Samenvatting Orthopedagogiek
Ontwikkelingen, theorieën en modellen.
Door: Daphne Bremer
Hoofdstuk 1: inleiding
Onderwerp van aandacht: object.
De orthopedagogiek onderscheidt zich als wetenschappelijke discipline van andere disciplines voor
zover er sprake is van een eigen traditie in het opbouwen en beheren van kennis die gekenmerkt
wordt door een pedagogisch gezichtspunt op problematische situaties.
De pedagogische wetenschappen bestuderen de opvoeding, het onderwijs en de
jeugdhulpverlening aan kinderen en jeugdigen, met het oog op verbetering van de praktijk.
Er is een normatief gerechtvaardigde visie op pedagogisch wenselijke doelen.
Normatief: wenselijk en haalbaar
Externe erkenning: afzonderlijk studieprogramma, beroepsverenigingen etc.
- Logisch, systematisch en voor andere navolgbaar.
- Empirische wetenschap, handelingswetenschap met kunde.
- Er is geen statische discipline
- Wetenschappelijk gevormde beroepsbeoefenaar (scientist-practioner)
- Discipline aantoonbaar voorhanden (evidence based)
- Normatieve aspecten (wat is wenselijk/haalbaar?)
Orthopedagogie gaat niet alleen over kinderen. Na de invoering van de leerplicht was er in de
samenleving een oplossing nodig, omdat sommige niet paste in het reguliere onderwijs. Er ontstond
een stelsel van bijzondere voorzieningen in onderwijs en verpleging in inrichtingen.
Psychologen hebben op basis van de intelligentietheorieën en met intelligentietests de grenzen van
de cognitieve mogelijkheden bepaald. Conditionering van gedrag werd duidelijker, er was meer
kennis en kunde. Technologie van testdiagnostiek en geprogrammeerde trainingen kregen de
overhand.
Door weinig van mensen met een (ernstige) verstandelijke beperking te verwachten, zouden
ze niet worden uitgedaagd om hun capaciteiten tot ontwikkelen te brengen en werden ze
juist door de speciale voorzieningen buiten de maatschappij gehouden.
Dit leidde tot een nieuw model: integratie
Van een deskundige mag verwacht worden dat die getraind is in de kritische reflectie op
problemen van een bepaald type, rond dat thema. Één van de kenmerken van de
orthopedagogiek als wetenschappelijke discipline is dat er in theorievorming en onderzoek
een voortdurende wisselwerking is met de praktijk van het in kaart brengen van problemen
en knelpunten in de opvoeding, zowel bij opvoeders als bij kinderen.
Van Gelder: de leer van het opvoedkundig handelen ten behoeve van het in zijn opvoedbaarheid
beperkt kind vooropstelt.
Vliegenthard: De opvoeding van al die kinderen, in wie door zeer verschillende oorzaken blijvend of
gedurende lange tijd zo ernstige belemmeringen in het verloop van de opvoeding aanwezig zijn of te
voorzien zijn, dat de in een cultuurgemeenschap voor de grote massa van de jeugd gebruikelijke
opvoedingsnormen niet tot voor kind en/of gemeenschap acceptabel resultaat voeren.
Baartman: Opvoeding van het afwijkende kind
, In de jaren 80 is er objectverplaatsing van ‘het afwijkende kind’ problematische
opvoedingssituatie. Het optimaliseren van de opvoeding, zowel aan de kant van hete kind als
aan die van de opvoeders, wordt het doel.
Orthopedagogiek: richt zich op de beschrijving van de aard en de achtergronden van
problemen bij het opvoeden met het oog op onderkenning, behandeling en preventie.
Er wordt niet gesproken over oorzaken, maar over problemen die ontstaan door bv. De
sociale situatie.
Gedragsniveau, cognitief-psychologisch niveau en neurobiologisch niveau. Deze niveaus beheersen
het wetenschappelijke domein.
Debat orthopedagogiek: beschrijven en verklaring versus professionele hulpverlening bij
problematische opvoedingssituaties.
1e visie: Technische instrumentele opvatting: gedragswetenschap. Opvoeder stelt grenzen
2e visie: Proces tussen opvoeder en kind, wederzijdse afstemming: afhankelijkheid van het kind en
identiteit.
Praktijkgerichte wetenschap heeft steeds te maken met 3 k’s (kennis, kunde, keuze)
Theorie is niet alleen definiëring van concepten en het aanbrengen van verbanden, maar ook een
zinvolle samenhang waarin het object van onderzoek bestudeerd kan worden in een denkstructuur
en een systeem van uitgangspunten.
3 theorieënvormingen:
1. Specifieke theorieën
Deel-orthopedagogiek binnen een bepaald werkveld.
2. Algemeen orthopedagogische theorieën
Basistheorie, meer specifieke vallen hierbinnen, gemeenschappelijke basis, omvattend
3. Discussies op metatheoretisch niveau
Debat over kwaliteit, geldigheid en bruikbaarheid van methoderegels. Oude
uitgangspunten worden hierdoor vervangen door nieuwe.
Hoofdstuk 2: Geschiedenis van de orthopedagogiek
In de middeleeuwen werden hulpbehoevende opgenomen in de caritatieve zorg (liefdadigheid).
In de romantiek ontstaan boeken over opvoeding door filosofische lessen te combineren met
ervaringskennis.
In de Gouden Eeuw neemt het onderwijs toe en zo ook de pedagogische ruimte.
Pedagogische initiatieven zijn sterk moreel en religieus van aard.
In de 19e eeuw wordt er onderscheid gemaakt tussen psychiatrische geestesziekte of een
achterstand of beperking. Er ontstaat zwakzinnigenzorg, die interventies bedenkt voor
ontwikkelingsproblemen.
Genezing door opvoeding werd mogelijk.
Maria Montessori hield zich bezig met kinderen waarvan de ontwikkeling verstoord was of
problematisch. Dit kon gebeuren in de ‘gevoelige periode.’
Vanaf de 19e eeuw ontstaan er vormen van speciaal onderwijs. De algemene leerplicht (1901) zorgt
ervoor dat alle leerlingen onder de aandacht worden gebracht.
, De 20e eeuw is de eeuw van het kind, er komen regels voor de gezondheid en kinderarbeid. Er
worden wetten opgesteld die ingrepen op ouderlijke opvoeding mogelijk maken als kinderen met
‘zedelijke of lichamelijke ondergang worden bedreigd.’
Het ongunstige milieu wordt gezien als bron van gevaarlijke invloeden en door het kind te plaatsen in
een opvoedingsgesticht is het kind veilig. Door het kind te isoleren van negativiteit verzwakt het
kwade en verdwijnt het wellicht.
In de 19e eeuw wordt er al onderscheid gemaakt tussen auditieve/visuele beperkingen en mentale
beperkingen.
In de 20e eeuw ontstaan nieuwe sub-disciplines: heilpedagogiek (helen), kinderpsychiatrie en kinder-
of ontwikkelingspsychologie. Artsen spelen een prominente rol en doen onderzoek, nemen waar,
verzamelen feiten en spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van speciaal onderwijs.
Men gelooft sterk in de potentie tot groei van het individu door arbeid, creativiteit, inzet en
persoonlijk contact en de uiteindelijke stabilisatie als volwassen individu, geïntegreerd in de
samenleving. Het dagelijks leven in een therapeutische gemeenschap is een leef-leer omgeving.
Jeugdzorg wordt transparant en eenvoudiger, er is eerder gezinshulp en het kind wordt minder snel
uit huis geplaatst. Het is vraaggericht, men kan zelf de hulpvraag stellen.
Behoefte aan plaatsing in een instelling neemt af, bij jeugdzorg maar ook bij gehandicapte zorg. Er is
meer aandacht voor integratie en voor zelfstandigheid of enige vorm van begeleiding.
Het speciaal onderwijs is voor leerlingen met leer- en opvoedmoeilijkheden (LOM). Door het project
‘Samen weer naar school’ probeert men leerlingen op een reguliere school te begeleiden. Zo
ontstaat er geen isolement.
Er zijn 4 clusters voor speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs:
1. Leerlingen met visuele beperking, al dan niet met een meervoudige beperking
2. Leerlingen die doof/slechthorend zijn, ernstige spraak/taal moeilijkheden, stoornis in het autistisch
spectrum, waarbij de nadruk ligt op communicatie.
3. Zeer moeilijk lerende leerlingen, lichamelijke/verstandelijke beperking, meervoudig gehandicapt,
langdurig ziek, leerlingen met epilepsie.
4. Zeer moeilijk opvoedbare kinderen, langdurig zieke kinderen zonder lichamelijke beperking en
scholen die verbonden zijn aan pedologische instituten.
Ouders kunnen hun kind aanmelden bij Cvi (commissie voor indicatiestelling) en kijken of hun kind in
aanmerking komt voor het speciaal onderwijs of geplaats kan worden op een reguliere school met
een ‘rugzakje’. De criteria zijn landelijk vastgesteld.
Er zijn ook 8 typen buitengewoon onderwijs: (BELGIE)
1. Leerlingen met een lichte mentale handicap
2. Kinderen en adolescenten met een matige of ernstige mentale handicap
3. Leerlingen met ernstige emotionele of gedragsproblemen
4. Leerlingen met fysieke/motorische handicap
5. Zieke kinderen (opgenomen)
6. Leerlingen met visuele handicap
7. Leerlingen met auditieve handicap
8. Normaal begaafde leerling met ernstige leerstoornis (zonder enig type secundair onderwijs)
Een pedagoog kan raadgever van de ouders zijn door het gedrag van het kind voor hen
begrijpelijk te maken en zo de ‘ontmoeting’ in de opvoedingsrelatie weer mogelijk te maken.
Problematisch opvoedingssituatie stagnerend opvoedingsproces opvoedingsnood