijn altijd bezig met twijfels over loyaliteit/betrouwbaarheid van anderen.
- Schizoide:
o Afstandelijkheid in sociale relaties en een beperkt vermogen om
zichzelfemotioneel te uiten.
o Geen behoefte en plezier aan hechte relaties, ook niet met familie.
o Kiest bijna altijd activiteiten zonder andere mensen.
- Schizotypisch:
o Eigenaardige overtuigingen of magische denkbeelden, die het gedrag
beïnvloeden en niet overeenstemmen met de realiteit.
o Vaak apart taalgebruik, merkwaardige wijze van denken, vreemde kleding,
onverzorgd.
o Niet of nauwelijks geïnteresseerd in relaties.
o Achterdocht of paranoïde ideeënvorming.
Cluster B: grote behoefte aan uitdaging en nieuwe ervaringen.
- Borderline stoornis:
o (Zie vorige lesdoelen)
- Narcistische stoornis:
o fantasieën over grenzeloos succes, macht, genialiteit, schoonheid of ideale
liefde.
o Arrogant, opschepperig
o Voelen zich beter dan anderen en vinden dat ze recht hebben op speciale zorg
(geen leerling of arts-assistent).
- Histrionische stoornis:
o Ongepast seksueel verleidelijk of uitdagend gedrag.
o Dramatisering en overdreven expressie van emoties.
o Met behandelaars ook uitdagend en dramatisch. Brengen cadeaus mee, vleien,
steeds een nieuw en nog erger verhaal over klachten.
o Lopen vaak bij allerlei somatische specialisten. Groot gevaar is inwendige
lichamelijke schade door onnodige operaties of medicatie.
- Anti-sociaal
o schending van de rechten van anderen, misleiding, liegen en manipulatie.
o Moeten al op kinderleeftijd klachten zijn ontstaan (voor 15 jaar) zoals agressie
tegenover mensen of dieren, vernielen, liegen of stelen, weglopen van huis of
spijbelen. Maar diagnose mag pas gesteld worden wanneer iemand 18 jaar of
ouder is.
o Prikkelbaar, agressief. Vechtpartijen of geweldpleging.
o Impulsiviteit door bijvoorbeeld stoppen met baan en gaan reizen, uitmaken
relatie zonder na te denken over lange termijn. Hierdoor meer kans op suïcide.
o In de jeugd geweld, mishandeling, chaos en ellende meegemaakt.
o Vaak geen spijt
Cluster C: angstige, introverte, geremde en dwangmatige aanleg maar wel behoefte aan
contact en waardering door de omgeving.
- Vermijdende
o Denkt in sociale situaties te worden bekritiseerd of afgewezen.
, o Geremd in nieuwe interpersoonlijke situaties.
o Beschouwt zichzelf als onaantrekkelijk of minderwaardig.
o Verlegen, geremd en terug getrokken, met name bij vreemden.
o Vaak eenzaam leven maar verlangen naar affectie en acceptatie en fantaseren
over geïdealiseerde relaties met anderen.
- Afhankelijke
o Moeite met nemen van beslissingen.
o Andere nodig die verantwoordelijkheid nemen voor de meeste gebieden van zijn
of haar leven.
o Ruzie of onenigheid is bijna ondragelijk. Eerder instemmen met iets waar ze het
eigenlijk niet mee eens zijn dan risico op steun van de ander verliezen > Leidt tot
ongelijkwaardige relatie waarbij de afhankelijke partner zich opoffert of zelfs
verbaal, fysiek of seksueel misbruik toelaat om maar niet verlaten te worden >
overtuigd dat ze niet alleen kunnen leven.
- Dwangmatige
o Overmatige aandacht voor orde, perfectie en controle. Ten koste van flexibiliteit
en openheid.
o Details, regels, lijstjes, orde, organisatie, schema’s. Zo zeer dat de activiteit uit
het oog wordt verloren.
o Niets wat versleten of waardeloos is weggooien.
De student kent de definitie van een persoonlijkheidsstoornis in zijn algemeenheid.
Mensen met een persoonlijkheidsstoornis hebben veelal problemen op het gebied van
identiteit (zelfbeeld), zelfsturing en/of verbondenheid en intimiteit.
Er is sprake van een persoonlijkheidsstoornis als er:
- langdurige problemen zijn met het denken, voelen en handelen die ook weer tot
problemen leiden.
- De DSM defineert een persoonlijkheidsstoornis aan de hand van de volgende 6 criteria:
A: Een patroon gedragingen dat afwijkt van standaard normen. Dit patroon komt op twee of
meer van de volgende onderwerpen tot uiting:
1. Cognities
2. Affectiviteit (betrekken van je gevoelens)
3. Interpersoonlijk functioneren (interactie met anderen)
4. Impulsbeheersing
B: Het patroon is inflexibel en komt tot uiting in veel persoonlijke en sociale
situaties.
C: Het patroon veroorzaakt beperkingen in het functioneren op belangrijke levensdomeinen
D: Het patroon is stabiel en van lange duur, en is begonnen in de adolescentie/jonge
volwassenheid.
E: Het patroon kan niet beter worden verklaard als een andere psychische stoornis.
F: Het patroon is geen gevolg van een middel of somatische aandoening.
*Op basis van deze criteria is niet vast te stellen van welke persoonlijkheidsstoornis er
sprake is. Hier dienen de specifieke criteria voor afzonderlijke persoonlijkheidsstoornissen
voor te worden geraadpleegd. Daarnaast kan niet van een persoonlijkheidsstoornis worden
gesproken als iemand tegelijk lijdt aan bijvoorbeeld depressie, verslaving of ziekte zoals
reuma. *
De student kent de risicofactoren op het verkrijgen van een borderline
persoonlijkheidsstoornis.