Managementstromingen
Lesweek 1: toegepaste organisatiekunde H2; paragraaf 2.1, 2.2.1, 2.2.4, 2.3, 2.4.1, 2.4.4, 2.5 t/m 2.8
Uitgangssituatie
De protestants-christelijke ethiek ten aanzien van arbeid
Luther en Calvijn, en ook steeds meer anderen dachten dat ze van de schepper alleen naar het
hiernamaals mochten als ze hun leven op aarde zinvol invulde. Deze ethiek zorgde voor een nieuw
tijdperk van zelfcontrole, eigen verantwoordelijkheid en individualisme. Er werd hard gewerkt en de
vraag naar kennis over het zo optimaal mogelijk inrichten van organisaties nam toe.
Kapitalisme en de opdeling van arbeid (specialisatie)
Basiselementen kapitalisme van Adam Smith:
- De meest efficiënte vorm van regulering van de stroom van beschikbare middelen moet
gebruikt worden, onder invloed van de wetten van vraag en aanbod en vrije concurrentie.
- Ieder individu moet vrij zijn in het bereiken van rijkdom.
- Iedere individu heeft recht op eigendomsrechten.
- D.m.v. arbeidsspecialisatie verhogen we de productiviteit.
De industriële revolutie
In steeds meer bedrijven werden er machines gebruikt om zo efficiëntie mogelijk te werken en te
besparen op productiekosten.
Het productiviteitsprobleem/ nationale chaos
De hiervoor genoemde ontwikkelingen zorgden uiteindelijk voor een tijdperk met nieuwe
technologieën, een nieuwe arbeidsethiek en groei van individuele rijkdom. Maar dit ging niet van
zelf. Als gevolg van een gebrek aan managementmethode en getrainde managers, problemen met
het te werk stellen van de nieuwe technologieën en problemen met het bepalen van de juiste
organisatiegroottes steeg de productiviteit in eerste instantie niet. Als gevolg van deze problemen
ontstond er een grote behoefte aan organisatieonderzoek en oplossingen. De ontwikkelingen van de
organisatietheorieën die uit organisatieonderzoek zijn gekomen kunnen we verdelen over zeven
verschillende stromingen:
De klassieke organisatiekunde (vanaf 1890)
Is met name gericht op de rol van de manager en de gezagsverhoudingen binnen de organisatie.
Het scientific management van Taylor:
Volgens Taylor is leidinggeven het toepassen van wetenschappelijk verantwoorde methode en
technieken. Het door hem gevormde scientific management is een managementtheorie die zich richt
op het verhogen van de efficiëntie van bedrijfsprocessen, d.m.v. systematische en wetenschappelijke
studie van werkmethode, gereedschappen en productiestandaarden. Zonder hierbij aandacht te
hebben voor de mens.
Hierbij horen de volgende uitgangspunten:
- Ontwikkel de beste manier waarop de taak van de arbeider uitgevoerd kan worden.
, - Selecteer, train, onderwijs en ontwikkel iedere arbeider op wetenschappelijke wijze.
- Werk samen met de arbeider voor een gemeenschappelijk aanvaard doel.
- Lever een stimulans (vaak loon), zodat de arbeider zijn eerder vastgestelde taak juist
uitvoert.
- Verdeel het werk en de verantwoordelijkheid gelijkmatig over management en arbeiders
- Stel prestatienormen vast o.b.v. onderzoek
- Controleer geleverd werk.
De algemene managementtheorie van Weber:
Weber ontwikkelde het concept van bureaucratie. Bureaucratie is een managementtheorie waarbij
planning en uitvoering van arbeid strikt gescheiden worden. Werkmethodiek wordt losgekoppeld van
personen, alles wordt geregeld d.m.v. procedures. Met als doel een efficiënte, effectieve en
ideaaltypische organisatievorm te creëren. Zonder misverstanden of verschillende interpretaties.
De gedragskundige benadering (vanaf 1930)
De mens en menselijke relaties is het uitgangspunt bij de gedragskundige humanrelations
benadering. Deze benadering is geen vervanging maar een aanvulling op het scientific management.
Het scientific management ging uit van het rationeel mensbeeld, waarbij geld werd gezien als enige
motivatie, de mens als individualistisch, rationeel en op zoek naar een optimale situatie waarbij de
meeste winst wordt behaalt. Bij de humanrelations benadering staat het sociale mensbeeld centraal,
waarbij de mens wordt gezien als groepslid, irrationeel (onredelijk), emotioneel, op meerderen
manieren te motiveren en niet op zoek naar een optimum, maar opzoek naar tevredenstelling. De
informele organisatie is een belangrijke waarneming van de gedragskundige stroming.
Gedragskundige aanpak van Mayo:
De gedragskundige aanpak is met name gevormd door de zogenoemde Hawthorne onderzoeken,
veelal uitgevoerd door Elton Mayo. Tijdens deze onderzoek is gebleken dat menselijke verhoudingen
en sociale behoeften van de werknemers, samen met de technische aspecten, van cruciaal belang
zijn voor een onderneming. Ook bleek dat aandacht de productiviteit van werknemers verhoogt.
De behoeftepiramide van Maslow:
Volgens Maslow zijn menselijke behoefte aangeboren. De behoeftes heeft hij ingedeeld in vijf
basiscategorieën. De verschillende behoefteniveaus komen na elkaar tot uiting. Als er in het vorige
behoefteniveau is voorzien, komt de volgende tot uiting.
Revisionisme (vanaf 1950)
Het revisionisme is een samenvoeging/ tussenweg van het scientific management (klassiek) en de
gedragskundige human relations benadering.
De X- en Y- theorie van McGregor:
McGregor beschreef twee verschillende mensbeelden die managers kunnen hebben. De aanhangers
van het scientific-management keken naar de mens volgens theorie X: de werknemer is van nature
lui, kan en wil geen verantwoordelijkheid dragen en moet geïnstrueerd en gecontroleerd worden. De
aanhangers van de humanrelations stroming keken naar de mens volgens theorie Y: de mens wil van
nature werken, zich zelf ontwikkelen, verantwoordelijkheid en zich zelf in controle houden.
De tweefactorentheorie van Herzberg:
, De theorie van Herzberg gaat over verschillende factoren die invloed hebben op de tevredenheid van
medewerkers. Deze heeft hij in twee groepen verdeeld. De eerste groep zijn context- of
hygiënefactoren, denk hierbij aan beloning, zekerheid en arbeidsomstandigheden. Deze factoren
motiveren niet, maar demotiveren wel als ze niet (voldoende) aanwezig zijn. Deze groep noemt hij
dissatifiers. De tweede groep zijn motivatoren, deze factoren motiveren wel. Zoals: uitdaging,
erkenning, verantwoordelijkheid en groeimogelijkheden. Deze groepen noemt hij satisfiers.
Systeembenadering (vanaf 1950)
Bij de systeembenadering (Kenneth Boelding) ziet men de organisatie en zijn omgeving als één
geheel van samenhangende onderdelen. De activiteiten binnen een organisatie hangen nauw met
elkaar samen. Naar de organisatie wordt gekeken als transformatieproces waarbij invoer wordt
omgezet in uitvoer. Bij de blackboxbenadering is er geen zicht op het verwerkingsproces van input
tot output. De organisatie wordt gezien als een zwarte doos, alleen in- en uitkomsten zijn zichtbaar.
Het opensysteemmodel gaat ervan uit dat de organisatie een systeem is en niet in zijn eentje kan
functioneren, maar zijn omgeving hiervoor nodig heeft. Zo wordt het functioneren van de organisatie
beïnvloed door de werking van:
- Subsystemen: onderdelen van een groter systeem. Een organisatie is een samenhangend
systeem van sociale, technische en economische subsystemen.
- Suboptimalisatie: bij suboptimalisatie streeft een onderdeel van de organisatie naar het
optimaliseren van zijn eigen situatie en niet naar het optimaliseren van de gehele
organisatie. Men kijkt alleen vanuit zijn eigen deelgebied/ onderdeel.
- Synergie: wil zeggen dat een systeem als geheel meer oplevert dan de waarde van de
verschillende subsystemen bij elkaar opgeteld. Bij een goede synergie versterken de
subsystemen elkaar.
- Feedback: is informatie over de geleverde prestaties.
- Feedforward: is feedback, maar dan voorafgaand aan de uitvoering. Feedforward wordt
gebruikt om aan te geven hoe het proces beter uitgevoerd kan worden.
- Tweede hoofdwet uit de thermodynamica: volgens deze wet neigen alle systemen naar
chaos, een perfect efficiëntieniveau is hierdoor alleen tijdelijk mogelijk. Ook geven ze aan dat
alle systemen neigen naar evenwicht met de omgeving: er moet inspanning geleverd worden
om het voortbestaan van een onderneming te waarborgen.
Contingentiebenadering (vanaf 1960)
De manier van organiseren die het beste werkt is afhankelijk van de situatie waarin de organisatie
zich bevindt. Contingentie (Paul Lawrence en Jay Lorsch) betekent ‘het hangt ervan af’ of ‘bepaald
door de situatie’. Contingentietheorieën worden ook wel situationele theorieën genoemd.
Totale kwaliteitszorg/ TQM-stroming (vanaf 1980)
Kwaliteitsmanagement (Deming en Juran) gaat over alle activiteiten en beslissingen die als doel
hebben de product of dienstkwaliteit vast te stellen op basis van de wens van de klant. En deze
kwaliteit te bereiken, te behouden en de daarvoor benodigde middelen en methode te leveren. De
consument beoordeeld hierbij de aangeboden kwaliteit van een product of dienst. Indien nodig
wordt het product of de dienst aangepast op de behoefte van de klant. Met de toename van de
kwaliteit die hierdoor ontstaat stijgt ook de productiviteit, de effectiviteit en efficiency.