SAMENVATTING HANDBOEK
JEUGDHULPVERLENING
Daphne Bremer
INLEIDING ORTHOPEDAGOGIEK
,Samenvatting Handboek Jeugdhulpverlening
Door: Daphne Bremer
Hoofdstuk 2 Kinderen en jongeren met een leerstoornis
Hoofdstuk 2.1 Leerstoornissen zijn specifieke leerproblemen
Leerstoornis problemen met leren.
Leren = Dat we ons nieuwe vaardigheden, gedragingen of kennis eigen maken.
Naarmate de omgeving gevarieerde en meer stimulerend is, krijgt men meer kansen om nieuwe dingen
te leren.
Belangrijk is dat er een afstemming is tussen de mogelijkheden van het individu en de
omgeving. Als er tussen beide een kloof is, loopt het leren moeizaam, maar ook bij een
optimale aansluiting kan het leren verstoord zijn en blijven.
Kinderen met leerproblemen of leerstoornissen hebben moeite met het leren van schoolse
vaardigheden, zoals lezen, spellen en rekenen. De begaafdheid bepaalt tot op zekere hoogte
hoe snel en goed men nieuwe schoolse vaardigheden kan leren. Maar even belangrijk is het
onderwijsaanbod.
Leerproblemen = leesproblemen, rekenproblemen en spellingproblemen.
Leerstoornis = Vermoedelijke oorzaak van het leerprobleem.
Primair leerprobleem of leerstoornis = Zijn het gevolg van specifieke problemen die er zijn in het
leren van die schoolse vaardigheid zelf, zonder dat in principe andere gebieden van de ontwikkeling
vertraagd hoeven te zijn. (unexpected underachievement)
Secundair leerproblemen of leerstoornis = Het gevolg van omstandigheden buiten het leren van de
vaardigheid. Bijvoorbeeld omgeving van het kind of een ander probleem van het kind zelf dat het
leren negatief beïnvloed. (Gezin de school het milieu emotionele problemen, gedragsproblemen)
2.2 Definitie en classificatie
Discrepantie = Duidelijk en meetbaar verschil tussen het reële niveau van lees spelling of
rekenvaardigheid. Enerzijds en het niveau dat verwacht kan worden op basis van intelligentie,
anderzijds.
Achterstandscriterium = Ernstige achterstand bij het verwerven van de schoolse vaardigheden lezen,
spellen of rekenen. Te meten aan de hand van de score op één of meerdere genormeerde toetsen voor
lezen, spellen of rekenen.
Hardnekkigheidscriterium = De ernstige achterstand moet hardnekkig of instructie ongevoelig zijn.
Instructie en oefening hebben onvoldoende resultaat.
Exclusiviteitscriterium = Als leerstoornissen op zichzelf staan, dan moet de andere oorzaken
uitgesloten worden.
Aan de hand van deze 3 criteria worden de leerstoornissen geclassificeerd.
Als er elementen onverklaard blijven, dan spreken we van comorbiditeit.
Leesstoornis dyslexie
Spellingstoornis dysorthografie (wordt niet meer gebruikt, gaat samen met dyslexie)
Rekenstoornis dyscalculie (procedurele type leren en toepassen van rekenprocedures. Of
geheugentype problemen met ophalen van rekenfeiten)
,2.3 Prevalentie van leerstoornissen
De prevalentie van leerstoornissen over alle domeinen heen wordt geschat op 5% tot 15% bij kinderen
en jongeren In de schoolleeftijd. Prevalentie van dyslexie ligt rond de 5% of 10%. Wanneer lichtere
vormen worden meegeteld. Er is vaker prevalentie bij jongens dan bij meisjes. Dyscalculie heeft een
prevalentie van ongeveer 2% tot 7%
Prevalentiecijfers zijn In de eerste plaats afhankelijk van de onderzochte populatie. Ze zijn ook
verbonden aan een bepaalde leeftijdscategorie. Scores uit achterstands- en hardnekkigheids-criterium
zijn zeer bepalend voor de prevalentiecijfers.
2.4 Comorbiditeit met andere stoornissen
De kans op een andere stoornis is verhoogd met 4 tot 5 keer als een andere stoornis al is aangetoond.
Kinderen met leerstoornissen hebben meer gedrags- en emotionele problemen dan de doorsnee
populatie. Leerproblemen hebben gedrags- en emotionele problemen tot gevolgd of omgekeerd.
(depressie, aandachtstekortstoornissen en hyperactief gedrag)
ADHD = aandachtstekortstoornis en hyperactief gedrag. (5% van populatie) Overlap cijfers met
dyslexie, 25 tot 40%.
Comorbiditeit wordt wellicht veroorzaakt door wat één of meerdere onderliggende problemen aan
beide stoornissen ten grondslag liggen.
Kinderen met een leerstoornis worden vaker geconfronteerd met coördinatie ontwikkelingsstoornissen.
(Dingen Laten vallen, houterigheid, zwakke sportprestaties en een slecht handschrift.)
2.5 Oorzaken van leerstoornissen
Dyslexie heeft een hoge erfelijkheidsgraad van ongeveer 50%.
De erfelijkheidsgraad van dyscalculie zou boven de 60% liggen.
Genetische factoren hebben dus invloed op leerstoornissen.
Neurologische factoren hebben waarschijnlijk geen invloed leerstoornissen.
Mensen met dyslexie zouden disconnectie kunnen hebben tussen de zogenoemde hersenzones.
Hersenen zijn nog niet goed geëvolueerd om te kunnen lezen, vandaar dat dit niet per se een
neurologisch probleem is.
In de cognitieve benadering gaat men ervan uit dat een gebrekkige ontwikkeling van de basisfuncties
en effect heeft op de leerstoornis. (Sensomotoriek, de visuele perceptie en auditieve perceptie)
Training van deze vaardigheden op kleuterleeftijd heeft een preventief effect ten aanzien van het
ontstaan van lees-, spelling- of rekenproblemen.
2.6 Diagnostiek
De ficeren de diagnostiek heeft als doel om een bepaald probleem te kunnen onderkennen als
behorend of één tot andere typen. Onderzoek, dat erop gericht is om na te gaan of de eigenschappen
die kenmerkend zijn voor een bepaalde leerstoornis van toepassing zijn, of niet.
De verklarende diagnostiek is niet zozeer gericht op classificatie op basis van het probleemgedrag,
maar eerder op de verklaring ervan. De samenhang van verschillende elementen van functioneren
wordt beschreven. Aanwijzingen vinden die tot de bepaling van de oorzaak van de leerstoornis kunnen
leiden.
De handelingsgerichte diagnostiek is erop gericht beslissingen over behandelingen te ondersteunen.
Effectiviteit ervan behandelingsmethoden worden hierin geïntegreerd. Ook kan diagnosticeren het
onderwijzen en deel van deze diagnostiek zijn. (Aan de hand van instructie problemen, het
leerprobleem analyseren.)
, Verschillende vormen van diagnostiek overlappen.
De handelingsgerichte diagnostiek van leerstoornissen kent twee niveaus.
1. Taakniveau = Niveaubepaling aan de hand van genormeerde studie toetsen. Aan de hand van
terugkoppelingen naar een theoretisch model kunnen hypothesen worden gevormd die de
problemen in hun samenhang kunnen verklaren.
2. Procesonderzoek =Zicht krijgen op de probleem geschiedenis. Er moet gekeken worden naar
de belangrijkste ontwikkelingspsychologische mijlpalen. De knelpunten en schoolloopbaan
moeten in kaart gebracht worden.
2.7 Behandeling
De pedagogische begeleiding van een gezin en school is een essentieel onderdeel van goede
hulpverlening bij deze doelgroep. Er moet gekeken worden naar hoe het opvoedings- en
onderwijsaanbod thuis en op school bijgestuurd kan worden voor een betere afstemming van de
opvoedings- en onderwijsleerbehoefte van het kind of de jongeren.
Taakgerichte behandelingen gaan uit van het leren van een taak (lezen, spellen of rekenen). Dit is een
orthopedagogische behandeling.
De instructie gaat om taakgerichte leerhulp die zeer systematisch en planmatig wordt opgezet.
Directe instructie = Leerinhoud opsplitsen in deelstappen die zeer gestructureerd en systematisch
ingeoefend worden.
Strategie instructie = Nadruk op het systematisch aanleren van oplossingsstrategieën en de
verantwoording hiervan. Weten waarom er voor een bepaalde strategie gekozen wordt.
Hoofdstuk 4 Kinderen en jongeren met autismespectrumstoornis
4.1 Inleiding
Autismespectrumstoornis is een neurobiologische ontwikkelingsstoornis die gekenmerkt wordt door
problemen in sociale communicatie en sociale interactie in combinatie met een beperkt repetitief
patroon van gedragingen, interesses of activiteiten. Autisme komt voor op alle begaafdheid niveaus en
het spectrum is heel ruim van ernstig verstandelijk beperkte en contact afwerende kinderen tot
jongeren die hoogbegaafd zijn, verbaal erg vlot en schijnbaar erg sociale.
4.2 Classificatie en terminologie
Voor een diagnose met het autisme spectrum stoornis moet voldaan worden aan de volgende criteria:
A) Deficiënties In de sociale communicatie en sociale interactie in uiteenlopende situaties.
- Sociaal emotionele wederkerigheid.
- Non-verbaal communicatief gedrag.
- Ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties.
(Abnormale manier van contact maken, niet in staat zijn tot een normale gespreksinteractie,
slechte verbale of non-verbale communicatie, moeite met vrienden maken en relaties)
B) Beperkte repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten.
- Stereotype over repetitieve motorische bewegingen.
- Hardnekkig vasthouden aan hetzelfde inflexibel gehecht zijn aan routines of
geactualiseerde patronen van verbaal of non-verbaal gedrag.
- De zeer beperkte gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn.
- Hyper- of hypoactiviteit of een duidelijke prikkels of ongewone belangstelling voor de
zintuiglijke aspecten van de omgeving.
(Speelgoed in een rij zetten, moeite met overgangen, sterke gehechtheid aan ongebruikelijke
voorwerpen, negatieve reactie op specifieke geluiden of texturen)
C) De symptomen moeten aanwezig zijn in de vroege ontwikkelingsperiode.