Inhoud
Rigter Hoofdstuk 4, leren door directe ervaringen en nadoen................................................3
4.2 wat is leren?.................................................................................................................. 3
4.3 hoe leren wij door klassiek conditioneren......................................................................3
4.4 hoe leren wij door operant conditioneren.......................................................................4
4.6 hoe leren wij door te imiteren en observeren.................................................................5
Rigter Hoofdstuk 5, denkvermogen van mensen.....................................................................5
5.3 Over welke twee denksystemen beschikken wij? Onze dubbele geest..........................6
5.4 Wat zijn cognitieve schema’s?.......................................................................................6
5.6 Welke vormen van denken hebben wij?........................................................................7
5.7 Wat is intelligentie en wat is de relatie met denken en leren?........................................8
Blz. 212-213 Beige blok.......................................................................................................9
Rigter Hoofdstuk 7, motivatie van mensen..............................................................................9
7.3.1. Behoefte aan controle ...............................................................................................9
Rigter Hoofdstuk 5, denkvermogen van mensen.....................................................................9
7.3.2. Behoefte om ‘erbij te horen’ ......................................................................................9
7.3.4. Behoefte om te zorgen, te helpen en op te voeden .................................................10
7.3.5. Behoefte aan positieve eigenwaarde ......................................................................10
7.4 Wat is de behoeftehiërarchie van Maslow ...................................................................10
7.5 Wat is het verschil tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie? ..................................11
7.6.1. Drie psychologische basisbehoeften .......................................................................11
7.7 Hoe kunnen we motivatie stimuleren? ........................................................................12
Rigter Hoofdstuk 8, emoties van mensen..............................................................................12
8.2 Onze basisemoties......................................................................................................12
8.3 Wat zijn de functies van emoties?................................................................................13
8.5 Wat zijn goede manieren om met emoties om te gaan?..............................................13
Rigter Hoofdstuk 9, persoonlijkheid van mensen...................................................................14
9.3 Welke verschillende lagen zijn te onderscheiden aan de persoonlijkheid?..................14
9.5 De Big Five, wat houdt dat in?.....................................................................................14
9.6.2. Coping stijl...............................................................................................................15
9.6.3. Leerstijl.................................................................................................................... 15
Blanken Hoofdstuk 3, borderline en antisociale persoonlijkheidsstoornissen........................17
3.5.2. borderline-persoonlijkheidsstoornis..........................................................................17
3.5.5. antisociale-persoonlijkheidsstoornis ........................................................................17
3.5.6. Benadering bij cluster B...........................................................................................17
3.5.7. Sociaalpedagogische aandachtsgebieden, cluster B...............................................17
Blanken H5 Stress, trauma en dissociatie ............................................................................18
, DSM-5: Acute stressstoornis en PTSS...........................................................................18
Dissociatieve stoornissen...............................................................................................19
Behandeling................................................................................................................... 20
Blanken H9 Begeleiding en behandeling bij verslavingsproblematiek................................20
Blanken H4 Angststoornissen en obsessieve-compulsieve stoornissen ...........................22
Medicatie........................................................................................................................ 23
OBS............................................................................................................................... 24
Motivatie en schulden........................................................................................................25
H5 Krachtwerk, Krachten inventariseren ...........................................................................26
, Rigter Hoofdstuk 4, leren door directe ervaringen en
nadoen
4.2 wat is leren?
Leren is de verandering of aanpassing in gedrag, kennis of waarden als gevolg van ervaring.
Ten grondslag aan het leren liggen nieuwe verbindingen tussen neuronen. Er zijn vier
algemene belangrijke aspecten te onderscheiden als het gaat om de definities van leren:
1. Leren veroorzaakt een ‘relatief permanente verandering’
als je iets leert ben je tot iets nieuws in staat. Deze verandering kan een nieuwe
verbinding tussen zenuwcellen zijn. Deze verandering is niet tijdelijk zoals
gedragsverandering door ziekte of vermoeidheid wel zijn.
2. Leren produceert nieuwe gedragsmogelijkheden en nieuwe kennis.
Gedragsmogelijkheden geeft aan dat het gedrag niet per se vertoond hoeft te
worden, je kan iets leren zonder het resultaat (de mogelijkheid) laten zien. Soms leidt
het leren tot het niet meer kunnen of durven.
3. Bij leren spelen de gevolgen (beloning/straf) vaak een rol.
Als we iets leren, waar we geen controle over het verloop hebben, dan gaan we eerst
denken aan de gevolgen en maken aan de hand daarvan een beslissing. Dit noemen
we ook wel reinforcement.
4. Bij leren speelt oefening vrijwel altijd een rol.
leren kan pas plaats vinden als er sprake is van oefening. Door te oefenen kan het
gedragsrepertoire uitgebreid en vermaakt worden. een doeltreffende manier om
nieuwe kennis of vaardigheden in de hersenen te verankeren is door het op
verschillende manieren te gebruiken casu quo te oefenen
Een stimulus of prikkel is een verandering binnen of buiten een organisme waarop
gereageerd wordt door het organisme. De reactie wordt een respons genoemd. Bij respons
zijn er zichtbare ne niet zichtbare respons. De overte respons komt de respons zichtbaar in
uiting, denk hierbij aan huilen. Bij een coverte respons is het antwoord op de stimulus niet
zichtbaar, dit zijn bijv. gevoelens als je denkt aan een dierbare zijn niet zichtbaar maar wel
een reactie op een stimulus. In de stimulus-responspsychologie is de leer vanuit waar de
associaties tussen stimulus en respons gebasseerd zijn. In het behaviorisme wordt er
vooral gefocust op de wetenschappelijke studie van het gedrag.
4.3 hoe leren wij door klassiek conditioneren
Klassiek conditioneren is een eenvoudige vorm van leren die automatisch verloopt. De ene
stimulus wordt met de ander geassocieerd, doordat zij meerdere keren gelijktijdig
plaatsvinden en vervolgens dezelfde respons uitlokken. Bij klassiek conditioneren legt de
persoon vaak een associatie. Een persoon kan een relatie leggen tussen twee situaties, een
situatie en gedrag of het gevolg daarop.
,Er zijn 2 vormen van conditioneren: ongeconditioneerd en geconditioneerd. Bij een
ongeconditioneerde stimulus komt uit reflex een ongeconditioneerde respons, deze
reflex is aangeboren. Bij een geconditioneerde stimulus komt een aangeleerde respons.
Deze respons is dan geconditioneerd. Bij geconditioneerde respons is de associatie van
met de stimulus aangeleerd of vervangen. Bij klassiek conditioneren zijn er een aantal
leerwetten als generaliseren, discrimineren, reinforcement en extinctie
Met Generaliseren wordt verbreding bedoelt. Bij stimulusgeneralisatie gaat het om een
respons die geassocieerd is met een (uitgelokt door) bepaalde prikkel ook te zien is bij
prikkels die op de oorspronkelijke prikkel lijken. Generaliseren speelt vooral een rol bij
fobieën en het ontstaan van een fobie. Bij mensen kan de generalisatie voor komen bij de
prikkel, maar ook bij het horen van het woord.
Bij discrimineren wordt er alleen gereageerd op de geconditioneerde stimulus. er wordt
alleen gereageerd op de kenmerken van de stimulus. Hoe specifieker de kenmerken hoe
meer de respons gediscrimineerd zal zijn voor de stimulus.
Reinforcement betekent het versterken of bekrachtigen. De ongeconditioneerde stimulus
vormt de reinforcement en lokt de respons uit. Zonder reinforcement is er geen leren. Bij
klassiek conditioneren vormt een ongeconditioneerde stimulus de bekrachtiging die de
respons uitlokt.
Bij negatieve reinforcement zijn alle gevolgen die op gedrag komen negatief. Bij positieve
reinforcement zijn de gevolgen op het gedrag die positief zijn. Of de reinforcement positief
of negatief is uit zich in of het gedrag later vaker of minder vaker tot uiting komt.
Reinforcement kan worden ondersteunt door positieve of negatieve beloningen.
Daarnaast is er een primaire reinforcement, hierbij gaat het om bekrachtiging die het
organisme beloont. Denk hierbij aan basisbehoeftes als eten, drinken, warmte, veiligheid,
verbondenheid, waardering en seksualiteit. Bij primaire reinforcement wordt er beloont in
natura.
Bij secundaire reinforcement is reinforcement beloning die een primaire reinforcement aan
de kant kan schuiven, denk bijvoorbeeld aan geld. Bij intermittant reinforcement wordt niet
voor ieder positief gedrag een positieve bekrachtiging gevolgd om ervoor te zorgen dat het
gedrag niet afgeleerd wordt als de bekrachtiging stopt.
Extinctie komt voor als de reinforcement stop, als reinforcement stopt zal de aangeleerde
associatie tussen de geconditioneerde stimulus en de geconditioneerde respons afgeleerd
worden.
4.4 hoe leren wij door operant conditioneren
Operante conditioneren is het leerproces waarin het gedrag van een mens verandert als
gevolg van de consequenties die het gedrag oproept. Bij een positieve consequentie zal het
gedrag herhaald worden, bij geen of een negatieve consequentie zal het gedrag stoppen. Als
bepaald gedrag vaak een positieve consequentie als gevolg heeft zal het gedrag vaker
, vertoond worden volgens de wet van het effect. Bij trial-and-errorleren of
proefondervindelijk leren wordt er geleerd van de gevolgen van het uitproberen van iets.
Zijn de gevolgen goed dan zal het gedrag voortgezet worden, bij negatieve gevolgen zal het
gedrag stoppen.
4.6 hoe leren wij door te imiteren en observeren
Een belangrijk leermechanisme is sociaal leren/ model-leren/ observationeel leren, dit is
leren door naar elkaar te kijken en als andere iets goed doen dit als voorbeeld nemen.
Cultuuroverdracht zijn de waarden en normen die worden overgenomen van de cultuur
waarin je opgroeit. Bij voorleven leren kinderen van een model dat voordoet.
Sociale beïnvloeding is het effect dat woorden, daden of alleen al de aanwezigheid van
andere mensen hebben op onze gedachten, gevoelens, opvattingen of gedrag.
Fysieke werkelijkheid is de werkelijkheid buiten de mensen, zoals kleuren, vormen,
natuurverschijnselen, enzovoort. Bij de beoordeling ervan gaan de meeste mensen op hun
eigen waarnemingen en hun leerervaringen af.
Sociale werkelijkheid is alles wat er tussen zich afspeelt tussen mensen en wat mensen
met elkaar verbindt. Ons oordeel hierover wordt vaak beïnvloed door het gedrag en de
mening van andere mensen.
Sociale druk/groepsdruk is de druk die een groep (vaak leeftijdsgenoten) uitoefent op een
bepaald persoon of kleinere groep om het gedrag te veranderen, zodat het overeenkomt met
het gedrag van die normerende groep. Het kan zowel betrekking hebben op negatief als
positief gedrag.
Conformeren is de sociale invloed waarbij individuen hun houdingen of gedrag veranderen
door ‘aan te haken’ bij bestaande sociale normen. Conformisme is meestal handig. Zo rem je
ook af op een snelweg als anderen dat doen.
Rigter Hoofdstuk 5, denkvermogen van mensen