Tractus digestivus
Er kunnen afwijkingen ontstaan bij de neonaat aan de tractus digestivus. Deze kunnen aan
de buitenkant goed te zien zijn, maar soms ook niet.
Fysiologie van de tractus digestivus
De aanleg van de tractus digestivus begint in de 5e zwangerschapsweek en is pas in de
kleuterleeftijd voltooid.
De primitieve darm ontstaat door afsnoering van het dorsale deel van het dooierzak-
endoderm. Er vormt zich dan een snelgroeiende, door mesenchym omgeven, buisvormige
structuur. Al bij 6 weken kan men een voor-, midden- en achterdarm onderscheiden en
daaruit ontwikkelen zich tot de 12e week van rostraal naar caudaal de darmderivaten.
♥ Uit de voordam ontstaan daarbij de farynx, schildklier, thymus, longen, slokdarm, maag,
proximale duodenum, lever en pancreas.
♥ Het distale deel van het duodenum, de dunne darm en de proximale helft van de dikke
darm ontstaan uit de middendarm.
♥ De achterdarm zich ontwikkelt tot het distale deel van de dikke darm.
Bij 12 weken zijn alle structuren aanwezig en bestaat de verdere ontwikkeling uit groei en
uitrijping.
De functionele ontwikkeling van de tractus digestivus en zijn derivaten kent ook een
karakteristiek verloop. Zo begint de aanmaak van foetaal hemoglobine waarschijnlijk in de
dooierzak, maar verschuift dan vrij snel naar een gebied in de buurt van de aorta, gonaden
en mesonephros.
In het tweede trimester verplaatst de foetale bloedaanmaak zich geleidelijk naar de foetale
lever om tenslotte in het derde trimester geleidelijk door het beenmerg te worden
overgenomen.
Naarmate de zwangerschap vordert, vormt de foetale lever ook de belangrijkste foetale
opslagplaats voor glycogeen en vet. Deze energievoorraad kan worden aangesproken tijdens
perioden van onvoldoende transplacentair aanbod.
De foetale lever speelt tot in het derde trimester slechts een bescheiden rol bij de
spijsvertering, vooral vanwege een te geringe aanmaak van spijsverteringsenzymen en
galzure zouten. Het vormen om bilirubine te conjungeren blijft ook lang beperkt, waardoor
de foetus zijn ongeconjungeerde bilirubine tot na de 36e week via de placenta voor
conjungatie aan de moederlijke lever moet aanbieden.
De foetale pancreas is al bij 9 weken amenorroe in staat om insuline en glucagon te maken,
hormonen die vervolgens betrokken zijn bij zowel foetale glucosehemostase als bij de
foetale groei.
De innervatie van de tractus digestivus ontwikkelt zich tussen de 12e en de 16e week. De
foetus kan dan ook al in de 16e week vruchtwater inslikken, in zijn darmen het water eruit
opnemen en het niet-resorbeerbare restant peristaltisch naar het distale colon verplaatsen.
Dit is belangrijk, omdat vulling van de darmen met ingeslikt vruchtwater, longvloeistof en
speeksel met daarin opgeloste hormonen, groeifactoren en immunoglobulinen van belang is
voor zowel het open houden van de tractus digestivus als de verdere groei en ontwikkeling
van het resorptievermogen en de immuunfunctie.
De relatief trage rijping van deze functies in de tweede helft van de zwangerschap en in de
eerste maanden na de geboorte hangt samen met de geringe maagzuurproductie, de
beperkte aanmaak van spijsverteringsenzymen (gastrine en pepsine) en de lage capaciteit
, van het darmslijmvlies om voedingsstoffen op te nemen. Omdat de foetus per etmaal 500 –
1000 ml vruchtwater drinkt (en ook uitplast), draagt het foetale drinken (en urineren)
belangrijk bij aan de vruchtwaterhomeostase.
Ons maagdarmstelsel heeft een enterisch zenuwstelsel, wat betekent dat het zonder hulp
van de hersenen taken uitvoert. De hersenen controleren alleen wat er boven en onderaan
het spijsverteringssysteem plaatsvindt. Het totale spijsverteringskanaal (slokdarm, maag,
lever, pancreas, darmen en anus) heeft een lengte van ongeveer 9 meter.
Elke dag stroomt er ongeveer 11 liter voedsel, vloeistoffen en spijsverteringssappen door het
spijsverteringskanaal. Ons spijsverteringssysteem is uniek: het kan vlees, groenten en granen
verteren.
Normaal doet een maaltijd er ongeveer 24 – 30 uur over om er helemaal doorheen te
komen. De langste tijd brengt het eten door in de dikke darm en de endeldarm. Bij de
meeste mensen is een stevig ontbijt rond middernacht helemaal verteerd. Er is 50% meer
tijd nodig om een avondmaaltijd te verteren dan een ontbijt. Deels omdat de snelheid van
de motorische activiteit ’s nachts ongeveer half zo hoog ligt als overdag.
Deze hele weg begint in de mond (cavum oris), daar wordt het voedsel fijngekauwd en
vermengd met speeksel. In het speeksel zitten enzymen, die het voedsel helpen verteren.
Speekselklieren produceren niet alleen speeksel als voedsel in de mond komt, maar ook als
je voedsel ruikt of ziet, en zelfs als je eraan denkt. Per dag produceer je ongeveer 1200 ml
speeksel. De samenstelling hangt af van het soort voedsel. Voor een goede spijsvertering zou
je elke hap zo’n 40 keer moeten kauwen. Onze kaken oefenen bij het kauwen een druk uit
op onze tanden van maar liefst 23 kg per cm2. Gemiddeld kauwen we dagelijks een uur.
Na het slikken, waarbij de neusholte
wordt afgesloten door de huig en de
luchtpijp door het strotklepje, komt
het voedsel door de keelholte
(farynx) in de slokdarm (oesofagus),
dat is een 25 cm lange elastische
buis met een doorsnede van 2,5 cm.
Qua vorm en functie is de slokdarm
het meest eenvoudige deel van het
maagdarmkanaal. De wand van de
slokdarm bestaat voor een
belangrijk deel uit spierweefsel dat
de bewegingen van dit orgaan
mogelijk maakt. De spieren zorgen
voor samentrekkingen welke
ringvormige insnoeringen
veroorzaken.
Het voedsel gaat razendsnel door de
slokdarm heen, met een snelheid van enkele centimeters per seconde, op weg naar de
maag. Vanaf de slokdarm regelt het lichaam de spijsvertering zelf. Door de peristaltische
bewegingen van de slokdarm, kan je ook nog eten en drinken als je ligt, of zelfs als je op je
hoofd staat.
De slokdarm komt bij de maagingang de maag in. Naar boven toe welft zich de koepel van de
maag. Hier verzamelen zich ingeslikte gassen zich. Het maagcorpus gaat rechts beneden in