Samenvatting Spaans
Por y para
Por = vanwege, omdat
Rekenen
Por qué (waarom?) en het antwoord hierop
Bedankt voor…
Doorheen, via, per, over, langs (beweging)
Rond, omstreeks
Gedurende
In ruil voor, in plaats van
Per week
Voorbeeldzinnen:
- Llego a casa tarde por las caravanas (ik kom laat thuis vanwege de files)
- Lo hago por ti (ik doe het omdat jij het wil)
- Gracias por las flores (bedankt voor de bloemen)
- Ivamos por el parque (laten we door het park gaan)
- Mandamos la carta por avión (we sturen de brief per vliegtuig)
- Por la mañana
- Estoy en Madrid por un mes
- Juan me da dinero por el libro
- Trabajamos 40 horas por semana (wij werken 40 uur per week)
- Veinticinco por veintinco es igual a seiscientos veinticinco. (25 x 25 = 625)
- Nos gusta mucho dar paseo por la playa. (we houden van een strandwandeling)
- Por aquí
- Los estudiantes preguntaron por ti (de studenten vroegen naar jou)
Para = voor, om te, doel, bestemming, ten behoeve van iets/iemand
Para qué? / para quién? (waarvoor/ voor wie ?)
Naar (bestemming)
Tegen die tijd
Voor zoveel dagen
Voor zijn leeftijd/lengte etc. (in verhouding)
Volgens, naar de mening van
Voorbeeldzinnen:
- Aprendo español para ir a Cuba (ik leer Spaans om naar Cuba te gaan)
- Estas flores son para ti (deze bloemen zijn voor jou)
- Trabajo para una empresa de ordenadores (ik werk voor een computerfirma)
- Ivamos para el parque (laten we naar het park gaan)
- Vuelvo para Navidad (ik kom tegen/rond kerstmis terug)
- Es pequeño para su edad (hij is klein voor zijn leeftijd)
- Para Juan todas las mujeres son iguales (voor/volgens Juan zijn alle vrouwen gelijk)
- El lápiz sirve para escribir
- Esta tarde salgo para Inglaterra
1
, Onregelmatige werkwoorden (fouten herkennen)
Klinkerwisseling:
E > IE (ATENDER)
Atiendo
Atiendes
Atiende
Atendemos
Atendéis
Atienden
E > I (COMPETIR)
Compito
Compites
Compite
Competimos
Competís
Compiten
O > UE (ENCONTRAR)
Encuentro
Encuentras
Encuentra
Encontramos
Encontráis
Encuentran
U > UE (JUGAR)
Juego
Juegas
Juega
Jugamos
Jugáis
Juegan
1e persoon verandering:
ESTAR Estoy, estás, está
OFRECER Ofrezco, ofreces, ofrece
DAR Doy, das, da
SABER Sé, sabes, sabe
TRAER Traigo, traes, trae
PONER Pongo, pones, pone
HACER Hago, haces, hace
SALIR Salgo, sales, sale
1e persoon veranderd en klinkerwisseling:
TENER Tengo, tienes, tiene
VENIR vengo, vienes, viene
DECIR digo, dices, dice
2