Samenvatting Penologie/Detentierecht
Literatuur:
Hoorcollege 1: Ontwikkeling van het gevangeniswezen en het gevangenisbeleid en doelen van de
gevangenisstraf
- Visie Recht doen, kansen bieden. Naar een effectievere tenuitvoerlegging van de
gevangenisstraf, Ministerie van Justitie en Veiligheid 2018
- Advies RSJ uitvoering gevangenisstraffen
Werkgroep 1: Het systeem van promoveren en degraderen
- Handleiding Toetsingskader Promoveren en degraderen
- E. van Ginneken, Zelfredzaamheid in detentie. Kritische kanttekeningen bij het systeem van
promoveren en degraderen’, PROCES 2018/2 (t/m ‘Beperkt zelfredzaam vermogen van
gedetineerden’).
Hoorcollege 2: De materiële rechtspositie van gedetineerden
- RSJ, Goed bejegenen. Beginselen voor het overheidsoptreden tegenover mensen die een
justitiële straf of maatregel ondergaan, 2012
- Advies RSJ strafbaarstelling binnenbrengen van in JI’s verboden voorwerpen
Werkgroep 2: De voorwaardelijke invrijheidstelling
- Wetsvoorstel straffen en beschermen (alleen artikel II over de v.i.-regeling)
- Memorie van Toelichting Wet straffen en beschermen, te vinden via (alleen paragraaf 1 tot
en met 4 en 9 over de v.i.-regeling)
- P. Schuyt, ‘Voorwaardelijke invrijheidstelling: het beeld en de werkelijkheid’, Sancties,
2019/2.
Hoorcollege 3: Langdurige vrijheidsbeneming
- M.C.A. Liem, Y.A.J.M. Kuijck, B.C.M. Raes, ‘Detentiebeleving van (levens)langgestraften. Een
empirische pilotstudie’, DD 2016/2.
- P. Jacobs, ‘Licht aan het einde van de tunnel voor de levenslang gestrafte?’, NTM-NJCMBull.
2017/15.
Werkgroep 3: De levenslange gevangenisstraf
- P. Jacobs, ‘Licht aan het einde van de tunnel voor de levenslang gestrafte?’, NTM-NJCMBull.,
2017/15.
- J.A.A.C. Claessen, ‘De levenslange gevangenisstraf in Nederland anno 2018’, TPWS2018/22.
- Besluit adviescollege levenslanggestraften
Hoorcollege 4: De tbs-maatregel
- F.W. Bleichrodt & P.C. Vegter, Sanctierecht p. 163-180 en p. 192-195
- M.J.F. van der Wolf & L. Noyon, ‘Zeven jaar na de Commissie Visser: een nieuw evenwicht?
Justitiële Verkenningen 2013/4
Werkgroep 4: De tbs-maatregel
- N.A. Heidanus & S.A. Roosjen, ‘De rol van risico-oordelen bij oplegging, verlenging en verlof
tbs’, Strafblad 2018/36.
- M.J.F. van der Wolf, ‘Tbs – door mensen, voor mensen. Over het belang van medewerkers en
slachtoffers/ nabestaanden in de tbs tenuitvoerlegging’, Strafblad2018/45 (m.u.v. par. 3.1 &
3.2).)
- M.J.F. van der Wolf & L. Noyon, ‘Zeven jaar na de Commissie Visser: een nieuw evenwicht?’,
Justitiële Verkenningen 2013/4
- F.W. Bleichrodt & P.C. Vegter, Sanctierecht p. 163-180 en p. 192-195
Hoorcollege 5: De isd-maatregel en veranderende mensbeelden van gedetineerden
- S. Struijk, ‘Tien jaar ISD-tenuitvoerlegging: werk in uitvoering’, Strafblad 2014/33.
- C. Kelk, ‘Veranderende mensbeelden van gedetineerden’, Justitiële Verkenningen, 41(5),
2015, p. 81-96
Werkgroep 5: De gevangenis van de toekomst
, - C. Kelk, ‘Veranderende mensbeelden van gedetineerden’, Justitiële Verkenningen, 41(5),
2015, p. 81-96
Hoorcollege 6: De formele rechtspositie van gedetineerden
- M. van der Nat & P.N.E. Plooij, Schets van ‘Veertig jaar beklagrecht’ vanuit het perspectief,
de visie en de praktijk van de RSJ’, Sancties 2017/45.
- M. van de Schepop, ‘Observaties vanuit de praktijk van het beklagrecht’, Sancties2017/47.
- De beklagprocedure voor volwassen gedetineerden
Hoorcollege 7: Resocialisatie en herstel in detentie
- G.J. Slump, ‘Herstelgerichte detentie in Nederland 2017’, Tijdschrift voor Herstelrecht2017/3.
,Week 1
Hoorcollege 1: Ontwikkeling van het gevangeniswezen en het gevangenisbeleid en doelen van de
gevangenisstraf
De penologie is de wetenschap die zich bezighoudt met (onderzoek naar) de effecten van straffen.
Detentierecht is het rechtsgebied dat betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van
vrijheidsbenemende sancties (straffen en maatregelen). Onder detentie valt de inverzekeringstelling,
voorlopige hechtenis, gevangenisstraf, vreemdelingendetentie en TBS/ISD/PIJ.
In Nederland hebben we diverse stelsels van detentie gekend. Zo werd in 1586 het rasphuis
opgericht waar gedetineerden ook tewerk werden gesteld. Dat was gericht op
vergelding/afschrikking en verbetering. Eind 18 e eeuw kregen we het panopticum; een vernieuwend
stelsel vanuit waar gedetineerden ten alle tijd in de gaten gehouden konden worden. Begin 19 e eeuw
kregen we een onderscheid tussen het Auburn (gezamenlijke arbeid) en Pennsylvania (eenzame
opsluiting) stelsel. In de 19e eeuw kregen we in Nederland het cellulaire stelsel, tevens gericht op
afschrikking en speciale preventie.
Er zijn diverse wettelijke regelingen voor detentie. Niet alleen het Wetboek van Strafrecht, maar ook
de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) voor gevangenisstraf en de Beginselenwet Verpleging
Terbeschikkinggestelden (Bvt) voor TBS. Verder zijn er ook afzonderlijke regelingen zoals de Regeling
Tijdelijk verlaten van de Inrichting en de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen.
Art. 11 Sr bepaalt bijv.: ‘Bij of krachtens wet worden regels gesteld ten aanzien van de
tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen. Deze regels betreffen in
elk geval:
• De aanwijzing en de bestemming van inrichtingen bestemd voor deze tenuitvoerlegging;
• De selectie van de personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van de voornoemde
straffen en maatregelen plaatsvindt voor de inrichtingen;
• Het beheer van de inrichtingen en het toezicht daarop;
• Het regime in de inrichtingen;
• Gevallen waarin en de wijze waarop beperkingen op de grondrechten van de onder b
omschreven personen plaats kan vinden;
• De rechtsgang voor de onder b omschreven personen aangaande hun rakende beslissingen
het regime van de inrichting betreffende alsmede aangaande hun betreffende beslissingen
tot plaatsing en overplaatsing.”
Art. 2 Pbw bepaalt: De tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel
vindt […] plaats door onderbrenging van de persoon aan wie deze is opgelegd in een penitentiaire
inrichting dan wel door diens deelname aan een penitentiair programma. Er zijn drie soorten PI’s:
huizen van bewaring (hier zit iedereen in afwachting van zijn straf, daarna gaan zij naar de
gevangenis), gevangenissen en ISD (inrichting stelselmatige daders) inrichting. Op hen is dus de Pbw
en PM van toepassing.
Ook de inrichting van het penitentiair programma is bij wet geregeld (art. 4 Pbw): Een penitentiair
programma is een samenstel van activiteiten waaraan wordt deelgenomen door personen ter
verdere tenuitvoerlegging van de aan hen opgelegde vrijheidsstraf of voorlopige hechtenis in
aansluiting op hun verblijf in een inrichting […]. De deelnemer aan een penitentiair programma kan
onder elektronisch toezicht worden gesteld.
2 Aan een penitentiair programma kan worden deelgenomen gedurende ten hoogste een zesde deel
van de opgelegde vrijheidsstraf direct voorafgaand aan de datum van invrijheidstelling, mits:
a. de gedetineerde is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van ten
minste zes maanden,
, b. het strafrestant bij aanvang van de deelname aan het penitentiair programma ten
minste vier weken en ten hoogste een jaar bedraagt, en
c. er geen andere omstandigheden zijn die zich tegen zijn deelname verzetten.
Er kan op diverse gronden onderscheid worden gemaakt in detentieplaatsing, dat is ook geregeld in
de Pbw. Dat zijn de differentiatiecriteria. Bijv. sekse (art 11), juridische status (art 9-10, maakt
onderscheid hvb, gevangenis en ISD), leeftijd (art. 12) en mate van beveiliging (art. 13). De minister
bepaalt de bestemming voor elke inrichting (art. 8).
De minister van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van
vrijheidsbenemende sancties. Alle PI’s vallen onder de DJI (Dienst Justitiële inrichtingen), en zij vallen
weer onder ministerie van J&V. De selectiefunctionaris (sf) van J&V is belast met de plaatsing en
overplaatsing van gedetineerden (art. 15 lid 3). De sf neemt de aanwijzingen van het OM en de
rechter daarin mee (lid 4).
De directeur bepaalt de wijze van onderbrenging van de gedetineerde (art. 16 Pbw). Volgens de
Regeling Selectie Plaatsing en Overplaatsing (RSPOG) is de directeur van de PI verantwoordelijk voor
het opstellen van een detentie- en reintegratieplan (art. 1c, zie onderstaand artikel). De
tenuitvoerlegging van straffen kent diverse beginselen:
- Resocialisatiebeginsel (art. 2 lid 2 Pbw): detentie is gericht op resocialisatie, dit is wel
afhankelijk van het gedrag van de betrokkene. Detentie is gericht op de voorbereiding van de
terugkeer in de maatschappij. “Bij het verlenen van vrijheden aan gedetineerden wordt
rekening gehouden met de veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers en
nabestaanden”.
- Beginsel van minimale beperkingen (art. 2 lid 4 Pbw): zie onderstaand artikel. Iemand moet
niet meer beperkt worden in zijn vrijheid dan noodzakelijk.
- Beginsel van voortvarendheid (art. 2 lid 3 Pbw): detentie volgt zo snel mogelijk na de
oplegging van straf.
Ontwikkeling van beleid: vanaf 2004 zijn er veel bezuinigingen op het gevangeniswezen. Er is het
Programma Modernisering Gevangeniswezen (PMG) en het Masterplan DJI 2013-2018. De
kernbegrippen daaruit zijn: vergelding, levensloopbenadering, persoonsgerichte aanpak en eigen
verantwoordelijkheid. Enkele maatregelen uit MGW:
- Afschaffing algemene detentiefasering (niet doorgezet)
- Invoering meerpersoonscellen (MPC)
- Invoering van een beperkt regime voor arrestanten en voorlopig gehechten
- Sluiting van groot aantal PI’s
In medio 2018 kwam de minister van Rechtsbescherming met Recht doen, Kansen bieden. Dat is
onderstaand samengevat. Er zijn drie uitgangspunten: 1. Straf = straf: aanpassing v.i. regeling, 2.
Gedrag telt en 3. Werken aan een veiliger terugkeer, re-integratie a.d.h.v. 5 basisvoorwaarden
(onderdak, inkomen, inzicht in schulden, ID en zorg + zorgverzekering).
Visie Recht doen, kansen bieden. Naar een effectievere tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf,
Ministerie van Justitie en Veiligheid 2018
1. Inleiding
100% preventie is nooit mogelijk, daarom moet er zichtbaar, daadkrachtig en effectief opgetreden
worden tegen daders. De zwaarste straf in Nederland is de gevangenisstraf. De geloofwaardigheid en
legitimiteit van het strafrechtsysteem staat of valt met daadwerkelijke uitvoering van straffen.
Effectieve gevangenisstraffen dienen een dubbel doel: niet alleen vergelding en genoegdoening,
,maar ook het verminderen van recidive. Wanneer veroordeelden voor strafbare feiten geruime tijd
voor het einde van hun straf veel vrijheden krijgen, doet dat afbreuk aan de geloofwaardigheid. Het
kabinet wil daarom het beleid aanscherpen en meer recht doen aan het rechtvaardigheidsgevoel van
slachtoffers/nabestaanden/samenleving. Daarom wordt het verblijf in de gevangenis zo ingericht dat
gedetineerden vanaf dag 1 werken aan veilige toekomst, om recidive te voorkomen. Vandaar ‘recht
doen en kansen bieden’. Drie uitgangspunten:
1. Straf is straf: de vergelding, de vrijheid wordt voor een bepaalde tijd ontnomen.
2. Gedrag telt: een gedetineerde is zelf verantwoordelijk voor het verloop van zijn detentie (zie
promoveren en degraderen).
3. Werken aan een veilige terugkeer: de straf moet hieraan bijdragen, daarom wordt er in de
gevangenis gewerkt aan een beter leven na detentie.
2. Straf is straf
Gevangenisstraf wordt opgelegd als andere straffen niet volstaan. Het begane feit is aldus van een
ernstige aard. Momenteel kunnen gedetineerden een groot deel van hun straf buiten de muren
doorbrengen in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.). Daar heeft iemand na twee
derde van een straf recht op: het gebeurt altijd, tenzij de rechter op vordering van het OM anders
bepaald). Uiteraard zijn hier wel voorwaarden. Ongeveer 90% van de gedetineerden met een v.i.-
waardige straf (van 1 jaar of langer) worden van rechtswege in vrijheid gesteld, er zijn een aantal
gronden wanneer het niet mag; bijv. als iemand een vluchtpoging heeft gedaan of een nieuw
strafbaar feit heeft gepleegd in detentie. In dit rapport wordt een voorstel gedaan ter aanpassing van
deze regeling op twee punten: de v.i. moet niet meer van rechtswege worden verleend, én de v.i.-
periode wordt gemaximeerd op twee jaar (wat dus vaak korter is dan een derde).
Voor dit rapport bepaalde het OM wel óf en welke bijzondere voorwaarden aan de v.i. moesten
worden verbonden, maar verder werd het van rechtswege verleend. Nu wil het kabinet de v.i. niet
meer door de wet wordt verleend, maar voor elke gedetineerde moet er een specifieke afweging
worden gemaakt. Zo kan er ook beter naar de voorwaarden worden gekeken, en het sluit aan bij de
detentiefasering. Een persoonsgerichte aanpak kan hierdoor consistenter worden gevoerd. Er
moeten dan drie criteria gaan gelden:
1. Eventuele risico’s bij vrijlating
2. Gedrag van gedetineerde tijdens de gehele detentieperiode
3. De belangen van slachtoffers (bijvoorbeeld locatieverboden of contactverboden). Een v.i. is
dan niet mogelijk als er teveel risico is voor slachtoffers. Er wordt ook rekening gehouden
met de inspanningen die de dader heeft gedaan om de schade te vergoeden.
Een belangrijke meerwaarde is dat niet slechts de aanwezigheid van wangedrag, maar ook de
aanwezigheid van goed gedrag kan meewerken aan de eigen re-integratie en de invulling van een v.i.
De nadruk verschuift dan van het niet tonen van slecht gedrag naar het zichtbaar tonen van inzet en
verantwoordelijkheid nemen. Gedetineerden moeten een v.i. dan actief gaan verdienen. Daarbij
wordt er echt gedaan aan slachtoffers en de veiligheid van de maatschappij wordt meer
meegewogen.
Daarnaast moeten er aanpassingen worden gemaakt aan de duur van de v.i. Nu betekent de v.i. dat
iemand met een straf van 18 jaar maar 12 jaar vastzit. De v.i. is daarmee max 10 jaar. Dat tast de
geloofwaardigheid en inzichtelijkheid aan en ondermijnt het rechtvaardigheidsgevoel. Daarom wil
het kabinet de v.i. maximeren tot 2 jaar en dat heeft aldus gevolgen voor gedetineerden met een
straf langer dan 6 jaar (jaarlijks ongeveer 100 personen). Dit soort zaken zorgen nu voor veel onrust.
Een periode van 2 jaar zal genoeg zijn om gedetineerden te begeleiden en te laten oefenen met de
herkregen vrijheden. Indien gewenst zijn er wettelijke gronden waarop het toezicht, de begeleiding
en/of behandeling verlengd kan worden. In het kort de veranderingen die in dit rapport gewenst
worden:
, De periode van de v.i. wordt gemaximeerd op twee jaar
V.i. wordt alleen verleend op basis van een individuele afweging en beoordeling
Bij de toekenning van v.i. wordt getoetst op a) gedrag van gedetineerde, b) risicobeoordeling
en c) belangen van slachtoffers en nabestaanden.
Het gevangeniswezen start een programma voor de ontwikkeling van risicotaxatie voor het
verlenen van externe vrijheden
Niet-naleving van gestelde voorwaarden krijgt direct consequenties.
3. Gedrag telt
Enkel vastzitten helpt niemand; daarom moeten gedetineerden worden gestimuleerd tot
gedragsverandering. Goed en constructief gedrag wordt beloond, slecht gedrag gestraft. Het kabinet
houdt daarbij aandacht voor de samenstelling van de gedetineerdenpopulatie. Dat is complex, denk
aan schulden, verslaving, werkloosheid, psychiatrische stoornissen en/of (licht) verstandelijke
beperking (LVB). Daarmee moet je rekening houden. Voor gedetineerden die echt niet meewerken
kan aan het eind van de straf enkel kortdurend verlof wordt verleend om praktische zaken te
regelen, wat ook het risico op recidive verminderd. Het kabinet wil detentiefasering behouden en
wilt een meer persoonsgerichte aanpak door gedrag zwaarder mee te laten wegen en verlof te laten
verdienen. Het gewenste detentieverloop:
1. Aanvang: snelle en volledige screening: hierdoor moet je achterhalen wat je mag verwachten
van iemand en welke interventies nodig zijn. Deze screening moet verrijkt worden door
relevante informatie van andere partijen (zoals reclassering te betrekken). Maatwerk staat
hierbij centraal. De met de gedetineerde opgestelde doelen worden opgenomen in een
persoonlijk detentie- en re-integratieplan. Dit plan wordt scherper, concreter en
actieverender. De vrijblijvendheid van interventies wordt verleden tijd, het plan vormt de
leidraad voor de invulling van detentie.
2. Basisprogramma en plusprogramma: eenieder start in het basisprogramma, dat bevat
activiteiten waarop een gedetineerde recht heeft (bijv. bezoek en verblijf in buitenlucht). Bij
goed gedrag kan de gedetineerde promoveren naar het plusprogramma. Uit de opstelling
van de gedetineerde moet blijken dat hij daarvoor gemotiveerd is. De activiteiten uit het
basisprogramma worden in het plusprogramma vaker aangeboden en gerichter ingevuld. Dit
is het systeem van promoveren en degraderen.
3. Re-integratieverlof: het verlof moet nuttiger worden ingevuld en gedrag moet meer gevolgen
hebben voor het al dan niet verlenen van verlof. Gedetineerden moeten de basis zijn voor
besluitvorming over het verlenen van verlof (persoonsgerichte aanpak). Verlof moet vanaf nu
ook altijd gekoppeld zijn aan een re-integratiedoel (sollicitatiegesprek, tekenen huurcontract,
zorg of werk etc.). Per gedetineerde wordt gekeken voor welk verlof hij in aanmerking komt.
Gedetineerden die in aanmerking komen voor extramurale arbeid worden geplaatst in een
beperkt beveiligde afdeling, het kabinet gaat daarin investeren. Dit moet zoveel mogelijk in
de eigen regio gebeuren.
4. Penitentiair programma en voorwaardelijke invrijheidsstelling: er moet een mogelijkheid zijn
om onder toezicht buiten de inrichting te verblijven.
Op ongewenst gedrag worden sancties gezet. Als een disciplinaire straf niet volstaat kan er aangifte
gedaan worden. Het kabinet wil meer inzetten op het verrichten van arbeid in detentie zodat
uitkeringsafhankelijkheid verminderd kan worden. Samengevat zijn er de volgende maatregelen:
De screening van gedetineerden wordt verbeterd.
Informatie van de reclassering wordt betrokken in het opstellen van het detentie- en re-
integratieplan.
Het detentie- en re-integratieplan wordt aangescherpt. Voortaan komen er ook concrete
gedragsdoelen en afspraken over werk na detentie, huisvesting, schuldsanering, ID en
zorgverzekering te staan.