Samenvatting Literatuur Verdieping Strafprocesrecht
Master, periode 1
Week 1. Karakter Nederlands strafproces
G.J.M. Corstens, Het Nederlands Strafprocesrecht (9e druk), Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 8-19.
Doeleinden van het strafproces(recht), spanningen
Het strafproces is de noodzakelijke schakel tussen het strafbaar feit en de door de rechter – en soms
ook door de OvJ op te leggen strafrechtelijke sanctie. Het strafproces dient ertoe om te onderzoeken
of een strafbaar feit heeft plaatsgevonden en of dat ook aanleiding geeft tot een reactie. Het
strafproces is de schakel tussen feit en reactie en het strafprocesrecht regelt die schakel. Daartoe zijn
bevoegdheden toegekend aan functionarissen en burgers. Het gaat erom de strafwet toe te passen
op schuldigen en toepassing ervan op onschuldigen te verhinderen (‘Beter 10 schuldigen niet
veroordelen, dan 1 onschuldige wel te veroordelen’). De bevoegdheden zijn geclausuleerd, bijv. door
de bevoegdheid slechts aan bepaalde functionarissen toe te kennen. De bevoegdheidstoedeling kent
beperkingen. Enerzijds legitimeert het de overheid op een bepaalde, vaak voor de betrokkenen
bezwarende wijze op te treden. Anderzijds worden tegelijk grenzen aangegeven waaraan de
hanteerders van de bevoegdheid zich hebben te houden = keerzijde van de medaille.
De twee aspecten van het strafprocesrecht, bevoegdheidstoedeling en begrenzing van die
bevoegdheid, zijn wezenlijk met elkaar verbonden. Die bevoegdheidstoedeling heeft gevolgen voor
de bij de hantering van die bevoegdheid betrokken burgers: toedeling van ruime bevoegdheden kan
veel vrijheidsbeperkingen impliceren, niet alleen voor de verdachte, maar ook voor derden. De
belangen van de strafvorderlijke overheid bij ruime toedeling van bevoegdheden zijn strijdig met de
belangen van het individu. Stelsel volgens de MvT: ‘men kan beproeven het noodzakelijke compromis
op zodanige wijze te vinden, dat aan de vervolging alle rechten worden gegeven, die zij voor hare
taak behoeft, aan de verdachten en aan de verdediging alle bevoegdheden, welke met het doel van
het strafproces niet onvoorwaardelijk in strijd komen’.
De opstellers van de MvT gebruikten in dit verband de term ‘gematigd accusatoir’. In het accusatoire
proces strijden twee gelijkwaardige partijen met elkaar ten overstaan van een lijdelijke, passieve
rechter die zich beperkt tot vervulling van de rol van scheidsrechter. In het inquisitoire proces is
justitie actief op zoek naar de waarheid. Vervolger en beschuldigde verschijnen tegenover elkaar. De
beschuldigde is geen gelijkwaardige procespartij, maar object van onderzoek. Het strafproces is te
schetsen als gematigd accusatoir, omdat in de beginfase de verdachte vooral object van onderzoek is
en uitoefening van dwangmiddelen te dulden heeft. Overigens heeft hij wel bevoegdheden om zich
weer te stellen tegen de hantering van dwangmiddelen. Tijdens het ottz heeft het proces een meer
accusatoir karakter. Maar er is sprake van een wezenlijke ongelijkheid tussen de procespartijen dat
leidt tot extra zorgvuldigheid bij de toedeling aan en hantering van bevoegdheden door de
strafvorderlijke overheid. Art. 6 lid 2 EVRM en art. 14 lid 2 IVBPR dwingen ertoe de verdachte voor
onschuldig te houden totdat zijn schuld overeenkomstig de wet is bewezen.
Door de bevoegdheidstoedeling en gelijktijdige begrenzing schept de wetgever een stelsel
waarbinnen strafvordering moet functioneren. Dat stelsel wordt mede bepaald door grenzen die aan
mensenrechtenverdragen worden ontleend (verdragsrecht), maar ook ongeschreven recht stelt
grenzen.
Het strafprocesrecht gaat pas functioneren als het door met strafvorderlijke bevoegdheden beklede
personen in werking wordt gezet. Veel hangt af van de beslissingen en wijzen van optreden van
functionarissen. Zij kunnen slechte bepalingen acceptabel maken door deze humaan en met gevoel
voor redelijkheid toe te passen, maar omgekeerd kunnen zij goede wetsbepalingen verkwanselen
door deze te negeren of door daar oneigenlijk mee om te gaan.
Strafrechtsfunctionarissen moeten ervoor zorgen dat het concrete optreden redelijk, fatsoenlijk,
beschaafd is. Strafvordering als geregeld fatsoen: fatsoen is niet altijd gemakkelijk op te brengen.
Strafrechtsfunctionarissen moeten zich realiseren, dat zij, als zij zelf op enig moment een foute keuze
hadden gemaakt, wellicht in een positie van dader waren beland. En hoe zouden zij in die positie
verkerende hebben geoordeeld over wat zij als strafrechtsfunctionarissen nu doen? Bij dit gedachte-
experiment moet je je niet alleen in de positie van de schuldige verdachte, maar ook in die van de
onschuldige verdachte verplaatsen.
, Samenvatting Literatuur Verdieping Strafprocesrecht
Master, periode 1
Het strafproces heeft als hoofddoel de juiste toepassing van het materiële strafrecht te realiseren,
opdat schuldigen (kunnen) worden gestraft en onschuldigen niet. Nevenfuncties zijn effecten die bij
het nastreven van het hoofddoel, naast het al dan niet verwezenlijken van het hoofddoel, optreden.
*Speciale preventie: het enkele terechtstaan of toepassing van een dwangmiddel kan een nuttig
preventief effect op de verdachte hebben dat oplegging van een sanctie overbodig wordt geacht. Het
OM kan om die reden seponeren. De rechter kan volstaan met een rechterlijk pardon (art. 9a Sr).
*Generale preventie: derden ervaren dat verdachten in een strafproces worden betrokken, dat er
dwangmiddelen op hen worden toegepast en dat zij moeten terechtstaan. Dat kan aanzetten tot
normconform gedrag.
*Voorkomen eigenrichting: de samenleving ziet dat tegen de verdachte wordt opgetreden. Indien de
overheid dit niet zou doen, zou het gevaar dreigen dat medeburgers zelf met door het recht
verboden middelen de verdachte te lijf gaan.
*Orde scheppen: maatschappelijke onrust kan met het strafproces worden gekanaliseerd. Aan het
strafbaar feit kan een einde worden gemaakt, bijv. bij aanhouding.
*Genoegdoening slachtoffer: het strafproces verschaft aan het slachtoffer gelegenheid voor
participatie in het strafproces door ruimte te bieden voor het behandelen van zijn vordering tot
schadevergoeding en het uitoefenen van het spreekrecht.
Verhouding hoofddoel/nevenfuncties: gebruik van het strafprocesrecht uitsluitend voor het
bewerkstelligen van nevenfuncties behelst gebruik voor een ander doel dan waarvoor het proces
dient en is dus onrechtmatig.
Consensuele procedures in plaats van klassieke afdoeningswijzen
De klassieke wijze van afdoening van misdrijven door de meervoudige kamer is uitzondering
geworden. De meeste misdrijven worden door de politierechter afgedaan. Buitengerechtelijke
afdoening van misdrijven is een gebruikelijke wijze: transactie, strafbeschikking, mediation. Een groot
deel van de overtredingen was al gedecriminaliseerd ten gevolge van de invoering van de Wet
administratieve handhaving verkeersvoorschriften: gedragingen waarop door politie met bestuurlijke
boete mag worden gereageerd. Bij overtredingen is afdoening buiten het geding voor de strafrechter
de gebruikelijke wijze van afdoening.
Gemeenschappelijk aan de voeging ad informandum, transactie, bestuurlijke boete, strafbeschikking
en mediation is dat de verdachte, resp. belanghebbende, die wijzen van afdoening kan tegenhouden.
Het volgen van de andere weg berust op instemming/consensualiteit.
Het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel
Legaliteitsbeginsel: waarborg voor de vrijheid (art. 1 lid 1 Sv). De grondslag van het strafvorderlijk
legaliteitsbeginsel is gelegen in de rechtszekerheid van de burger.
C. Jansen, Over de deelname van leken aan de strafrechtspraak (1945-nu), in: Levend strafrecht, Liber
amicorum Ybo Buruma, 2011, p. 293-301.
Deelname van leken aan de Nederlandse rechtspraak
Op 1 maart 1811 (Frankrijk) kende Nederland 2 vormen van lekendeelname:
- Juryrechtspraak in strafzaken
- Rechtspraak door leken in rechtbanken van koophandel
Beide vormen zijn inmiddels afgeschaft. In de loop der tijd is er een 3 e vorm van lekendeelname
opgekomen: de gemengde rechtspraak (zoals Raden van Beroep en pachtkamers van
kantongerechten). De leken spreken samen met beroepsrechters recht. Deze vorm van
lekendeelname is gebaseerd op art. 116 lid 3 GW en bestaat nog steeds.
Deelname van leken aan strafrechtspleging vanaf 1945
- Naoorlogse bijzondere rechtspleging: leken kregen plaats in tribunaalrechtspraak na 1945.
- Eind jaren 60 begin jaren 70 vorige eeuw: voorgeschiedenis discussie lekenrechtspraak.
Tribunaalrechtspraak na WO II
Volgens het Tribunaalbesluit bestond elk tribunaal uit een voorzitter (jurist) en twee leken als
rechters. De Minister van Justitie G.J. van Heuven Goedhart noemde dit volksrechtbanken. Er heerste
angst dat leken zich zouden overgeven aan het botvieren van nijd, haat, wraakzucht etc. De regering
, Samenvatting Literatuur Verdieping Strafprocesrecht
Master, periode 1
had in het benoemingsproces echter voldoende waarborgen ingebouwd (aanbeveling kantonrechter,
advies Commissaris van de Koning, benoeming door koningin op voordracht van de minister). Het
voordeel van de inbreng van leken is dat de normen en ethiek van een bepaalde beroepskring
doorwerkten in de berechting. Het bezwaar was dat lekenrechtspraak in strijd is met de GW.
Afwijking was echter ‘geboden en noodzakelijk’ in deze abnormale, buitengewone omstandigheid.
Jonkers vond dat de GW lekenrechtspraak niet uitsloot, omdat nergens in de GW de eis wordt
gesteld dat de rechter een jurist moet zijn. Daarnaast was zijns inziens tribunaalrechtspraak bedoeld
als tuchtrechtspraak en niet als strafrechtspraak.
Het overgrote deel van de betrokkenen bij de tribunaalrechtspraak vond de ‘proef’ met
lekenrechters geslaagd. Hun kennis van de plaatselijke verhoudingen en omstandigheden droegen
wezenlijk bij aan een goede rechtspraak. Wel klonk het bezwaar dat leken de zitting nogal eens
aangrepen om in plaats van vragen te stellen een afkeurend oordeel tot uitdrukking te brengen of de
delinquent een ‘flinke uitkaffering’ te geven.
Deelname leken rechtspraak jaren 60/70
Juryrechtspraak in het buitenland werd ervaren als bijzonder positief. Een goed jurysysteem had bij
een voortgang van de politieke verscheidenheid positieve kanten, met name in gevallen waarin de
rechtspraak het vertrouwen moest inboezemen van zo velen als mogelijk. Argumenten tegen
juryrechtspraak: jury behoorde niet tot de Nederlandse traditie, was emotioneel ontvankelijk en
bracht een element van discontinuïteit. Bovend’Eert (2001): Lekenrechtspraak verdient een
serieuzere overweging dan wat het in het recente verleden van Nederland heeft gekregen. Hij dacht
aan versterking van de gemengde rechtspraak en niet zozeer aan invoering van juryrechtspraak.
Deelname leken rechtspraak 21e eeuw
Argumenten voorstanders:
- Lekendeelname als beginsel van de democratie óf sterker nog als democratisch recht
- Lekendeelname neemt wantrouwen in de beroepsrechters weg
Zij kregen politieke steun van de VVD, LPF en sommige binnen de PvdA. Uit een studie van De Roos
bleek dat er géén hard bewijs was voor de stelling dat lekendeelname het vertrouwen in de
(straf)rechtspraak doet toenemen. Daarnaast blijkt uit empirisch onderzoek dat beroepsrechters
ondanks deelname van leken domineren in gemengde stelsels en juryrechtspraak. Groenhuijsen e.a.
vinden dat leken inhoudelijk geen partij zijn voor professionals, omdat bij bewijsvoering en
motivering het draait om weten en niet om intuïtie.
Conclusie
Argument tegen lekenrechtspraak is in die 200 jaar altijd hetzelfde gebleven: gebrek aan kennis en
ervaring bij een doorsnee burger en daar tegenover hun neigen tot irrationele besluitvorming, omdat
zij of overmand zijn door emotie en medelijden, of leven in de greep van wraakgevoelens.
De twee belangrijkste argumenten voor lekenrechtspraak zijn ook al die 2 eeuwen onveranderd
gebleven. Lekendeelname is een uitvloeisel van het democratische beginsel dat een burger invloed
moet kunnen hebben op al het overheidshandelen. Met dit beginsel hangt samen het vertrouwen
dat de burger mag stellen in de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht.
Memorie van Toelichting: Vaststellingswet Boek 1 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering:
strafvordering in het algemeen, concept 7 februari 2017, p. 1-86.
Een aantal ontwikkelingen heeft ertoe geleid dat er aanleiding is het wetboek, mede tegen de
achtergrond van de grondwettelijke codificatieopdracht, ingrijpend te moderniseren. Voorop staat
dat de doelstellingen van strafprocesrecht zijn verbreed. Daar komt bij dat de aard van de
criminaliteit en de strafrechtelijke sancties die wegens strafbare feiten kunnen worden opgelegd, zijn
veranderd. Ten gevolge van de wijzigingen en door de professionalisering van de politie is ook de
rolverdeling tussen de strafvorderlijke actoren veranderd. Ook is de strafrechtspleging in de
afgelopen eeuw ook veel internationaler geworden. Ten slotte zijn nieuwe technieken beschikbaar
gekomen die meebrengen dat de wijze waarop de strafvordering plaatsvindt, is gemoderniseerd en
nog verder kan worden gebaseerd. Die ontwikkeling is onder meer belang voor de opsporing.
, Samenvatting Literatuur Verdieping Strafprocesrecht
Master, periode 1
Elk van deze 5 ontwikkelingen sluit aan bij veranderingen in de samenleving waarin het WvSv
functioneert. De burger is mondiger geworden. Bij de huidige tijd past een strafprocesrecht dat mede
tot doel heeft de rechten en belangen van de burger, zowel verdachte als slachtoffer, te eerbiedigen.
Ook is de nachtwakersstaat een verzorgingsstaat geworden, die zijn burgers tegen tal van gevaren en
risico’s wil beschermen.
Doelstellingen van strafprocesrecht
De centrale doelstelling van strafprocesrecht is nog steeds te bevorderen dat de strafwet wordt
toegepast op de werkelijk schuldige, en te voorkomen dat de onschuldige veroordeeld of zo mogelijk
zelfs vervolgd wordt. Nevendoelstellingen zijn een belangrijker plaats gaan innemen. Hiertoe behoort
de eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte, zoals door EVRM gewaarborgd en
door EHRM en HR is uitgelegd (denk aan ontwikkelingen omtrent verhoor van de verdachte). De
opmars van het slachtoffer in het strafproces is revolutionair (denk aan voeging als benadeelde partij,
spreekrecht e.a. slachtofferrechten). De verschuiving van doelstellingen heeft ook bredere gevolgen.
De stijl van procesvoering was van oorsprong inquisitoir, maar de huidige wijze van procesvoering
kan worden gekarakteriseerd als een overwegend contradictoir proces met op onderdelen
inquisitoire en accusatoire trekken. Nu is het zo dat de verdachte getuigen die hij ter terechtzitting
wil ondervragen voordien aan de OvJ kan opgeven. Dat past in een inquisitoir procesmodel waarin
oordeelsvorming door de rechter centraal staat en de OvJ deze voorbereidt. Voorgesteld wordt
evenwel de verdachte het recht te geven getuigen voor de terechtzitting aan de rechter op te geven.
Bij de beoordeling dient de rechter, anders dan in 1926, het kader in acht te nemen dat de
verdedigingsrechten beschermt. Die regeling past beter in het contradictoire procesmodel waar het
Nederlandse strafproces naartoe is gegroeid.
Een belangrijke doelstelling van de modernisering van het wetboek is het opnemen van een
duidelijke regeling van de bevoegdheden en procespositie van de verschillende deelnemers aan de
strafrechtspleging, waarbij voorzien is in een evenwichtig stelsel van rechtswaarborgen en een juiste
afweging van de verschillende belangen van deze procesdeelnemers. Aan een goed functionerend
strafvorderlijk stelsel moet de eis worden gesteld dat het zowel effectief als behoorlijk moet zijn; het
moet leiden tot adequate rechtshandhaving én daadwerkelijke rechtsbescherming. Aan beide
doelstellingen moet worden voldaan.
Veranderingen in de aard van de criminaliteit en het sanctiearsenaal
Vooral de ontwikkeling van de georganiseerde criminaliteit, op het terrein van drugs-, wapen- en
mensenhandel gepaard gaand met afpersing en liquidaties, maakte een uitbreiding van de wijze en
mogelijkheden voor opsporing nodig. Ook het verkeersstrafrecht legt een groot beslag op voor
strafrechtelijke handhaving beschikbare capaciteit. Dit leidde tot de Wet administratiefrechtelijke
handhaving verkeersvoorschriften waardoor eenvoudige verkeersovertredingen buiten het strafrecht
vallen en door een opsporingsambtenaar worden afgedaan. Daarnaast is er een procesmodel
beschikbaar gekomen dat het mogelijk maakt lichtere strafbare feiten, waaronder
verkeersovertredingen en lichtere verkeersmisdrijven buitengerechtelijk af te doen (strafbeschikking
OvJ). Het nieuwe wetboek gaat niet uit van één procesmodel, maar naast de berechting door de
meervoudige kamer wordt de berechting door enkelvoudige kamers afzonderlijk geregeld. Daarbij
wordt gestreefd de regels die de behandeling door de kantonrechter en politierechter betreffen
zoveel mogelijk te uniformeren. De buitengerechtelijke afdoening zal afzonderlijk worden geregeld.
Ook het sanctiearsenaal is sinds 1926 veranderd, want het kent nu ook maatregelen (bijv. TBS en ISD-
maatregel). Ten slotte zijn de regelingen inzake de voorwaardelijke veroordeling en voorwaardelijke
invrijheidsstelling sinds 1926 meermalen gewijzigd.
Deze veranderingen hebben meegebracht dat een groot aantal nieuwe strafrechtelijke procedures
zijn ontstaan. Het gemoderniseerde wetboek wil met een aantal wijzigingen lijn brengen in de
verbrokkelde regelgeving.
Een veranderde rolverdeling tussen strafrechtelijke actoren
Als gevolg van het toegenomen belang van het opsporingsonderzoek is het GVO afgeschaft. Daarvoor
in de plaats kwam een regeling van onderzoek door de RC. De OVJ kan vorderen dat de RC
onderzoekshandelingen verricht. De opsporingsbevoegdheden zijn voorts sterk uitgebreid. Ook de