Medische kennis 1.1A
Voorbereiding
Hoofdstuk 1 A&F Inleiding tot de anatomie en fysiologie
Terminologie
Bios leven; biologie -Logie leer van; biologie
Paries wand; pariëtaal Homeo- onveranderlijk; homeostase
-Stasis staand; homeostase Supinus op de rug gelegen; supinatie
Peri- rondom; perimeter Pronus naar voren leunend; pronatie
Cardium hart; pericardium Medianus in het midden gelegen; mediaan
Pathos ziekte; pathologie Dorsum rug; dorsaal
Venter buik of buikholte; ventraal
1. De basale functies van levende organismen beschrijven.
• Reactievermogen
• Groei
• Voortplanting
• Beweging (inwendig als uitwendig)
• Stofwisseling
Onder stofwisseling worden alle chemische reacties verstaan in het lichaam. Organismen maken
gebruik van complexe chemische reacties om energie te leveren die nodig is voor
reactievermogen, groei, voortplanting en beweging.
2. De relatie tussen de anatomie en fysiologie uitleggen.
Anatomie (letterlijk: opensnijden) is de studie van inwendige en uitwendige structuren en de
fysieke relatie tussen lichaamsdelen.
Fysiologie is de studie van de manier waarop levende organismen hun vitale functies verrichten.
Uit anatomische informatie komen aanwijzingen naar voren over mogelijke functies;
fysiologische mechanismen kunnen vaak worden verklaard op basis van de achterliggende
anatomie.
a. Macroscopische anatomie
Kenmerken worden onderzocht die met het oog zichtbaar zijn. Kan d.m.v. uitwendige
anatomie (bestuderen van algemene vorm en oppervlaktekenmerken), regionale anatomie
(oppervlaktestructuren en inwendige structuren worden in een bepaald gebied van het
lichaam bestudeerd), systemische anatomie (structuur van de belangrijke orgaanstelsel
wordt bestudeerd). Een orgaanstelsel is een groep organen die samen op een
gecoördineerde wijze functioneert.
b. Microscopische anatomie
Structuren worden bestudeerd die niet zonder vergroting zichtbaar zijn. Bij de cytologie (of
celleer) wordt de inwendige structuur van afzonderlijke cellen bestudeerd.
Anatomie en fysiologie hebben een nauwe relatie, doordat alle specifieke functies door specifieke
structuren worden vervuld.
Belangrijkste onderdeel van fysiologie → celfysiologie
Onderdeel dat zich bezig houdt met effect van aandoening/ziekte → pathofysiologie
,3. De belangrijkste organisatieniveaus in levende organismen herkennen.
a. Chemisch niveau
Atomen, de kleinste stabiele bouwstenen van de materie, verbinden zich met elkaar tot
moleculen met een complexe vorm. Functie van molecuul wordt door de vorm bepaald, niet
door grootte.
b. Celniveau
Verschillende moleculen vertonen interactie, zodat grotere structuren ontstaan. Elk type
structuur heeft een specifieke functie in de cel. Cellen, de kleinste levende eenheden in het
lichaam, vormen het cellulaire organisatieniveau.
c. Weefselniveau
Een weefsel bestaat uit cellen van hetzelfde type die samenwerken om een specifieke
functie uit te voeren. (Studie naar weefsel wordt histologie genoemd).
d. Orgaanniveau
Een orgaan bestaat uit twee of meer verschillende weefsels die samenwerken om een
specifieke functie uit te voeren.
e. Orgaanstelselniveau
Organen werken samen in orgaanstelsels.
f. Organismeniveau
Alle orgaanstelsels in het lichaam werken samen om het leven en de gezondheid in stand te
houden.
Atoom verbinden zich tot molecuul. Moleculen vertonen interactie. Ontstaan grotere structuren ->
dus cellen. Cellen die samenwerken -> weefsel. Weefsels die samenwerken -> orgaan. Organen die
samen werken -> orgaanstelsels. Alle orgaanstelsels samen werkend -> organismen
Specialisatie van cellen → differentiatie
Complexe organismen groeien voornamelijk door toename van het aantal cellen
4. De elf orgaanstelsels van het menselijk lichaam en de belangrijkste onderdelen van elk stelsel
herkennen.
a. De huid
beschermt tegen schadelijke omgevingsinvloeden en helpt lichaamstemperatuur te regelen
b. Het beenderstelsel
geeft ondersteuning, beschermt weefsels, slaat mineralen op en vormt bloedcellen
c. Het spierstelsel
maakt beweging mogelijk, biedt ondersteuning en produceert warmte
d. Het zenuwstelsel
geleidt onmiddellijke reacties op stimuli, meestal door het coördineren van de activiteit van
andere orgaanstelsels
e. Het endocriene stelsel
stuurt langetermijnveranderingen in de activiteit van andere orgaanstelsels
Bestaat uit: epifyse, hypofyse, schildklier, bijschildklier, thymus, bijnier, pancreas, overia en
testes
f. Het cardiovasculaire stelsel
transporteert bloedcellen en dient als oplosmiddel voor voedingsstoffen, afvalstoffen en
gassen. Transporteert géén voedingssappen
g. Het lymfestelsel
verdedigt tegen infectie en ziekte en brengt lichaamsvloeistoffen terug in de circulatie
h. Het ademhalingsstelsel
brengt lucht naar plaatsen waar gaswisseling kan plaatsvinden tussen de licht en de
circulatie, en maakt spraak mogelijk.
, i. Het spijsverteringsstelsel
verwerkt voeding en neemt voedingsstoffen op
j. Het urinaire stelsel
elimineert overtollig vocht, daarin opgeloste zouten en afvalproducten
k. Het voortplantingsstelsel
produceert bij de man geslachtscellen en geslachtshormonen, produceert bij de vrouw
geslachtscellen en geslachtshormonen en ondersteunt de embryonale en foetale
ontwikkeling van bevruchting tot geboorte.
Functie van skelet → ondersteuning, bescherming van weefsel, opslag van mineralen en vorming van
bloedcellen. Het lichaam genereert extra warmte door activiteit van skeletspieren.
5. Het begrip ‘homeostase’ uitleggen.
Homeo = onveranderlijk
Stase = stilstaand
Homeostatische regulering omvat meestal (1) een receptor die gevoelig is voor een bepaalde
verandering in de omgeving, oftewel een prikkel (stimulus); (2) een besturingscentrum of
integratiecentrum, dat informatie van de receptor ontvangt en verwerkt; en (3) een effector (een
cel of orgaan) die reageert op de signalen van het besturingscentrum en waarvan de werking de
prikkel tegengaat of versterkt.
Homeostase heeft betrekking op het handhaven van een stabiele inwendige omgeving.
Homeostatische regeling is belangrijk, omdat hierdoor fysiologische systemen binnen nauwkeurig
gereguleerde grenzen blijven, waardoor mogelijk schadelijke veranderingen van het interne
milieu van het lichaam worden voorkomen.
6. Beschrijven op welke wijze negatieve en positieve terugkoppeling bij homeostatische
regulering zijn betrokken.
Door homeostatische regulering worden aspecten van het interne milieu aangestuurd die van
invloed zijn op alle cellen in het lichaam. Meestal wordt een dergelijke regeling via negatieve
terugkoppeling bereikt; positieve terugkoppeling komt minder vaak voor, doordat dit meestal
leidt tot overmatige reacties. Wanneer homeostatische regulering tekortschiet, functioneren
orgaanstelsels niet langer goed en de betrokkene zal de symptomen van de ziekte ervaren.
Fysiologische systemen werken samen om een stabiel intern milieu te handhaven – de grondslag
van homeostase. Hierbij meten ze het volume en de samenstelling van lichaamsvloeistoffen en
passen ze deze aan en houden ze de lichaamstemperatuur binnen normale grenzen. Als ze
hiertoe niet in staat zijn, gaat de inwendige omstandigheden steeds meer afwijken en dreigt er
levensgevaar.
Belangrijkste kenmerk van negatieve terugkoppeling: ongeacht of de prikkel bij de receptor
toeneemt of afneemt, wekt een variatie buiten de normale grenzen een automatische reactie op
waardoor de situatie wordt gecorrigeerd. Systemen voor negatieve terugkoppeling zorgen voor
een langdurige regulering van de inwendige omstandigheden van het lichaam.
Bij positieve terugkoppeling brengt de aanvankelijke prikkel een reactie teweeg waardoor die
prikkel wordt versterkt. Positieve terugkoppeling is nuttig voor processen die snel moeten
worden voltooid, zoals bloedstolling. Deze vorm van terugkoppeling is schadelijk in situaties
waarom een stabiele toestand moet worden gehandhaafd, omdat bij dit proces elke afwijking
ten opzichte van de gewenste situatie wordt versterkt.
, Bij warmteregulatie zijn de gladde spieren in de wanden van de bloedvaten en zweetklieren
betrokken.
Klinische aantekening: Homeostase en ziekte
Het menselijk lichaam is verbluffend goed in staat om homeostase te handhaven. Niettemin kan
een ontsteking, een verwonding of een genetische afwijking soms zulke ernstige gevolgen
hebben dat deze niet volledig door homeostatische mechanismen kan worden gecompenseerd.
Een of meer eigenschappen van het inwendige milieu kunnen daardoor de normale grenzen
overschrijden. Als dit gebeurt, beginnen orgaanstelsels te disfunctioneren en veroorzaken ze een
toestand die ziekte wordt genoemd. Symptomen zijn subjectief – dingen die iemand ervaart en
beschrijft, maar die verder niet vindbaar of meetbaar zijn. Een aanwijzing daarentegen is een
objectief waarneembare of meetbare fysieke indicatie voor een ziekte.
7. Doorsneden, lichaamsdelen en hun onderlinge positie aan de hand van anatomische termen
kunnen beschrijven.
Andere benaming voor buikligging → geproneerde positie
Andere benaming voor rugligging → gesupineerde positie