SCHIZOFRENIA: ETHIOLOGY AND COURSE
Introductie
Schizofrenie:
Een complexe stoornis waarbij geen een factor is dat alle patiënten met schizofrenie
beschrijft.
History
Dementia preacox -Emil Kraepelin:
Dementia of the young als onderscheid van manisch depressief.
Schizo (split) phren (geest) – Eugen Bleuler
• Ambivalentie
• Disturbance of association
• Disturbance of affect
• Preference for fantasy over reality
First-rank symptomen (delusions & hallucinaties) -Kurt Schneider:
• Thought echoing
• Thought broadcasting (dat iemand je gedachten kan horen)
• Thought intrusion (dat je gedachten buiten je geest ontstaan)
• Thought withdrawal (dat je gedachten weggenomen worden)
• Delusional perceptions (een fixed belief over een everyday occurence of perceptie)
Positieve symptomen -Harvey &Walker:
• Excess of ideas
• Sensory experiences of gedrag (hallucinaties, delusions & bizar gedrag)
Negatieve symptomen -Eugen Bleuler:
• Blunted or flat affect
• Anhedonie (niet meer kunnen ervaren van vreugde)
• Weinig motivatie
Twee andere diagnose categorien:
• Residual (hebben niet langer schizofrenie)
• Schizofreniform (nog niet aan alle criteria voldaan)
De karakteristieke grenzen zijn nog niet duidelijk. De grens tussen schizofrenie en
depressie is ook obscuur → Schizoaffectie (combinatie mood disorder met psychose en
schizofrenie)
Cognitieve en socio-emotionele aspecten
1
, • Sensory information processing (minder activiteit thalamus, prefrontale cortex &
parietal lobe)
→ Meten met backward masking & prepulse inhibition
• Impairment in responding to stimuli
→ Deficit in the speed of response selection & deficit in the execution of motor
responses
→ Mostly deficit in manual motor speed & coordinatie
• Impairment in verbal & spatial memory, aandacht en executieve functies (frontal
lobe).
• Deficit in thinking about social phenomena (begrijpen en oplossen van sociale
problemen)
• Minder facial emotion en minder negatieve/positieve uitingen. Hoe meer impairment
in herkennen en uiten van emoties, hoe meer problemen met social adjustment.
→ De deficits zijn niet specifiek een bepaalde sensory modality, stage of information
processing of een cognitief domein.
Reden: deels door limitaties in basis processen (geheugen en redeneren) maar dit zorgt er niet
volledig voor.
Oorsprong van kwetsbaarheid
Genetische factoren
• Hoe dichterbij iemand met de genen, hoe groter de kans op schizofrenie.
• Genen bepalen veel meer dan de omgeving (getest met adoptie).
• Het gaat over meerdere genen, niet slechts een.
• Er is geen duidelijke consistente genetische locus. Er zijn wel een aantal genen die
voor een klein gedeelte schizofrenie verklaren.
→ Serotonine 2a receptor gen & dopamine d3 receptor gen + chromosoom 6, 8,
13 & 22.
• Er is overlap in genen die bijdragen aan schizofrenie, schizoaffective disorder en
manic syndromes.
→ Genetische kwetsbaarheid voor psychose, en de uiting van deze
kwetsbaarheden kunnen de vorm van schizofrenie of een affectieve psychose
aannemen, afhankelijk van andere risico factoren.
• Soms ontstaat het door omgeving, soms alleen door genen. Twinstudies zijn niet 100%
dus het komt niet altijd door genen (unexpressed genetic vulnerability)
Prenatale of geboorte complicaties
• Obstetrical complications (OCs) → minder ontwikkeld brein + schizofrenen hebben
vaak een geschiedenis met OCs.
→ Toxemia, pre-eclampsie en complicaties bij de bevalling. Hypoxia is het meest
gelinkt aan schizofrenie.
• Maternal infection (kort na een griepepidemie geboren). Veel schizofrenen zijn in de
winter geboren.
• Prenatale stress → abnormaliteiten in de hippocampus.
• Postnatale hersenletsel (grotere kans op schizofrenie in vroege kindertijd, onder 10).
• Werken OCs en postnatal brain trauma onafhankelijk in het kwetsbaar maken
voor schizofrenie, of werken ze in combinatie met kwetsbaarheid van de genen?
2
,Course en prognose
Promorbid development
• Er zijn vaak subtiele tekenen van schizofrenie aanwezig voor de diagnose. Kinderen
die later schizofrenie ontwikkelen hebben veel gebreken en deze zijn soms al in de
kindertijd te zien.
• Kinderen die later schizofrenie ontwikkelen hebben een slechter cognitief
functioneren (lagere cijfers/IQ).
→ Duidelijker zichtbaar in adolescentie.
• Abnormaliteiten in sociaal gedrag bij kinderen die schizofrenie zullen ontwikkelen
(minder reactief, minder positieve emoties, slechte sociale aanpassing).
• De problemen verergeren in de adolescentie (depressie, sociale terugtrekking,
geïrriteerdheid).
• Kinderen die schizofrenie zullen ontwikkelen hebben slechtere motorische functies.
→ Vertraging en abnormaliteiten (tweehandige manipulatie, lopen).
• Genetische link tussen SPD en schizofrenie.
→ 20-40% van de jongeren met symptomen krijgen uiteindelijk schizofrenie.
Illness onset and course
• Begin kan abrupt of gradual zijn.
→ Prodormal fase:
Tekenen van disfunctionerend gedrag en subclinical psychotic symptoms.
• Te lang geen behandeling van psychose kan de schizofrenie verslechteren.
• Heel veel verschil tussen de mensen met schizofrenie.
→ 20-30% leven normaal (onafhankelijk/werk).
→ Meerderheid ondervindt last → chroniciteit → vaak suïcidaal.
• Wat verslechterd beloop?
→ Mannelijk geslacht
→ Gradual onset
→ Early onset
→ Bad premorbid functioning
→ Family history of schizophrenia
Environmental stressors
• Stressvolle gebeurtenissen kunnen het beloop verslechteren.
→ Mensen om hun heen die negatieve emoties en houdingen hebben.
• Blootstelling aan stress draagt bij aan de symptomen aan het begin voor kwetsbaren.
• Stress → activatie HPA-as → cortisol → langdurig: structurele veranderingen
hersenen → minder volume hippocampus.
• Verhoging cortisol → ernstige symptomen & cognitieve tekorten → degeneratieve
(achteruitgang) hersenveranderingen.
Brain abnormalities
Structural and functional abnormalities
• Vergrote (lateral) brainventricles & afname van frontal, temporal & whole-brain
volume.
• Reduction in volume of brainstructures (thalamus & hippocampus).
• Hippocampus meest belangrijk bij schizofrenie
• Afname grey matter
3
, → Meer afname dan normaal.
• Afname total cortical and hippocampic volume.
• Hersenen blijven veranderen tijdens de schizofrenie.
• Minder activiteit in de frontale en temporale kwabben (vooral bij het uitvoeren van
cognitieve taken) en het lymbische systeem (bij vervwerken van emotionele
gezichtsuitrukkingen.
• Niet altijd te vinden bij schizofrenen → het zijn indicatoren.
• Geen gliosis aanwezig → dit ontwikkelt na postnatale hersenverwondingen →
cellulaire abnormaliteiten reflecteren vroege ontwikkelingsabnormaliteiten.
• Een verstoring van een of meer neurale circuits kan leiden tot het ontstaan van
symptomen.
• Problemen microcircuits & macrocircuits → normale & postnatale veranderingen in
het limbische systeem kunnen dan als triggers voor schizofrenie dienen.
→ Maar anderen zeggen dat een verstoring in het cortical-thalamic-cerebellum-
cortical circuit leidt tot symptomen.
• Bewijs voor overeenkomsten disfucnties in neurale circuits en schizofrenie.
Neurotransmitters
• Dopmaineactiviteit hangt samen met psychotische symptomen.
• Verhoogde dichtheid dooaminereceptoren.
→ Antipsychotische drugs kan dichtheid van dopaminereceptoren veranderen.
→ Ook studies met mensen die nooit medicijnen hebben gebruikt laten dit zien.
• Verhoogde dopaminevrijlating.
• Verminderde activiteit glutamaat (stimulerende neurotransmitter) receptoren
(NMDA).
→ Hypoglutamatergic hypothese:
Overeenstemming met dopaminehypothese: disregulatie in 1 systeem kan de
neurotransmissie van de ander veranderen. Door wederkerige verbindingen
tussen dopamineprojecties in de voorheresenen en systemen die glutamaat
gebruiken.
• Verhoogd GABA (inhiberende neurotransmitter), maar in sommige studies juist
minder.
→ Meer bewijs vermindering cortical GABA interneuronen. Belangrijk omdat:
corticale processen vereisen een optimale balans tussen GABA inhibitie en
glutamaterge excitation.
• Serotonine & noradrenaline spelen een rol (matig bewijs).
Treatment of schizophrenia
Antipsychotic medications
• Twee soorten antipsychotic medications:
o First generation (typical) antipsychotica:
Chlorpromazine/thorzine vermindert dopamineactiviteit door blokkeren
dopaminereceptoren (vooral D2).
→ Bijwerkingen: abnormaliteiten in beweging (pseudoparkinsonisme en
diskinesia). Vaak meer bijwerkingen dan atypisch, door effect op D2.
o Second generation (atypical) antipsychotica:
Clozapine wordt gebruikt als je behandelingsresistent bent, heeft veel
bijwerkingen. Risperdal is de nummer 1 behandelingsmogelijkheid.
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper veradenboef. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.