Bestuurskundige Onderzoeksbenaderingen – Collegeaantekeningen
Aantekeningen college 1, inleiding.
Wetenschappers hebben een waarheidsclaim: ze meten zichzelf de pretentie aan dat ze een privilege
hebben om de waarheid te spreken. Ze vertellen hoe het echt zit, wat de waarheid is. Dit is een soort
machtsrol. Wel hebben wetenschappers de plicht om uit te leggen waarom hun waarheid, dé waarheid
is, het moet wel degelijk ergens op gebaseerd zijn. Vandaag de dag worden veel uitspraken van
wetenschappers in twijfel gebracht. Het is dus belangrijker dan ooit om te kunnen vertellen waarom
jouw waarheid klopt.
Bestuurskunde is het aansturen en het verbeteren van het publieke domein door middel van de kennis
van voor een beter bestuur. Er zijn drie vragen rondom de kennis voor een beter bestuur. (1) Waarop
berust de kennisclaim van bestuurskundigen? Wat is de basis hiervan en hoe maken
bestuurskundigen de werkelijkheid waar, wat is de kennis? (2) Welke soort kennis voor beter
bestuur kan een bestuurskundige dan hebben? Dat wat wij bieden, is dat hetzelfde als wat
ambtenaren en bestuurders hebben. Hoe verhoudt de bestuurskundige waarheid zich tot de
bestuurskundige praktijk? Waar komen bestuurskundigen mee op de proppen? Wat bedoel je met
kennis? (3) Hoe kan kennis tot goed bestuur leiden? Welke rol moeten wij hebben ten opzichte van
bestuur?
1. Koning-filosofen: in de ideale staat van Plato, zijn er verschillende groepen werkende mensen met
een arbeidsindeling naar individuele talenten. Als eerste heb je mensen die voor primaire
levensbehoeften zorgen, de ambacht en bekwaamheden. Deze mensen zijn economisch actief, om zo
geld te verdienen. De tweede groep mensen zijn mensen die zorgen dat de eerstgenoemde groep
beschermd wordt, op zowel op intern als extern gebied. Ze hebben een maatschappelijke functie. De
maximale toewijding kan worden gecreëerd door de mogelijkheid op eigenbelang, zo klein mogelijk te
maken. De derde groep mensen zijn mensen die deskundig zijn. Deze mensen hebben kennis en zijn
kundig. Plato zegt dat de deskundigen de baas moeten zijn. Uiteindelijk wijst zich uit wie de wijste zijn,
en wie dus de baas kunnen zijn. Dit is een samenlevingsvorm. Deze ideologische staat, kallipolis,
schetst dat de juiste mensen op de juiste plek zitten.
2. De grot: kennis is tweeledig, er is sprake van vaste (lage) kennis en losgeraakte (hoge) kennis.
Plato zegt dat losgeraakte kennis beter en hoger is. Het is echter lastig om mensen die de vaste
kennis geloven, mee en losgeraakt te krijgen. De weg naar boven staat symbool als de weg vooruit.
Je moet kennis doorlopen hebben (in de grot geweest zijn), om bij de juiste kennis te komen. Mensen
met vaste kennis, kunnen niet gemakkelijk naar losgeraakte kennis komen. Als onwetende weet je niet
wat je niet weet. Kennis hoort dus vaak bij een selecte groep. We hebben allemaal het idee dat we
dingen weten. Maar de kennis die je in de ‘normale wereld’ hebt, is schijnweten. Echtweten is ware
kennis, vergaard door de weg omhoog. Ook is er verschil tussen lagere en hogere kennis. Lagere
kennis is de waarneming, hogere kennis is het denken. Ware kennis wordt dus vergaard door denken.
Plato geeft antwoord op de drie vragen rondom goed bestuur. (1) Vraag 1: de basis voor kennisclaims
is dat er mensen zijn die na een lange training, ookwel de weg naar boven naar de grot, op de positie
van wijsheid gekomen zijn. (2) Vraag 2: de kennis die wordt vergaard is erg abstract, en is af te leiden
uit wiskundige beginselen. Hieruit kan concrete kennis worden afgeleid. (3) Vraag 3: de deskundigen
(koning-filosofen) kunnen het beste een goed bestuur leiden. Al met al kan er geconcludeerd worden
dat bestuurskundigen de macht zouden moeten hebben.
Kritiek op Plato is dat de abstracte kennis wordt gebaseerd op wiskundige beginselen. Dan zou het zo
zijn dat mensen met meer kennis van wiskunde, machtiger zijn. Ook is zijn idee van waarheid
gebaseerd op epistemologische kennis.
,Nieuwe filosofen moeten een theorie bedenken waarom hun filosofische gedachten, de waarheid zijn.
Er zijn twee grondslagen voor deze nieuwe bevindingen. (1) Continentaal rationalisme (vanaf
zeventiende eeuw): Descartes (ik denk dus ik ben) is een aanhanger van het continentaal rationalisme
en schetst een theorie over hoe je door een waarneembare waarheid, toch bedrogen kan worden. Je
zou dus niet moeten afgaan op je eigen waarnemingen, maar op hetgeen wat je denkt. (2)
Brits/Schots empirisme (vanaf achttiende eeuw): Hume is de beste empirist. Hij ontdekt de grot van
de vaste overtuigingen. Hume zegt dat kennis over de werkelijkheid op een bepaalde manier wordt
vergaard, hij noemt dit inductie. Hij zegt dat mensen met een blank hoofd geboren worden, ook wel
een tabula rasa. Mensen staan open voor de buitenwereld, en in het bewustzijn komen er
waarnemingen van buiten, binnen. In het bewustzijn worden impressies samengevoegd en gekoppeld,
welke leiden tot ideeën. Alle binnengekomen ideeën vormen samen relaties tussen ideeën. Samen
wordt het een steeds abstracter concept.
Hume zegt dat deze manier van kennis vergaren, nooit zal leiden tot zekere kennis en algemene
zekerheid. Causaliteit ligt op geen enkele manier in de werkelijkheid, hoe goed je ook kijkt. Na een
aantal succesvolle waarnemingen betekent het niet dat de volgende waarneming ook succesvol zal
zijn.
Je zou verhalen en theorieën van wetenschappers op basis verschillende aspecten kunnen geloven.
(1) Geloof: een bepaalde god vertelt een specifieke waarheid. (2) Scepticisme: je kan niet bewijzen
wat waar is, dus er zal dan ook geen waarheid zijn. (3) Verbinding rationalisme en empirisme: Kant
is een beroemde filosoof en koppelt beide stromingen. Popper neemt de stelling van Kant over.
Aantekeningen college 2, theorieën ontdekken en theorieën toetsen.
Dingen met zekerheid kunnen zeggen is cruciaal binnen de wetenschap. We spreken van wetenschap
wanneer er onderscheid gemaakt kan worden, ookwel falsificatie. Het demarcatiecriterium van Popper
betekent het onderscheiden van pseudowetenschap van de echte wetenschap. Het is een zoektocht
naar een wetenschap die niet dogmatisch is, je geeft je niet blind over aan de waarheid, maar durft te
twijfelen door kritisch te zijn.
Volgens Popper staan er binnen de wetenschap een aantal dingen centraal. Als eerste moet er één
theorie centraal staan. Een theorie bestaat uit drie aspecten: het is een verhaal over een op zichzelf
staand consistent onderwerp, met een causaal mechanisme, waaruit uiteindelijk hypothesen af te
leiden zijn. Als tweede moet een goede theorie verbieden dat bepaalde zaken gebeuren: in de
werkelijkheid is er geen andere uitkomst mogelijk. Het moet dus falsificeerbaar of weerlegbaar zijn.
Hoe meer een theorie verbiedt, hoe specifieker en dus beter te toetsen. Als derde betekent een
theorie toetsen, hem proberen te weerleggen. Wanneer je bij de poging om de theorie te weerleggen,
geen weerlegging vindt, geldt dit tot een bevestiging van de theorie. Dit wordt corroboratie genoemd.
Als laatste helpen ad hoc aannames om een theorie te remmen, het wetenschappelijke karakter van
de theorie om zeep. Hieronder wordt het aanpassen van de theorie, of het verklaren van het uitblijven
van het verschijnsel gezien.
Er zijn twee eigenschappen rondom wetenschappers. (1) Dogmatisch: je gaat ervanuit dat hetgeen
wat je hebt, waar is. Je denkt dat je de waarheid al hebt, je geloofd in je eigen waarheid zonder het op
de proef te stellen. (2) Kritisch: dit is wat je doet als je (eigen werk) falsificeert: je gaat testend kijken.
Je test een theorie door de theorie te formuleren met een algemeen verklaringsprincipe of -
mechanisme. Je leidt er op een deductieve manier, een singuliere bestaansuitspraak uit af, ook wel
een concrete voorspelling over de uitkomst welke de logische uitkomst uit de theorie bevestigd. Je
voorspelt dat het zo zal gaan in de toekomst. Vervolgens expliciteer je onder welke voorwaarden
rondom de waarneming een falsificatie oplevert. Voorbeeld: hoeveel temperatuurstijging bij welke
druk. Je voert het experiment uit en oordeelt over de theorie.
, Einstein zegt dat je niet alleen moet kijken naar twee materie die elkaar aantrekken, zoals Newton
deed. Hij voorspelde in zijn Eddington’s Experiment, dat je op een specifieke plek op de aarde op een
specifiek moment, een planeet even achteruit en vervolgens weer vooruit zag gaan. Einstein gaf een
hele concrete theorie, die toetsbaar was. Volgens Popper is dit een gevaarlijke toetsing, door de
specifieke benoeming stel je jezelf zo kwetsbaar mogelijk op.
Een theorie, zoals Lipsky’s streetlevelbureaucraten, is niet wetenschappelijk. Dit omdat er geen
causaal verband is. Er wordt niet omschreven dat x op een bepaalde manier op y reageert. Veel grote
theorieën door wetenschappers zijn daardoor niet wetenschappelijk. Bij datamining wordt er eerst
gekeken naar de data, en wordt er vervolgens door middel van correlaties gekeken naar een theorie.
Bij een wetenschappelijke theorie wordt er eerst gekeken naar een theorie, en vervolgens naar de
data. Popper’s falsificatietheorie is filosofisch en is geen echte theorie. Hij probeert niet te verklaren
hoe het is, het is geen x reageert op y verhaal. Het is een verhaal over hoe de wereld zou moeten zijn,
een normatieve theorie welke niet toetsbaar is.
Hume zegt dat dingen gebeuren door gewenning, door herhaalde waarneming gaan we uit van die
gewenning. Volgens Popper klopt dit zowel feitelijk als logisch niet. Een perspectief maakt wat een
herhaling is. Empiristen kijken naar de feiten uit de waarneming. Popper zegt dat er geen op zichzelf
sprekende feiten zijn maar dat feiten worden gebaseerd op verwachtingen, die niet per se waar
hoeven te zijn. Popper noemt zich hierdoor een kritisch rationalist, hij verbindt empirisme en
rationalisme. Theorieën komen niet vanuit waarneming, theorieën komen vanuit je hoofd.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende elementen. (1) Rationalistische elementen:
worden gebaseerd op gedachten. Dus hetgeen wat je denkt is hetgeen wat leidend is. (2) Empirische
elementen: empiristen leggen de nadruk op waarneming. Je kan geen wetenschapper zijn zonder
waarneming die de theorie toetst. Over dingen die je niet kan waarnemen, kan je dan ook geen
geldige uitspraak doen.
Popper zegt dat wij dingen van de wereld verwachten maar het grote verschil is dat bij Descartes en
Plato, de ideeën die in je hoofd zitten, waar en geldig zijn. Popper noemt het verwachtingen die niet
vanzelfsprekend waar zijn. We kunnen ze wel onderwerpen aan toetsingen.
Popper geeft een methode om tot wetenschappelijke ontdekkingen te komen, om bestaande theorieën
te toetsen en tot de meest ware theorie te komen. Theorieën moeten bij je komen opborrelen, er is
geen methode om een theorie te verzinnen. Je verzint hoe het zit, en vervolgens toets je het. Mensen
hebben een continue neiging naar regelmaat. Een goede theorie bedenken is de helft van de
oplossing.
Er zijn verschillende problemen. (1) Probleem van de ‘achtergrond-theorieën’: je hebt een
voorspelling en de hypothese, maar ziet niet wat je verwacht. Klopt dan je theorie niet, of kloppen je
verwachtingen niet? Hier ligt een gevaar om onterecht een theorie af te wijzen. (2) Wat is waar: je
hebt gefalsificeerde theorieën, onware theorieën, en nog niet gefalsificeerde theorieën. Je hebt dus
alleen maar theorieën waarvan je weet dat ze niet waar zijn, en theorieën waarover we niks weten. Er
is daardoor weinig wetenschappelijke vooruitgang. (3) Navolgbaar: je kan hypothesen bedenken die
je kan toetsen, maar kunnen we allemaal zoals Einstein zijn, als dat de norm is.
Aantekeningen college 3, theorie-toetsing in de bestuurskunde.
Popper zegt dat je een theorie hebt, welke leidt tot een toetsbare voorspelling (hypothese). Vervolgens
toets je deze om uiteindelijk te kunnen falsificeren. Wetenschappers gebruiken in de praktijk twee
verschillende technieken. (1) Nulhypothese (H 0) en een alternatieve hypothese (Ha): de formalisatie
van modellen helpt om een beeld te krijgen van de werkwijze van de wetenschapper. Dit wordt ook
wel formalisatie genoemd. (2) Statistiek: hoe groot is de kans dat een gevonden effect berust op
toeval, of is het systematisch? Veel bestuurskundige latente variabelen, zijn best groot en complex. Dit