(25-9-2019)
HCO8, elektronmicroscopie (EM)
Grootte, in het HCO over lichtmicroscopie zijn de maten
van verschillende cel onderdelen al aangegeven, maar
hier nog een keer op een rijtje:
− Cel: 25-50 micrometer
− Kern: 10 micrometer
− Mitochondriën: 1 micrometer
Met een lichtmicroscoop kan je tot op het niveau van
mitochondriën kijken, maar dan zul je de cristae niet
duidelijk zien, terwijl een EM in staat is tot op ongeveer 1
angstrom (=0,1 nm) naar structuren te kijken).
EM voorbeeld, links is een voorbeeld te
zien van een afbeelding die middels EM
verkregen is. Ze hebben met name naar
het ER gekeken en vervolgens een 3D
model gemaakt van alle afbeeldingen.
Deze techniek zal nog aan bod komen.
Resolutie microscopen, een paar cellen
kan je met het blote oog zien, zoals de
eicel van een xenopus. Met behulp van
een lichtmicroscoop kan je tot maximaal
20 nm zaken onderscheiden (superresolutie
LM). De EM kan onder hele optimale
omstandigheden maar liefst atomen zichtbaar
maken (0,1 nm). Met biologische samples is 1
nm meestal de optimale resolutie.
Resolutie, bij een resolutie van 20 nm kan je
twee punten die minimaal 20 nm uit elkaar
liggen van elkaar onderscheiden. De resolutie
van een microscoop is afhankelijk van de
golflengte van het excitatiemedium. De resolutie is ook afhankelijk van je lenzen etc., maar als je
microscoop perfect zou zijn, is enkel de golflengte de bepalende factor voor de resolutie. Naast
superresolutie, hoe kan je je resolutie verbeteren? Door gebruik te maken van een excitatiemedium
met een kleinere golflengte dan licht → elektronen. Elektronen hebben een golflengte van 0,1-0,2
nm, terwijl licht een golflengte heeft van 400-700 nm. De resulterende resolutie is uit te rekenen
met Abbes law die bij het HCO over lichtmicroscopie ook al aan bod is gekomen (→).
Elektronen, werken met elektronen verloopt anders dan met licht:
- Je hebt een elektronenbron i.p.v. een lichtbron en maakt daardoor gebruik van
elektromagnetische lenzen i.p.v. optische lenzen.
- Je krijgt een beeld omdat het medium waarmee je afbeeldt een interactie aangaat met het
preparaat. Bij EM krijg je een interactie van e- met je biologische samples. Biologische
samples bestaan met name uit lichte elementen (C, O, N, P en S) die niet echt een interactie
aangaan met e-, waardoor je niet veel contrast zal krijgen. Om een groot verschil/contrast te
zien tussen je organellen zul je dus iets met je sample moeten doen.