Basisboek sociaal onderzoek
Hoofdstuk 1: Sociaalwetenschappelijk onderzoek in
vogelvlucht
1.1 De fasen van een onderzoeksproject
In het algemeen kunnen we vijf fasen onderscheiden:
Het formuleren van de probleemstelling;
Het ontwerpen van het onderzoek;
Het verzamelen van de benodigde gegevens;
De analyse van die gegeven;
Het schrijven van het onderzoeksverslag en het overdragen van de resultaten aan anderen.
Deze fases komen niet altijd zo keurig na elkaar in een onderzoek voor.
Probleemstellingen
We starten elk onderzoeksproject met één of meer probleemstellingen, ook wel onderzoeksvragen
genoemd. Problemenstellingen moeten niet worden verward met de doeleinden van het onderzoek.
We maken onderscheid tussen onderzoek dat vooral gericht is op het maken en uitbreiden van
wetenschappelijke theorieën, het zogeheten theoriegerichte of fundamentele onderzoek, en
onderzoek dat vooral dient om te helpen bij het oplossen van praktische problemen: het
praktijkgerichte onderzoek.
Probleemstellingen komen niet uit de lucht vallen. Vooral bij praktijkgericht onderzoek is het nuttig
en zelfs noodzakelijk voor de onderzoeker om het een en ander te weten of waar die vraag om
onderzoek te doen eigenlijk vandaan komt. Deze zaken vormen de achtergrond van de
probleemstelling.
Het ontwerpen van het onderzoek
Je gaat na welke soort gegevens je nodig hebt. De aard van de gewenste gegevens bepaalt in
belangrijke mate de algemene onderzoeksstrategie die gevolgd moet worden. Er zijn vijf
hoofdgroepen van strategieën:
Bureauonderzoek (met gebruikmaking van internet, rapporten en anderen, archieven,
persoonsgegevens, beschikbare documenten en statisch materiaal);
Groepsbenaderingen, zoals focusgroepen en Deplhi-procedures;
Kleinschalig onderzoek, zoals het interviewen van een klein aantal personen,
gedragsobservatie ‘in het veld, casestudies, historisch onderzoek;
Grootschalig onderzoek, zoals een enquête;
Experimenten.
Het document waarin alle beslissingen en keuzen worden vastgesteld, wordt het onderzoek ontwerp
genoemd.
Het verzamelen van de benodigde gegevens
Voor ‘gegevens’ gebruiken onderzoekers tegenwoordig altijd het woord ‘data’.
Het analyseren van de gegevens
De resultaten ga je interpreteren met de probleemstelling in je achterhoofd.
,Het onderzoeksrapport
De onderzoeksresultaten worden neergelegd in precieze uitspraken over de empirische
werkelijkheid. Een onderzoekrapport dient om de resultaten van het onderzoek weer te geven. Als
de probleemstelling niet, of alleen maar gedeeltelijk, kan worden opgelost, moeten we uitleggen
waarom dit zo is. In het rapport geven we ook een gedetailleerd overzicht van alle gevolgede
stappen en gemaakte keuzen in het onderzoek.
De empirie is ‘de wereld om ons heen’. De empirische wetenschappen zijn wetenschappen waarvan
de inhoud kan worden geverifieerd of weerlegd door observatie of experiment. Regelmatigheden
die we vinden in de waarneming van de wereld om ons heen, worden ‘empirische wetten’ genoemd
(denk aan Newtons wetten). De logica, de filosofie, de theologie en de wiskunde zijn niet-empirische
wetenschappen. De meeste andere wetenschappen (in elk geval voor een groot deel) empirisch.
1.2 De gereedschapskist van onderzoekers
In wetenschappelijk uitspraken staan die aspecten centraal.
Het domein: de verzameling van elementen of eenheden waarop de uitspraak betrekking
heeft;
De kenmerken of eigenschappen (variabelen) van de eenheden waarover in de uitspraak iets
gezegd wordt;
De score of waarde die elke eenheden op elke variabele heeft.
Het domein van de eenheden
Het domein is de verzameling van eenheden waarover de onderzoeker conclusies wil trekken. Uit
het domein wordt een steekproef getrokken. Onder het begrip steekproef vallen zowel hele
specifieke, geselecteerde verzamelingen als zogenoemde aselecte steekproeven.
Variabalen en scores
Een eigenschap van eenheden wordt een variabele genoemd wanneer de eenheden binnen het
domein van elkaar verschillen in waarde. Een variabele heeft ten minste twee waarden. In plaats van
het woord ‘waarde’ worden ook wel andere aanduidingen gebruikt, zoals categorieën of condities.
De datamatrix
Eenheden, variabelen en waarden worden in het onderzoek bij elkaar gebracht in een ‘datamatrix’.
Er zijn verschillende varianten van een datamatrix.
Waar maar één eenheid is: schoolrapport
Longitudinaal onderzoek: dezelfde test op verschillende momenten.
Transversaal: de dataverzameling vindt plaats op één moment
Cross-sectioneel: vergelijken van groepen of secties
Aggregatieniveaus (niveau binnen de ordeningsstructuur): als er acht scholen betrokken zijn
bij een project en er binnen die acht scholen in totaal dertig klassen worden onderzocht,
met in totaal zeshonderd leerlingen, spreken we van drie ‘aggregatieniveaus’. De leerlingen
zijn dan het laagste niveau. Ze zijn ‘genest’ in klassen, en de klassen zijn ‘genest’ in scholen,
het hoogste aggregatieniveau.
Wetenschappelijke uitspraken
Correlatiecoëfficiënt is een samenvattend beschrijvend ‘datamodel’ van een frequentieverdeling.
Indien er geen samenhang is tussen variabelen is die coëfficiënt gelijk aan 0, als er een positieve
samenhang is ligt hij tussen de 0 en de 1, als er een negatieve samenhang is, ligt hij tussen de –1 en
0.
, Aanduiding doormiddel van pijlen. De veronderstelde oorzaken staan altijd links: onafhankelijke
variabelen. De gevolgen staan altijd rechts: afhankelijke variabelen.
1.3 Praktijkgericht onderzoek
We maken onderscheidt tussen theoriegericht onderzoek en praktijkgericht onderzoek.
Theoriegericht onderzoek: de probleemstelling wordt geformuleerd door een individuele
onderzoeker of zij komt voort uit een onderzoeksprogramma van een groep onderzoekers
die samenwerkt in een wetenschappelijk instituut. Kennisverwerving is het doel op zich, het
opstellen en het toetsen van wetenschappelijke theorieën.
Praktijkgericht onderzoek: levert kennis die nodig is om een praktisch probleem te helpen
oplossen. Een bepaalde situatie wordt als niet bevredigend gezien en moet veranderd
worden. Het ontstaat vanuit een probleem. Er wordt gebruik gemaakt van theorieën, maar
de ontwikkeling of het toetsen daarvan is niet het doel op zich.
Oefeningen
Oefening 1.1
Domein: Studenten in Engelstalige landen, die afkomstig waren uit landen waar Engels niet de
voertaal was en studenten in Engelstalige landen.
Variabelen: Mannen/ vrouwen, eerstejaarsstudenten/ tweedejaarsstudenten, voertaal Engels/ niet
Engels. Dus: geslacht, jaar van studeren en voertaal van het land.
Waardes: Studenten in Engelstalige landen, die afkomstig zijn uit landen waar Engels de voertaal niet
is vragen gemiddeld minder vragen dan studenten uit Engelstalige landen.
Vrouwelijke studenten in Engelstalig landen, die afkomstig zijn uit landen waar Engels de voertaal
niet is vragen gemiddeld minder vragen dan mannelijke studenten in Engelstalige landen, die
afkomstig zijn uit landen waar Engels de voertaal niet is.
Eerstejaars studenten in Engelstalige landen, die afkomstig zijn uit landen waar Engels de voertaal
was stellen gemiddeld minder vragen dan tweedejaarsstudenten in Engelstalige landen, die
afkomstig zijn uit landen waar Engels de voertaal was.
Oefening 1.2
Domein: Mannelijke studenten welke een essay moesten lezen
Variabelen: Slechte/goede essay, aantrekkelijk/niet-aantrekkelijkheid schrijfster. Dus: kwaliteit essay
+ uiterlijk en beoordeling
Beoordeling: Hoog Gemiddeld Laag