Hoorcolloge 1; de introductie
De geschiedenis van de virologie
Virussen zijn zo oud als het leven zelf. In de loop van de evolutie van het leven hebben virussen een hele
grote invloed op gehad. Heel veel virussen hebben hun genetische informatie cadeau gedaan aan
gastheren, ons DNA bestaat ook deels uit DNA van virussen.
➔ Behoorlijk bijgedragen aan de evolutie.
Dia 7
Er is een verlaging in de mortaliteit van virussen dit komt door de toename van de hygiëne, waardoor
mensen meer aan het opletten waren op infecties.
Er is een piek geweest in 1918; dit kwam door de Spaanse griep, waardoor veel mensen zijn overleden.
Rond de jaren 60 kwamen er inentingen waardoor de mortaliteit nog meer afnam.
100 jaar geleden werden virussen ontdekt; door Ivanofski en Beijerinck.
De Chamberland and Berkefeld filters; hebben poriën die te klein zijn voor bacteriën
waardoor ze er niet doorheen konden gaan. Dit betekend dus als je een vloeistof hebt
met bacteriën, blijven de bacteriën hangen en gaat het vloeistof er wel doorheen wat
dan bacterie vrij is.
Hierdoor kwamen ze na onderzoek achter dat dit vloeistof nog steeds ziektes opwekte
in planten maar niet door bacteriën konden komen -> ontdekking van een virus (iets
wat in staat is om zich te vermenigvuldigen).
Meer onderzoek van Loeffler en Frosch; zij maakte filters met nog kleinere poriën waardoor zelfs de
virussen niet heen konden gaan, zij ontdekte daarnaast ook het eerste dier virus en die veroorzaakte nog
steeds heel veel doden onder de dieren.
Het humane virus werd als eerst ontdekt door Walter Reed en ontdekte de yellow fever virus (gele koorts).
De onderzoekers hadden zichzelf geïnfecteerd met het virus om het te kunnen onderzoeken, ze hebben
het via een mug (de vector) laten over brengen. Door het bestrijden van die mug kon de gele koorts naar
beneden worden gebracht en vielen er minder doden.
➔ Dus virussen komen voor in alle levensvormen en hebben heel veel verschillende replicatie
strategieën om zich te vermeerderen. Er zijn 6 orders van virussen en in totaal 2252 soorten
virussen.
De virus structuur
Definitie van een virus; het zijn kleine infectieuze agents met een a-cellulaire
organisatie en produceren zich alleen in levende cellen. Ze hebben 1 type soort
nucleic acid, of RNA of DNA, dat wordt beschermd met een eiwit coat. Het virus
wordt van de ene gastheer cel naar de andere gastheer cel via een virion.
De functie van het virion is het condenseren van het genoom van de virus
(nucleic acid) om het zo klein mogelijk te maken waardoor het kan worden ingepakt. Hierdoor is het
genoom beschermd binnen en buiten het organisme voor PH, temperatuur, radiatie en enzymen.
Daarnaast speelt het virion ook een belangrijke rol bij transmissie; het transport van het viraal genoom van
de ene cel naar de andere cel of van de ene gastheer naar de andere gastheer. En hebben een belangrijke
rol bij de aanhechting aan een cel.
De vorming van de virus deeltjes in de cel gebeurd door het proces van auto-assemblase.
Er bestaat veel variatie in grootte van virussen en virus deeltjes (dia 26).
1
,Het onderzoeken van virussen gaat door verschillende technieken, maar kan niet door licht microscopie. De
structuur van virussen kan worden onderzocht door; Electron microscopy, Cryo-electron microscopy,
Tomography en X-ray crystallography.
Dia 31
Electronen microscopie heeft een vergrotingsfactor van 265000 keer. Het werkt doordat je virussen
aankleurt met een negative stain waardoor je een negatief contrast krijgt. Je brengt
dan de virussen aan op een grietje (koolstof gecoat plaatje) waar de virussen
aanhechten. Er wordt dan een die (kleurstof) aangebracht die elektronen dicht is, de
zware metalen die erin zitten zorgen ervoor dat de elektronen niet door de inkt heen
kunnen maat wel door de virus deeltjes zelf -> negatief contrast.
Virussen kunnen naakt zijn waarbij ze alleen uit het genoom en de eiwitten bestaan,
maar andere virussen kunnen een lipide bevattende envelop hebben. Ze hebben een
overeenkomst in morfologie, maar verschillende wel in vorm en grootte.
De structuur van een virion is vaak op spherical of filamentous.
Virussen hebben of een staaf vormige structuur of een sferische structuur en hebben
een klein genoom met een beperkt aantal virale eiwitten, doordat er een beperkt
aantal is er morfologie. Er zijn 2 soorten symmetrie voor een virus coat:
- Helicale structuur; als je van het genoom een kurk maakt en de eiwitten er
omheen rangschikt dan ontstaat er een helix. Elke subunit gaat een interactie
aan met zijn identieke buren en dit rol je op en heb je een helix.
- Icosahedral structuur; lastigere structuur. Most efficient of all possible
arrangement to build a symmetrical closed shell with a maximal internal
volume from asymmetrical subunits -> een bolletje (symmetrisch gesloten
sfeer). Het heeft 20 driehoekige zijden met 12 hoekpunten en je kunt het
herkennen aan het vorkomen van de assen van rotationele symmetrie
(2voudig, 3voudig of 5voudig).
- Als het niet helicaal is of icosahedral dan is het een complex core structuur;
zoals HIV of het pokken virus.
De virus classificatie
Je kan virussen classificeren op;
- Gastheer (zeer beperkt omdat virussen bij meerdere organismen kunnen
voorkomen, plant, dier en bacterie)
- Genoom (erg handig)
o DNA of RNA
o Enkelstrengs of dubbelstreng
o Lineair of circulair
o Segmenteert of niet gesegmenteerd
- Morfologie (erg waardevol)
o Naakt virus of een membraan bevattend
virus
o Sferisch of filamenteus
o Nucleocapsid; helicaal of icosahedral
o Replicatie strategie; Baltimore classificatie
o Nucleinezuur overeenkomst
De Baltimore classificatie houdt in dat het genoom van
virussen op enige moment tot expressie moet worden
gebracht. Als het virus zich laat vermenigvuldigen door de
gastheer dan moeten de virale genen tot expressie komen en
2
,ontstaat er mRNA. Maakt niet uit wat het genoom is er ontstaat altijd mRNA.
➔ Als we het mRNA als centraal punt nemen en kijken tot hoe we dit zijn gekomen dan worden de
virussen automatisch onderverdeel in klasse.
Multiplicaties
De virussen die zich het meest kunnen vermenigvuldigen in een gastheer en zich zo kunnen verspreiden
zijn het meest succesvol en hebben dus de grootste evolutionair voordeel.
De replicatie van virussen in een eucaryotisch cel gebeurd op meerdere replicatie sites.
Alle virussen hebben een genoom waardoor de gastheer cel wordt gereprogrameerd tot het doorzetten
van de aanmaak van de infectie ziekte.
De infectie cycli
Het kan kort worden beschreven tot 6 stappen:
1. Aanhechting
2. Penetratie
3. Uncoating
4. Replicatie
5. Assembly
6. Release
Het alle eerste contact tussen een virus cel en een
gastheercel wordt de adsorptie genoemd en dat is
een uitermate specifiek proces. De virus cel hecht
zich vast aan de gastheercel door middel van virale eiwitten die heel specifiek oppervlak moleculen op de
gastheercel kunnen herkennen.
De aanhechting is niet voldoende om de gastheer cel te infecteren maar het virus moet de cel in, het
genoom moet naar het cytoplasma. Het virus moet over het plasma membraan, waarbij virusdeeltjes
metastabiliteit eiwitten (de structuur kent verschillende energie niveaus waarbij de structuur stabiel is en
de energie gebruikt kan worden voor processen) bevatten. Hoe komt het genoom de cel binnen:
- Enveloped virussen bevatten fusie eiwitten….
- Naakte virussen bevatten pore-forming eiwitten, eiwitten kunnen van conformatie veranderen en
ontwikkelen dan een porie in het membraan waar het genoom dan doorheen kan worden
getransporteerd naar het cytoplasma.
De binnenkomst van het genoom in het cytoplasma ontstaat door een cue, bijvoorbeeld een PH verlaging,
dit gebeurd als het virus in het endosoom zit.
Aanhechting plasma membraan en poren daar maken om het genoom van het virus de cel in te brengen,
maar dit is niet handig in eukaryoten cellen omdat er onder het plasma membraan een dikke barriere ligt,
gelachtig massa van actine filamenten, cortex, geeft stabiliteit.
Hoe kom je door deze barrière heen?
De virussen komen dan de cel in door middel van endocytose. Om het endosoom te transporteren worden
ze getransporteerd door microtubuli en worden vlak naar de kern gebracht en kunnen ze ook langs die
cortex.
Influenza virus heeft een HA eiwit, een fusie eiwit, en is gebonden aan cinaalzuur. Als het wordt
opgenomen door de cel komt het in het endosoom en het virus reist dan in het endosoom (heeft een lage
ph en veel enzymen) naar het binnenste van de cel (perinuclear region, optimal site for virus replication).
Deze lage ph (5,2) of de cleavage van fusie eiwitten kan als trigger dienen voor het virus om uit het
endosoom te gaan. De nucleocapside komt dan in de cel vrij en wordt dan ontmanteld en het genoom
komt vrij wat dan beschikbaar komt voor replicatie.
3
, Viral replicatie:
- DNA virussen repliceren in de kern, alleen poxviruses doen dat in het cytoplasma maar daardoor
moeten ze wel hun eigen eiwitten voor replicatie meenemen.
- Meeste DNA virussen hebben een dubbelstrengs genoom, alleen parvovirus heeft een
enkelstrengs
- Meeste RNA virussen repliceren in het cytoplasma en niet in de kern, omdat er in de kern niet de
enzymen aanwezig zijn die het RNA virus nodig heeft voor repliceren. Uitzondering; influenza virus
repliceert zijn RNA in de kern.
- Meeste RNA virussen hebben een enkelstrengs genoom. Uitzonderingen; rotavirussen hebben een
dubbelstrengs genoom en retrovirussen hebben een diploïd genoom, 2 kopieën van het genoom.
o Positieve strand virussen; genoom is mRNA sense, het kan gebruikt worden door de
ribosomen om er eiwitten vanaf te maken. Maar het genoom is hierdoor we infectieus.
o Negatieve strand virussen; genoom is anti-sense, het kan niet gelijk door ribosomen
worden vertaald en het genoom is dus niet infectieus, de consequentie daarvan is dat ze
RNA polymerase (RDRP) mee moeten nemen in het virus deeltje, de virion.
De baltimore classificatie houdt in; Hoe
kom je vanaf je genoom naar mRNA?
Er zijn verschillende routes om te komen
tot mRNA waarbij verschillende virussen
een andere route hebben.
Het mRNA wordt gebruikt voor translatie
en bij het Hepdna wordt het RNA
gebruikt voor replicatie (RNA
intermediëren).
De replicatie van een + strand RNA gaat als volgt; het binnenkomt
genoom wordt herkend door ribosomen en dan vindt er translatie
plaats waardoor er eiwitten worden geproduceerd. Bij de gevormde
eiwitten zit er altijd RDRP bij, het polymerase, die herkent de
inkomende strand als matrijs en gaat daar negatieve strengen van
maken en die negatieve strengen worden dan weer door RNA
polymerase herkend om nieuwe positieve strengen te maken (als
genoom of voor de vorming van virale eiwitten).
4