Samenvatting
1
,2. De aarde
Elk jaar heeft de aarde, bovenop de 365 volle dagen van het jaar, 6 uur extra nodig om
het rondje om de zon af te maken. Om te voorkomen dat onze kalender langzaam zou
verschuiven wordt er daarom om de vier jaar een extra dag toegevoegd aan het eind van
februari, dat noemen wij het schrikkeljaar.
Eén derde bestaat uit land en twee derde uit water.
Er zijn zeven continenten: Europa, Azië, Afrika, Noord- en Zuid- Amerika, Australië en
Antarctica.
De stille of grote oceaan is het grootst. De oceaan bestaat uit zout water en heeft een
reliëfrijke bodem. Het diepste punt bevindt zich ruim 12 kilometer onder het water
oppervlak bij Japan in de stille Oceaan.
Aan de randen van de continenten liggen gebieden die onder water staan maar wel bij
het continent horen, dat noemen we de zee. De zee bevat zout, heeft een vrij vlakke
bodem en is honderden meters diep.
Op de continenten ligt water in de vorm van sneeuw en (land)ijs, in meren, rivieren en
grondwater. Dit water bevat nauwelijks zeewater en wordt zoet water genoemd.
Geografische coördinaten en tijdzones
Om precies te kunnen zeggen waar een bepaald punt zich op aarde bevindt, gebruiken
we geografische coördinaten.
De aarde is verdeeld in een denkbeeldig graadnet.
De evenaar verdeelt de aarde in twee delen: het noordelijk en het zuidelijk halfrond.
Lijnen die parallel aan de evenaar liggen heten breedtecirkels of paralellen.
Als een plek dicht bij de evenaar ligt noem je het lage breedte, de polen liggen er ver
vanaf dus die noem je hoge breedte. Ten noorden van de evenaar spreek je over
noorderbreedte en ten zuiden spreek je over zuiderbreedte.
De evenaar is de 0 lijn, bij de polen zit je 90graden noorder- of zuiderbreedte.
Lijnen die van pool tot pool lopen heten meridianen.
De meridianen snijden elkaar in de Noordpool en de Zuidpool. Bij de evenaar liggen de
meridianen het verste uit elkaar, er zijn in totaal 360 meridianen, die we aanduiden in
graden.
De zogenaamde nulmeridiaan ligt bij Greenwich in Londen en verdeelt de aarde in het
westelijk halfrond en oostelijk halfrond. Ga je vanuit Greenwich naar het westen dan
spreek je van graden westerlengte, ga je naar het oosten dan spreek je van graden
oosterlengte. Je kan totaal 180 graden oosten- en westelijk komen.
Eén graat is verdeeld in 60 minuten en één minuut is weer verdeeld in 60 seconden.
De precieze ligging van bijv. het centrum van Schiphol op de aardbol uitgedrukt in
geografische coördinaten is 52°18’31”NB / 4°45’50”OL.
(52 graden, 18 minuten, 31 seconden noorderbreedte en 4 graden, 45 minuten, 50
seconden oosterlengte).
De aarde draait in 24 uur (een etmaal) tegen de klok in rond haar as.
Op de ene kant van de aarde is het dag en de andere kant is het nacht, dat noemen we
aardrotatie.
De zon komt Op in het Oosten en gaat Weg in het Westen.
Om goede afspraken over de tijd te maken, is de aarde verdeeld in 24 tijdzones. Een
tijdzone komt overeen met 15 lengtegraden.
Maar in de praktijk laten wij tijdgrenzen vaak samenvallen met de grenzen van andere
landen. Zo is het in Finland een uur later dan in Zweden. In Engeland is het een uur
vroeger dan in Nederland.
2
,De seizoenen
Hieronder op het plaatje zie je in twee stappen hoe de zon om de aarde draait.
De denkbeeldige aardas, waar de aarde zelf 24 uur omheen draait, staat altijd schuin
dezelfde kant op. Dat veroorzaakt tijdens het ronddraaien van de aarde de seizoenen.
Wanneer de aardas recht zou staan, zou staan zouden er helemaal geen seizoenen op
aarde zijn.
Kijk je in juni naar het noordelijk halfrond (het deel waar Nederland ook in ligt), dan zie
je dat dit deel van de aarde naar de zon toegekeerd staat. Wanneer de aarde 24 uur om
haar as draait, legt het noordelijk halfrond het grootste deel van deze omwenteling in het
licht af en zijn de dagen langer dan de nachten. Bovendien staat de zon in juni vanaf de
aarde gezien , midden op de dag hoog aan de hemel. In juni is het dan zomer op het
noordelijk halfrond. In december is de situatie juist andersom. De zonnestralen vallen in
een veel schuinere hoek in de winter, het wordt daardoor minder warm.
Als het op het noordelijk halfrond winter is dan is het op het zuidelijk halfrond zomer
(Australië).
De getijden: eb en vloed
Veel planeten hebben één of meer manen. De aarde heeft één maan, die draait in 27
dagen om de aarde heen, elke keer dezelfde kant van de maan staat naar de aarde
toegekeerd.
Het zeewater staat onder invloed van de maan, de zon en een kracht door de draaiing
van de aarde. De totale aantrekkingskracht is een optelsom van deze krachten. Het
gevolg is dat er op aarde als het ware twee bulten ontstaan waar het water wordt
aangetrokken. Daar is het vloed met de hoogste waterstand. Tussen die bulten liggen
twee gebieden voor het juist minder water is. Daar is het eb met de laagste waterstand.
De eb en vloedplekken blijven op de zelfde plek liggen ten opzichte van de maan. Maar
de beweging van de aarde is veel sneller: de draaiing van de aarde om haar as.
Een gebied op aarde bijv. Nederland, draait door de omwenteling van de aarde als het
ware door de gebieden heen waar het vloed en eb is (omdat die ten opzichte van de
maan op na genoegen dezelfde plaats blijven liggen. Daardoor ontstaat er voortdurend
opgaand tij (vloed) en afgaand tij (eb).
Omdat er twee gebieden met eb en twee gebieden met vloed zijn wordt het dus twee
keer vloed en eb in 24 uur. Een getij duurt ongeveer zes uur. Tussen de maximale
vloedstand en minimale ebstand zit dus ook ongeveer zes uur.
SchoolTV
Endogene krachten
Krachten die van binnenuit op de aardkorst inwerken noemen we endogene krachten.
Die krachten veroorzaken verschijnselen op aarde die voor een belangrijk deel bepalen
hoe de aarde eruit ziet. Continentenbeweging, aardbevingen, vulkanen, vulkanische
verschijnselen, horsten en slenken.
SchoolTV (endogene krachten, aardbeving, vulkanen, tsunami bij 14e minuut een
samenvatting)
Continentbeweging
Dwarsdoorsneden van de aardkorst; aan de buitenkant een dunne aardkorst daaronder
een mantel die bestaat voor een groot deel uit magma (vloeibaar gesteente). In het
midden van de aarde zit de vast kern.
De aardkorst drijft op de magma. Stromingen van de magma in de mantel veroorzaakt
aardplaattektoniek. Er zijn zes grote aardkorstplaten, die op verschillende manieren bij
breuklijnen; uit elkaar bewegen, naar elkaar toe of juist langs elkaar.
3
,Van elkaar af bewegen
Op bepaalde plaatsen op aarde, zoals op de bodem van de Atlantische Oceaan bewegen
de platen van elkaar af en komt er magma naar boven door de stroming. Als gevolg
daarvan liggen hier over de hele oceaanbodem vulkanen in de vorm van een langgerekte
rug, de zogenaamde oceanische rug. Op sommige plaatsen is het zo hoog dat ze uit de
oceaan komen, zoals bij IJsland.
Door de stromingen wordt het ene deel van de plaat naar het westen getransporteerd en
het andere deel naar het oosten. Op deze manier zijn Zuid-Amerika en Afrika in de loop
van miljoenen jaren uit elkaar geschoven. Een proces dat nu nog steeds door gaat.
Naar elkaar toe bewegen
Daar waar aardplaten naar elkaar toe bewegen verdwijnt er weer aardkorst, er zijn drie
manieren waarop aardplaten naar elkaar toe bewegen. Bij elke manier kan ook gebergte
optreden.
Ten eerste waar een oceaanplaat en een continentplaat naar elkaar toe bewegen.
De dunne oceaankorst schuift door de zijwaartse druk onder de dikkere continentkorst
door. Dit proces wordt subductie genoemd. In de subductiezone ontstaat aan de rand
van het continent een grote diepte, een zogenaamde trog. Wanneer de oceaankorst zich
steeds dieper onder de continentkorst bevindt, smelt deze door de hoge tempratuur en
druk. Er ontstaat magma dat zich langzaam omhoog werkt in de aardkorst.
Via vulkanen komt de magma uiteindelijk deels weer aan de oppervlakte. Dit is een
manier waarop een gebergte wordt gevormd.
Ten tweede waar twee continentplaten naar elkaar toe bewegen, dat is bij het Himalaya
gebergte in India gebeurt, dat was 60 miljoenjaar geleden nog een eiland was, is door
continentbewegingen langzaam tegen Azië gebotst. Bij die botsing zijn grote delen van
de continentkorst geplooid; aardlagen zijn in elkaar gedeukt, zijn rechtop gaan staan en
zelfs over elkaar heen geschoven. Een dergelijk gebergte wordt een plooiingsgebergte
genoemd. De Alpen in Italië zijn 60 miljoen jaar geleden tegen Oostenrijk en Zwitserland
aangeschoven. De plooiing in het gesteente is het bewijs van endogene krachten.
Ten derde waar twee oceaanplaten naar elkaar toe bewegen. De ene oceaanbodem
schuift dan onder de andere door. Daarbij ontstaat eveneens een subductiezone met
verderop een vulkanisch gebergte, de eilanden van Indonesië zijn daar een voorbeeld
van.
Aardbevingen, vulkanen en vulkanische verschijnselen
Door de beweging van aardplaten ontstaan langs breuklijnen aardbevingen, vulkanen en
andere vulkanische verschijnselen.
Aardbevingen
De beweging van aardplaten gaat niet geleidelijk maar schoksgewijs. Zo’n schok ervaren
wij als een aardbeving. Daar waar aardplaten langs elkaar heen bewegen zijn de
schokken veelal heftiger. Bij de San Andreas-breuklijn hebben in het verleden heftige
aardbevingen plaats gevonden. In rijke landen valt de schade in verhouding mee omdat
er met de constructie van de gebouwen al rekening mee is gehouden. Wel ontstaan er
branden als gevolg van lekker in de oliepijpleidingen.
Als er een aardbeving in de zee ontstaat noemen we dat een zeebeving. Een vloedgolf
noemen we een tsunami. Op plaatsen waar een (ei)land voor de kust ligt kunnen de
hogere golven het vasteland niet bereiken. Wanneer bijvoorbeeld op de Atlantische
Oceaan een aardbeving zou plaats vinden komen de golven wel in Ierland maar niet in
Nederland. Tsunami’s komen vooral in de kuststreken van de Grote Oceaan en de
Indische oceaan, in Japan komt er vaak een tsunami voor.
4
,Keermuren langs de kust en waarschuwingssystemen in zee moeten een
overstromingsramp voorkomen. Dat was echter niet voldoende bij de extreme tsunami in
2011 in Japan.
Vulkanen
Er zijn globaal gezien twee soorten vulkanen.
Ten eerste de vulkanen die magma krijgen dat in delen van de aardkorst opgesloten zit
(dat zijn de bekendste vulkanen). Ze zien eruit als een kegel daarom worden ze ook
kegelvulkanen genoemd. Wanneer magma aan de oppervlakte komt noem je het lava.
De lava die uit de kegelvulkaan stroomt is erg stroperig en vormt bij elke uitbarsting een
nieuwe laag die op de vulkaan blijft liggen. Dit gestolde gesteente wordt ook wel eens
stollingsgesteente genoemd.
Bijna altijd ontstaan er stenenregen en gloeiend hete gas en aswolken.
Voorbeeld van een bekende kegelvulkaan die uitbarstte in Europa zijn de Etna en de
Vesuvius in Italië. Bij de uitbarsting van de Vesuvius in het jaar 79 van onze jaartelling
werd de stad Pompeï in tijd van elke weken helemaal bedekt met vulkanische
uitwerpselen. Een uitbarsting van een kegelvulkaan is meestal ruim van te voren te
voorspellen.
Ten tweede zijn er vulkanen die de magma rechtstreeks uit de mantel krijgen. Dat
meestal alleen het geval bij oceanische gebieden, waar de aardkorst op veel plaatsen te
dun is. Deze lava uit de krater is erg dun en vloeibaar, de lava gaat alle kanten op om
uiteindelijk af te koelen en te stollen. Daardoor ontstaan er op deze plekken brede en
platte vulkanen. Deze vulkanen lijken op de rug van een schildpad , vandaar de naam
schildvulkanen. De vulkanen op de eilanden van Hawaii, midden in de grote oceaan,
zijn hier een voorbeeld van.
Alle andere vulkanen die op de aarde voorkomen zijn steeds een variatie op deze twee
soorten vulkanen.
Bij de schildvulkanen op Hawaii treed nog een bijzonder verschijnsel op. De magma komt
vanuit de mantel altijd op dezelfde plek naar boven, terwijl de oceaanbodem telkens iets
opschuift als gevolg van de oceaanplaatbeweging.
Zo dergelijke plek in de mantel wordt een hot spot genoemd. Boven een hot spot
ontstaat een nieuwe vulkaan op den duur naast de hot spot te liggen. De vulkaan dooft
dan uit, terwijl er daarnaast weer een actieve vulkaan ontstaat.
In de loop van miljoenen jaren is zo op den duur een vulkaaneilandrij ontstaan. De
vulkaan aan de ene kant van de rij is het jongste en nog actief en de vulkaan aan de
andere kant van de rij is het oudste en niet meer actief.
5
, Vulkanische verschijnselen
Daar waar het grondwater de breuklijnen en bij vulkanen met de hete ondergrond in
aanraking komt. Het water wordt verwarmd. Aan het aardoppervlak ontstaan
verschijnselen als warmwaterbronnen, kokende modder, stroom en zwaveldamp die
onder hoge druk uit de grond komt. Het spectaculaire verschijnsel is de geiser, waarbij
op gezette tijden heet grondwater uit de bodem spuit.
Horsten en slenken
Door rek en druk op de aardkorst kunnen ook op de aardplaten zelf breuklijnen ontstaan.
Bij rek kunnen delen van de aardkorst langzaam wegzakken. Zo’n wegzakkend gebied
tussen twee breuklijnen noemen we een slenk.
De delen die blijven staan of zelfs naar boven bewegen noemen we een horst.
Een bekend voorbeeld van een slenk is de Rijnslenk in Duitsland. Die zich voortzet
richting de provincie Limburg, langs deze breuklijn vinden regelmatig lichte aardbevingen
plaats. Op het moment dat een deel van de grond langs de breuklijn iets verschuift.
Diverse warmwaterbronnen in Duitsland verraden de aanwezigheid van een actieve
breuklijn. Een slenk wordt tijdens het langzaam proces ook weer opgevuld door grind,
zand en klei dat door de rivieren wordt aan gevoerd. Vandaar dat slenk vaak moeilijk te
herkennen is in een landschap.
Exogene krachten
De aardkorst wordt niet alleen door krachten van binnenuit beïnvloed. Ook krachten van
buitenaf vormen een landschap. Twee spelen daarbij een grote rol: verwering en erosie.
Verwering
Gesteente op de aardkorst kan afbrokkelen of oplossen, dit proces noemen we
verwering.
Het verbrokkelen gebeurt vooral onder invloed van het weer. De steen zet uit als het
warm wordt en krimpt in als het koud wordt. Wanneer dit vaker achter elkaar gebeurt
kan het gesteente gaan scheuren. Net als een glas die kan barsten als het plotseling
warm wordt. Uiteindelijk scheurt een gedeelte van het gesteente los en brokkelt het af
dit noemen we mechanische verwering.
Het oplossen van gesteente gebeurt onder invloed van chemische processen. Wanneer
er bijv. zuren in de bodem zitten kunnen die via het grondwater bij de gesteente komen.
Via dat proces reageren de gesteente zo erg dat het door dat zuur de gesteente kan
oplossen. Net als een marmeren vloer die een doffe plek krijgt als er azijn op heeft
gelegen. Deze vorm van verweren wordt chemische verwering genoemd.
Denk aan de druipstenen grot in de grotten van Han in België.
6