Nieuwboer, C. (2015). In contact met ouders. Noordhoff Uitgevers:
Groningen/Houten. H 1 t/m4
Hoofdstuk 1 Opvoedvragen en opvoedingsondersteuning
1.1 Vragen over opgroeien en opvoeden
Psychosociaal welbevinden: jongeren scoren hierop een 7,6
Professionaliseringsindustrie: experts, studies, handboeken en instituten over opvoeden, in de 20e
eeuw.
Over het algemeen gaat het goed met de jongeren en zijn de ouders tevreden over de opvoeding.
Opvoedvragen zijn heel gewoon. Beroepskrachten moeten aandacht hebben voor deze vragen,
geruststellen en ondersteunen. De basishouding van een hulpverlener:
- Nieuwsgierig zijn
- Investeren in contact’
- Aandachtig aanwezig zijn, goed luisteren
- Een voorbeeldfunctie vervullen
- Dicht bij jezelf blijven
- Aansluiten bij de ouder met kleine beetjes extra kennis
1.2 Opvoedvragen: zijn er antwoorden?
De overheid bemoeit zich met de opvoeding, omdat de jeugd de toekomst heeft. Als zij welvarend en
gezond opgroeien, dragen ze als volwassenen bij aan een maatschappij met waarden als participatie,
solidariteit en verantwoordelijkheid. De jeugd zal dan meedoen met het opbouwen en in stand
houden van een goede samenleving.
Opvoedvraagstukken (maatschappij): veiligheid op internet, goede sociale omgang,
welvaartsverschillen, alcohol- en drugsgebruik.
Opvoedkwesties (school): faalangst, concentratieproblemen, pesten en ouderparticipatie.
Opvoedvragen kunnen op micro, meso en macroniveau zijn. Er is niet altijd een opvoedantwoord
door de veelzijdigheid van al die invloedrijke factoren; elk kind is uniek en elke opvoeding is een
proces dat in beweging is.
Onvervulde behoefte aan opvoedingsondersteuning: thema’s waarbij ouders zich nog niet
voldoende geholpen voelen, zoals bijvoorbeeld mediagebruik. Dit komt meer voor bij ouders van
pubers, daar is minder opvoedsteun voor beschikbaar.
De belangstelling van de professional vormt de kern van de manier waarop ouders ondersteunt
kunnen worden.
1.3 Ouders en hun netwerk
Informele hulpbronnen: alle mensen die steun en informatie kunnen geven vanuit een persoonlijke
band: bekenden, vrijwilligers.
Formele hulpbronnen: beroepskrachten met opleiding en vakkennis.
Formele netwerk: professionals rondom ouders, van verloskundige tot mentor.
Preventie: steun en advies in een vroeg stadium om ernstiger te voorkomen.
Waarborgstaat: de Nederlandse maatschappij, de zorg voor mensen die dat echt nodig hebben
wordt geborgd, maar lichtere hulp wordt overgelaten aan particulieren.
Kwetsbare groepen: zoals vluchtelingen; zij hebben redenen om niet iedereen te vertrouwen en
hebben weinig contact met normale mensen die informeel hulp kunnen bieden.
Informele netwerk: mensen die de ouders zelf als mogelijke hulpbronnen beschouwen; partner,
vrienden en familie.
1
,Internet: kan formeel en informeel zijn; peersupport (forums, ervaringsverhalen en
lotgenotencontact) en professionele hulp (informatieve pagina’s, e-mailconsult, tests, online
cursussen en chathulp.
Verstoorde netwerken: als je niet uit een warm nest komt of losse familiebanden hebt.
Pedagogische civil society: de directe kring van bekenden, informeel of formeel, waarbij ouders
steun en informatie zoeken.
Voorbeelden van soorten steun
Informatie Nieuwe kennis of opties aanbieden, zoals informatie over
opvoedstijlen of suggesties voor opvoedvaardigheden
Praktische steun Oppassen, boodschappen doen, iets uitlenen aan elkaar
Waarderingssteun Erkenning bieden over de intenties van de ouder, begrip tonen voor
zijn inzet, ingaan op de doelen van de ouder
Emotionele steun Begrip tonen voor de moeilijkheden die een ouder ervaart,
meeleven, complimenten geven
Netwerksteun Verwijzen naar informele en formele hulpbronnen in de omgeving
van de ouder, op micr- meso- en macroniveau.
1.4 Grip op opvoedvragen
Oudercursussen zetten vaak in op het aanleren van opvoedvaardigheden en gaan vaak niet uit van de
doelen van de ouders.
Top 5 van onderwerpen van opvoedvragen van ouders:
1. Algemene ontwikkeling, gezondheid en kinderziektes
2. Gedrag, met name moeilijk en ongehoorzaam gedrag
3. Grenzen stellen, luisteren en gehoorzamen, corrigeren en straffen
4. Sociaal-emotionele ontwikkeling, zelfvertrouwen, onzekerheid en (faal)angst
5. Algemene opvoedingsvragen en –vaardigheden
Vloeibare samenleving: vaste kaders, waarden en normen zijn verdwenen, langdurige relaties en
(arbeids)contracten zijn zeldzaam geworden en oppervlakkige plezierprikkels vervangen langdurige
verantwoordelijkheden.
Drie aspecten van de opvoeding:
- cognitieve aspecten: opvoedingsdoelen en –oriëntaties van de ouders. 5 fundamentele
opvoedingsoriëntaties: autonomie, assertiviteit, sociaal gevoel, conformiteit en prestatie.
Het is belangrijk om in te gaan op de onderliggende intenties en doelen van de ouders;
helpen verhelderen is vaak informationele steun en waarderingssteun.
- affectieve aspecten: de beleving van het opvoeden; tevredenheid, stress, zelfvertrouwen.
Veel invloed hierop hebben de transitieperiodes: geboorte eerste kind, nieuwe baan,
verhuizing, scheiding.
- gedragsmatige aspecten: opvoedvaardigheden, strategieën; zoals ondersteunen,
controleren of structureren.g
1.5 De dynamiek van hulp vragen en hulp bieden
Paradoxale boodschap: mensen moeten op eigen kracht en samen oplossingen bedenken.
Vrees voor het oordeel: over het opvoeden van je kinderen.
Angst: voor een gedwongen interventie of uithuisplaatsing.
Hulpmoe: ouders hebben geen vertrouwen meer in het systeem, want ze zijn al zo vaak van het
kastje naar de muur gestuurd.
2
, Vraagverlegenheid: het terughoudend zijn in het stellen van een vraag, gevoelens van schaamte en
trots en het niet willen toegeven van kwetsbaarheid.
Acceptatieschroom: het terughoudend zijn in het aannemen van hulp of advies.
Strong ties: familie en naasten waarmee een band is, de communicatie is vanzelfsprekender en is
minder bestand tegen verandering en kwetsbaarder voor breuken.
Weak ties: een band met buurtgenoten en vrijwilligers, communicatie is vrijblijvender en diffuser,
maar er is altijd iemand om steun of informatie mee te delen.
Handelingsverlegenheid (verplichtingsangst): de terughoudendheid van hulpverleners in het bieden
van hulp, door de angst zich te verplichten. Of gebrek aan kennis of vaardigheden.
Sociale codes: ongeschreven en intuïtieve sociale codes.
1.6 Invloed en empowerment
Naast het vragen en bieden van hulp speelt ook de vraag mee of de situatie wel veranderbaar is.
Er zijn situaties die verbeterd kunnen worden, die moeilijk blijven en waar blijvend hulp nodig is en
situaties die ondanks de hulp toch verslechteren.
Veel opvoedvragen zijn leeftijdsgebonden (fasegebonden) → geruststelling, aanmoediging, wachten
tot de rijping ervoor zorgt dat het probleem overgaat.
Proto-professionalisering: ouders weten tegenwoordig zelf veel af van opvoeding.
Voorheen was er georganiseerde solidariteit: belasting betalen → deel wordt uitgekeerd aan
kwetsbare groepen en geïnvesteerd in sociale voorzieningen en welzijnswerk.
↓
Er is momenteel een sterk accent op onderlinge solidariteit: oproep aan (plaatselijke) bedrijven,
organisaties en vrijwilligers om iets voor een ander te doen.
Empowerment (Cattaneo&Chapman): de toename van invloed die je uitoefent in sociale relaties op
welk niveau dan ook:
- Dyadische interacties: mens-mens
- Interacties tussen personen en systemen; individu vs overheid
Empowerment is een flexibel begrip. Voorbeelden:
- Schizofreen: acceptatie door de buurvrouw →minder schaamte
- Werknemer: kwaliteiten en talenten worden opgemerkt door teamleider → ontwikkelen
- Alleenstaande moeder: maandelijkse toelage → luiers kunnen kopen
- Arm gezin: afgedankte kinderwagen → de stad in kunnen
• Mensen voelen zich in staat om iets te bereiken.
Clientparticipatie: cliënten beslissen zelf actief over en dragen bij aan hun behandeling.
• Zelfhulpgroepen, inzet van ervaringsdeskundigen, projecten die zijn ontwikkeld door cliënten
en beroepskrachten.
Sociale inclusie: een actieve rol voor anderen in de maatschappij, opdracht aan de samenleving voor
kwetsbare en andersoortige groepen mensen.
Empowerment ↔ actieve deelname aan de samenleving
Maatschappelijke participatie ↔ individuele autonomie.
1.7 Van opvoedvraag naar opvoedkracht
Begeleiding gericht op iets in de toekomst: oplossingsgericht, doelgericht, opbrengstgericht,
resultaatgericht, progressiegericht begeleiden/coachen. = doelen stellen.
3