Collegestof 1 :
Opvoeden is een vorm van socialisatie.
Socialisatie = ‘inlijven’ van nieuwkomers in groepsverband en iemand vertrouwd maken met de
cultuur van een groep.
Veel factoren (huwelijksrelatie, persoonlijkheid ouders, kindkenmerken) hebben invloed op de
opvoeding. Theorie over opvoeden is relatief, het verschilt per cultuur en tijdperk.
Verzorgen en grootbrengen is goed, maar het botst met de zelfstandigheid.
Martinus Jan Langeveld: opvoeden is wezenlijk voor mens-wording, animal educandum.
(Een wezen dat opgevoed moet worden met als doel 'zelfverantwoordelijke zelfbepaling')
Wim ter Horst: Hulpbehoevendheid zelfstandigheid. De ouders zijn de pijl. (POS)
Sprang: Opvoeden is iedere invloed die mensen, bedoeld of onbedoeld uitoefenen op de
ontwikkeling van een kind.
Kok: - Opvoeden is een functioneel proces (functioneel = nodig)
- Geen sprake van einddoel (diffuse gerichtheid: gelukkig)
- Wel tussendoelen: fietsen, lopen
- Procesoptimalisering
- Kind en ouder perspectief van belang, is er geen perspectief dan is professionele
ondersteuning nodig.
- Persoonlijkheidsgroei, optimale kansen voor zelfontplooiing
(vraagstellingstypen)
Westerse wereld: Opvoeding zorgt voor mondigheid kind, bekwaam, moreel en betrouwbaar in de
samenleving. Zelfvorming van het kind het is een eigen individu.
Opvoeding is een proces waarin een persoon wordt gevormd naar nomen en waarden van diens
opvoeders. En daarmee de voornaamste normen en waarden van de samenleving waar hij in leeft.
Naast socialisatie is ook zelfstandigheid belangrijk.
Conatief = Eigenheid van het kind.
Pedagogiek is een normatieve wetenschap, volgens normen handelen, visie of idee over wat
wenselijk en haalbaar is. Ook kan ethiek invloed hebben op de normen. (Gericht op einddoel)
Prescriptief: Wat en hoe te handelen
Wat is normaal?
- Geen problemen, zonder dat je er last van hebt
- Zoals het altijd was
- Norm als einddoel (norma)
- Norm als gemiddelde
- Norm als modus, wat voor de grootste groep mensen geldt
Wat normaal is en wat de norm is wordt bepaald door de cultuur en het tijdperk.
Er zijn geen statische einddoelen te stellen voor opvoeding, het einddoel ligt als het ware
in de toekomst.
Basisdoelen opvoeder:
1. Bieden emotionele veiligheid
2. Gelegenheid bieden voor het ontwikkelen van persoonlijke competentie
, 3. Gelegenheid bieden voor ontwikkelen van sociale competentie
4. Overdragen van waarden en normen.
Ortho = recht
Orthopedagoog zet de opvoeding recht, onderdeel van de pedagogiek.
Handelen in problematisch omschreven opvoedingssituaties.
De ProblematischeOpvoedingsSituatie (POS) is een opvoedingssituatie
die door betrokkenen als perspectiefloos wordt ervaren en die alleen met
deskundige hulp weer perspectief biedend wordt (ter Horst)
POS Intern: door personen in systeem (personen in systeem zien dit)
POS Extern: door personen buiten systeem (personen zien dit niet en moeten erop gewezen worden)
Primair opvoedingsprobleem: Kind heeft een probleem en vraagt de ouders om te helpen, de ouder
weet niet hoe hij/zij het kind moet helpen.
Secundair opvoedingsprobleem: Handelingsverlegenheid van opvoeder is mede gevolg van
kenmerken van het kind, opvoeder of de context.
Kind is bijvoorbeeld autistisch of geeft syndroom van down, speciaal opvoedingsprobleem, en is
hierdoor niet in staat om het kind te helpen. Ouder heeft een trauma of gewoon niet in staat om te
helpen.
Bronnen van opvoeding volgens Ter Horst:
- Traditie (eigen ervaring, wat ging er goed en slecht in mijn eigen opvoeding)
- Intuïtie (open staan, empathie, lezen van je kind, responsief zijn)
- Gezond verstand (kind is boos omdat hij te weinig geslapen heeft, is morgen over)
Er zijn mogelijke bedreigingen voor traditie:
- Kind met een beperking of afwijking (voornamelijk eerste kind)
- Opgroeien in een andere cultuur (bij verhuizing)
- Modieuze schommeling (veranderingen
Er zijn mogelijke bedreigingen voor intuïtie:
- Onzekerheid
- Mismatch ouder en kind (ouder en kind hebben andere meningen)
Er zijn mogelijk bedreigingen voor gezond verstand:
- Onvoorwaardelijke liefde en emoties
, - Stoornis bij ouder/opvoeder (psychische stoornis)
Ontwikkelingen in de orthopedagogiek:
1. Van kind naar omgeving, er is altijd wel aandacht geweest voor context.
Verschil tussen aandacht kind en aandacht voor kind in context is het verschil tussen
pedagogen en psychologen.
2. Van afwijking naar vraagstelling.
Vergelijken van groepen – aandacht voor individuele verschillen.
We kijken naar het individu en niet naar de groep of het gemiddelde. (niemand is het
gemiddelde)
3. Van medisch naar interactionistisch denken
Er is bijna nooit 1 ding aan te wijzen voor probleemgedrag
Eén oorzaak kan ook voor verschillende oorzaken zorgen.
Niet van A B, gebruik de diagnostische behandelcyclus.
4. Van filosofische/fenomenologisch naar empirisch-analytische benadering
Het begrijpen/beschrijven is losgelaten, nu is er meer een onderzoeksmethode.
Er is minder inzicht en mening, maar meer testen en onderzoek.
Orthopedagogiek is van handelingswetenschap naar beschrijvende wetenschap gegaan.
Regulatieve cyclus ingewisseld voor empirische cyclus of combinatie ervan.
Eerst werden door logisch na te denken een theorie gevormd, maar nu doen we dat aan de
hand van de empirische cyclus. We gebruiken nu onderzoek en cijfers i.p.v onderbuik
gevoelens.
Opstellen van hypotheses is subjectief, maar je doet het omdat er een reden voor is
(objectief)
Einddoel: Scientist practioner
Doelgroepen in de orthopedagogiek:
1. Kinderen met gedragsproblemen jeugdzorg (zorgenkind)
2. Gehandicapten kinderen met beperkingen gehandicaptenzorg (probleemkind)
3. Jeugdigen met school- en leerproblemen speciaal onderwijs (schoolkind)
College 2: Werkwijze (hoe)
Klachtanalyse is heel belangrijk voor de orthopedagogische diagnostiek.
Orthopedagogiek maakt veel gebruik van kennis van de ontwikkelingspsychologie en de
kinderpsychiater. Er is ook een medische oorsprong (pedologische instituten).
Indien bekwaam en bevoegd mag een diagnose gesteld worden.
Bevoegdheid orthopedagoog: diagnose dyslexie (indien bekwaam, als je in zo’n setting werkt)
Bekwaamheid orthopedagoog: bizarre complexe (medische) problemen en suïcide preventie-
behandeling.
Bevoegd: is zo in de wet geregeld
Bekwaam: omdat je het kan en erin afgestuurd bent, maar je houdt je dan aan de regels van de
beroepsvereniging (niet in beton gegoten).
We moeten handelen als er een crisis is (= verwarring in een keuzeprobleem/vastgelopen opvoeding)
Een crisis is een zware noodsituatie waarbij het functioneren van een stelsel ernstig verstoord raakt.
Crisis = POS, handelingsverlegenheid, stagnerende opvoeding, opvoedingsimpasse
Handelen:
, - Intentioneel handelen (reflectie aanwezig)
- Functioneel handelen (reflectie afwezig = gedrag)
- Denken = mentaal handelen, betekenis geven, interpreteren
Bio psychisch sociaal model
Kenmerken van menselijk handelen:
1. Optreden vanuit een bepaalde zekerheid intenties, plannen
2. Op een overwogen wijze doen en laten en zichzelf daarvan rekenschap geven
3. Optreden in de verwachting van een bepaalde afloop
Handelen in context van een verhaal.
Verhaal is een metafoor voor een complex van zingevingen waarin mensen hun
belevenissen plaatsen. (Ervaringen)
Bij een klachtanalyse luister je werkelijk, hoe die persoon het ervaart, zonder eigen theorie en
mening.
Persoonlijk verhaal (ik heb het altijd gedaan, ik ben lelijk, zit in het hoofd)
Collectief verhaal (groepen, wij tellen niet mee, ze moeten altijd ons hebben)
Collectieve verhalen = gedeelde overtuiging = verbindt groepen en neemt twijfel weg.
Verlichting: mens is een handelend wezen, autonomie, mondigheid, emancipatie en vrijheid.
Nieuwkomers met andere collectieve verhalen/persoonlijke verhalen zijn een bedreiging.
‘Zo doen we het hier nu eenmaal.’ = impliciete regel, afhankelijk van de club waar je bij hoort.
3 niveaus van preventie
1. Primaire preventie: Om iets onaangenaams te voorkomen
2. Secundaire preventie: iets onaangenaams zo snel mogelijk opsporen om verergering van
de toestand te vermijden.
3. Tertiaire preventie: trachten te voorkomen dat iets onaangenaams opnieuw voorvalt.
Hulpverlener heeft ook een impliciet referentiekader dat leidt tot bias (=vooringenomenheid) bij:
- Interpreteren van de klacht
- Attribueren van de oorzaak van het probleem
- Waarnemen van klinische symptomen
- Conclusie trekken over bestaan van pathologie
Confirmation bias (modus ponens: als P dan Q)
- Maar is premisse van P wel waar
- En heb je alternatieven ook getoetst?
Voorbeeld ‘race’en ‘gender’ bias besliskunde
- Etnisch profileren
- Feminisering van het onderwijs
Persoonlijk verhaal:
- Wat is normaal, maar nu binnen het verhaal van de cliënt.
- Wat betreft het gedrag, aanpak gedrag
- Het verhaal van de familie dicteert de gekozen oplossing
- In cultuur doorgegeven verhalen bevatten hogere orde en regels: normen en waarden.
Ondergrens is de wet, beroepscodes, NVO
Bovengrens is beroepscode, geweten professional, richtlijnen